• No results found

Kritiek door beroepsbeoefenaars: onafhankelijkheid en proportionaliteit

Hoofdstuk III - Kritiek op de wet

3.2 Kritiek door beroepsbeoefenaars: onafhankelijkheid en proportionaliteit

de aandacht gebracht in de literatuur en in adviezen aan de regering. Onder andere de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) heeft zich overtuigend kritisch uitgesproken over het wetsvoorstel in het kader van onafhankelijkheid en proportionaliteit van de wet, maar ook op het gebied van het moderniseren van het politietuchtrecht. In deze paragraaf wordt aldus de vraag beantwoord welke eventuele mankementen van het feitenonderzoek aangedragen worden in de literatuur.

3.2.1 Onvoldoende onafhankelijk

Politiegeweld is een gevoelig onderwerp, dus het is van groot belang dat zorgvuldig en adequaat onderzoek wordt verricht naar het gebruik van politiegeweld. Wat betreft de onafhankelijkheid van het feitenonderzoek kan nog terrein gewonnen worden volgens verschillende critici, maar met name volgens de NOvA.117 Ondanks de gestelde waarborgen omtrent het onafhankelijk onderzoek doen naar politiegeweld, zijn zij niet tevreden over hoe dit aspect uitwerking heeft gekregen in de wet. De NOvA stelt dat met het uitgangspunt dat de

114 Kamerstukken I 2020/21, 34641, nr. J.

115 Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7.

116 Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7.

117 Van der Steeg, Ter Haar & Timmer, TPWS 2017/7.

opsporingsambtenaar in beginsel niet als verdachte maar als getuige wordt aangemerkt in het feitenonderzoek, juist het beeld ontstaat dat het onderzoek niet onafhankelijk en onpartijdig is.118 Er wordt vanuit gegaan dat de opsporingsambtenaar in beginsel rechtvaardig handelt, met als idee dat dit recht doet aan de bijzondere positie van de opsporingsambtenaar, waardoor het lijkt alsof de opsporingsambtenaar in het onderzoek direct al een streepje voor heeft op het slachtoffer. Dit gebrekkige beeld van onafhankelijkheid komt niet ten goede aan het vertrouwen van de burgers in de politieorganisatie, omdat het doet lijken alsof het feitenonderzoek met een zekere vooringenomenheid wordt uitgevoerd. Wel wordt het interne feitenonderzoek door de onafhankelijke rijksrecherche verricht, onder verantwoordelijkheid van het college van procureurs-generaal. Toch wordt ondanks die waarborg onder andere volgens de NOvA een schijn van partijdigheid gewekt van het feitenonderzoek aan de voorkant van het proces. Het feitenonderzoek naar politiegeweld lijkt al met al niet objectief genoeg te zijn.119

3.2.2 De proportionaliteit van de wet

De NOvA is het met de minister eens dat uit de Europese jurisprudentie volgt dat een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek moet worden verricht naar politiegeweld. Maar daar houdt de overeenkomst in mening over dit wetsvoorstel direct weer op. Kort samengevat is de Nederlandse Orde van Advocaten van mening dat het wetsvoorstel raakt aan symboolwetgeving en dat daarbij de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel ontbreekt. Het gewicht van het wetsvoorstel ligt namelijk bij het tegemoetkomen aan de emotionele lading die het verdachte-begrip met zich meedraagt, en dat vindt de Nederlandse Orde van Advocaten een onvoldoende overtuigende motivering in combinatie met een dergelijke ingrijpende wetswijziging. Het gebruik van politiegeweld maar ook het gebruik van opsporingsbevoegdheden kunnen immers een inbreuk maken op de grondrechten van burgers, zonder dat er tijdens het feitenonderzoek sprake is van een verdachte in een strafrechtelijk proces.120

De Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft zich tevens kritisch uitgelaten over de inbreuk op de grondrechten die door middel van opsporingsbevoegdheden in het feitenonderzoek aan de orde kan zijn. De Afdeling stelt voor om, gelet op de proportionaliteit en subsidiariteit van het feitenonderzoek, een ondergrens in te voeren voor

118 Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3.

119 Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3.

120 Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3.

het starten van een feitenonderzoek of voor het gebruik van ingrijpende opsporingsbevoegdheden. Een aantal opsporingsbevoegdheden staan volgens de Afdeling niet in verhouding tot het incident dat onderzocht wordt, met name als sprake is van gering of geen lichamelijk letsel. Een voorbeeld is de mogelijkheid dat het binnentreden van een woning valt onder de bevoegdheden van het nieuwe feitenonderzoek. Deze bevoegdheid acht de Afdeling buitenproportioneel. Hun voorstel is om deze reden dat de zwaarte van het lichamelijk letsel gekoppeld wordt aan de ingrijpendheid van bepaalde opsporingsbevoegdheden. Hoe zwaarder het geweldsincident, des te meer ingrijpende bevoegdheden gebruikt kunnen worden.121

De invoering van een ondergrens voor het feitenonderzoek wordt overigens ook geadviseerd door de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak ten behoeve van het voldoen aan de eis van proportionaliteit.122 Daarnaast merkt tevens de Raad voor de Rechtspraak op dat geen verdere eisen worden gesteld aan de toepassing van de opsporingsbevoegdheden, terwijl deze wel kunnen verschillen in ingrijpendheid.123 Al deze adviezen kunnen kortweg samengevat worden in een oproep tot het invoeren van een ondergrens waarna een feitenonderzoek gestart kan worden en (verregaande) opsporingsbevoegdheden gebruikt kunnen worden. Op deze manier zou aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit van de wet (beter) worden voldaan. Of dit voorstel in de praktijk ook daadwerkelijk wenselijk is, met name omdat de minister duidelijk geen voorstander is van een dergelijke ondergrens en dit advies aldus niet heeft overgenomen, wordt onderzocht in hoofdstuk V.

3.2.3 Politietuchtrecht aanpassen

De bevindingen die volgen uit een disciplinair onderzoek naar een plichtsverzuim van een opsporingsambtenaar kunnen gebruikt worden in een eventueel strafrechtelijk proces. Het staat zowel de officier van justitie als de strafrechter vrij om de uitkomsten van een disciplinaire procedure mee te laten wegen in de strafrechtelijke procedure. Dit bevordert de kwaliteit van het proces, omdat in het disciplinaire onderzoek juist aandacht wordt besteed aan de context van de situatie en de persoon van de opsporingsambtenaar, terwijl in een intern feitenonderzoek louter wordt beoordeeld of het handelen van de opsporingsambtenaar in lijn is met de Ambtsinstructie en de Politiewet. Een zorgvuldig tuchtrechtelijk proces kan daarom van relevante betekenis zijn voor het verdere (strafrechtelijke) onderzoek naar het

121 Kamerstukken II 2018/19, 34641, nr. 8.

122 Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 4, p. 3.

123 Bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 34641, nr. 7.

politiegeweld, met name in het kader van de zorgvuldigheid van het proces.124 De twee verschillende procedures bestaan dus naast elkaar en kunnen elkaar aanvullen.

Maar, zo stellen verschillende schrijvers, om deze systemen zo optimaal mogelijk naast elkaar te laten functioneren, moet het politietuchtrecht gemoderniseerd worden. Het huidige politietuchtrechtelijke systeem bevat namelijk te veel gebreken om effectief genoeg te kunnen functioneren naast de strafrechtelijke procedure.125 Het is om die reden van belang om in deze masterscriptie ook aandacht te besteden aan de verbetering van de tuchtrechtelijke procedure, omdat de uitkomsten hiervan een zekere invloed kunnen hebben op het strafrechtelijke onderzoek naar politiegeweld.

Al voorafgaand aan het ontwerp van de Wet Geweldsaanwending Opsporingsambtenaar werd ervoor gepleit om het politietuchtrecht transparanter in te richten. Het grootste aandachtspunt van de tuchtrechtelijke procedure ligt volgens universitair hoofddocent Jaap Timmer bij de onafhankelijkheid en transparantie van het disciplinaire proces.126 Daarnaast zou het strafrecht geen op zichzelf staand middel zijn om politiegeweld te beoordelen, nu in dat feitenonderzoek louter aandacht wordt besteed aan het rechtmatig handelen van de politieambtenaar, en aldus minder aan de gehele context van de situatie. Het is volgens Timmer en Van der Steeg van belang dat alle beoordelingsprocedures van politiegeweld adequaat genoeg zijn om het strafrechtelijke proces te kunnen ondersteunen. Al helemaal omdat het Europese Hof niet vereist dat de geweldsincidenten in alle gevallen middels het strafrecht moeten worden afgedaan.127 Timmer en van der Steeg veronderstellen in die lijn dat politietuchtrecht een meer passende procedure is om politiegeweld te beoordelen, omdat hierbij uitvoerig aandacht wordt besteed aan de mate van professionaliteit van het handelen en aan de algehele context van het incident, zoals de persoonlijke situatie van de opsporingsambtenaar.128 Iets wat in het strafrechtelijke onderzoek aldus niet zozeer aan de orde is. Maar, zo benadrukken Van der Steeg en Timmer, daarvoor moet het politietuchtrecht wel op de schop, omdat het in zijn huidige vorm geen adequaat alternatief is voor de strafrechtelijke beoordeling.129

124 Van der Steeg, Ter Haar & Timmer, TPWS 2017/7.

125 Van der Steeg & Timmer, AA 2016/171.

126 Timmer, Tijdschrift voor de politie 2015/77.

127 Gonzales, NJB 2009/1570.

128 Van der Steeg & Timmer, AA 2016/171.

129 Van der Steeg & Timmer, AA 2016/171.