• No results found

Wanneer partijen ten dienenden dage eenig uitstel verzoeken, zal de rechter dit verzoek, mits het hem gegrond voorkomt,

toestaan en den rechtsdag bepalen, op welken partijen nader zullen moeten verschijnen.

De al- of niet gegrondheid van een verzoek ôm uitstel staat dus geheel ter vrije beoordeeling van den rechter. Deze zal echter nimmer uit het oog mogen verliezen, dat hij door het verleenen van een uitstel aan de eene partij beslag legt op den tijd der andere, bovendien kans loopt deze op i

50

Artikel 947, 948 Rtsb.

kosten te jagen en soms nog- om te maken, dat het langer duurt dan noodzakelijk is eer zij haar recht verwezenlijkt ziet. Ook zal hij allicht rekening houden met de ervaring, die leert, dat personen, die er hun herocp van maken anderen in rechten te vertegenwoordigen, er vaak naar streven de processen, waarin zij optreden, lang te laten duren.

Redelijkerwijze mag men verwachten, dat hij eischen zal, niet alleen dat partijen, voor zoover hun dit niet geheel onmogelijk is, hij de eerste verschijning in rechten zich geheel op de hoogte hebhen gesteld van de zaak, die beslist moet worden, maar ook, dat zij hunne bewijs-middelen voorbrengen, zoodra zij kunnen. De schriftelijke bewijsstukken, waarvan te voorzien is, dat zij in het geding-kunnen te pas komen, zullen zij dus, indien zij ze reeds in hun bezit hebben of kunnen zorgen ze tijdig in hun bezit te krijgen, op de eerste terechtzitting moeten medebrengen-Op die terechtzitting zullen zij ook van de getuigen, die zij niet mede-gebracht hebben, maar wier verhoor zij wenschen, de namen en de woonplaatsen moeten opgeven. Een uitstel om bewijsstukken over te leggen of getuigen op de sporen zal dus alleen moeten worden toegestaan, indien blijkt, dat dit niet eerder heeft kunnen geschieden. Daarenboven mag men van den eischer in het algemeen verwachten, dat hij de vordering eerst aanhangig maakt, wanneer bij zijne bewijsmiddelen gereed heeft.

Artikel 948.

'1. Bij wraking van den residenticrechtcr of wel indien hij meent, dat er cenige reden van wraking tegen hem bestaat, stelt hij de zaak uit tot den dag dat partijen nader zullen worden opgeroepen, en vraagt hij onverwijld de beslissing van den raad van justitie, in het eerste geval, onder toezending van een extract uit het proces-verbaal der zitting, betreffende de gronden waarop de wraking rust of, zoo deze bij geteekende schriftuur is gedaan, van de desbetreffende akte, alsmede van zijn advies; in het tweede geval, onder mcdedecling der ver-meende redenen van vcrschooninQ-.

2. In geval van toegelaten wraking of van gegrond bevonden reden van verschooning. wijst de raad van justitie den rechts-kundigen voorzitter van een der in de nabijheid gevestigde Iandraden als vervangend rechter aan, tenzij ter plaatse een rechtskundige vice-president van den landraad is aangesteld.

, 3. Bij wraking of vermeende reden van verschooning van

den griffier beslist de residentierccliter.

51

Artikel Ù48 Risi);

wraking. Door hunne persoonlijke verhouding tot partijen of om andere redenen kunnen de rechters, de ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffiers in omstandigheden verkeeren, die maken dat er gevaar ontstaat dat hunne onpartijdigheid verdacht wordt. In dit geval kunnen partijen hen wraken, d. w. z. verlangen dat zij zich van de kennisneming der zaak onthouden. Ook is de rechter, de griffier of de ambtenaar van het openbaar ministerie, die weet dat er eenige reden van wraking tegen hem bestaat, gehouden zich te verschoonen, dit wil zeggen onder opgave van redenen zijn verlangen te kennen te geven zich van de behandeling van de betrekkelijke zaak te onthouden.

De redenen van wraking in burgerlijke zaken worden opgenoemd in art. 35 Rechtsvordering. Ton aanzien van de ambtenaren van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht kunnen zij geene toepassing vinden, aangezien dezen aan de behandeling van burgerlijke zaken geen deel nemen.

De partij die een rechter wraken wil, moet dit volgens art. 38 Rechts-vordering, op straffe van verlies van het recht daartoe, doen „uiterlijk vóór den aanvang der pleidooien, of, indien de zaak in geschrifte wordt behandeld, vóór den afloop der termijnen". Deze regel, die alleen uitzondering lijdt voor het geval dat de reden van wraking later is opgekomen, moet, voor zoover hij vereenigbaar is met de bijzondere voorschriften voor het geding bij het residentiegerecht, ook voor dit geding gelden. Het komt mij voor dat men uit de aangehaalde woorden met het oog op de bijzondere procedure bij het residentiegerecht moet afleiden dat bij dit gerecht, evenals volgens van Boneval Faure voor den kantonrechter in Nederland, waar de behandeling eveneens mondeling' geschiedt, de wrakingen moeten worden voorgesteld vóór het onderzoek dei- zaak is aangevangen, nml. tenzij de reden van wraking later mocht zijn opgekomen. In het laatste geval zal men de wraking kunnen voorstel-len zoolang niet door de uitspraak van het vonnis het geding geëindigd is.

De tijd voor de wraking bepaald, geldt niet voor verschooning' van rechters en griffiers. Dezen moeten zich verschoonen, zoodra hun bekend is dat er een grond van wraking tegen hen bestaat en kunnen dit doen tot de uitspraak van het vonnis toe.

. Wordt de wraking of verschooning gegrond verklaard, dan heeft dit alleen tengevolge dat de betrokken rechter of griffier zich in den vervolge van de zaak onthouden moet ; de vóór de wraking of verschooning plaats gehad hebbende verrichtingen worden daardoor niet nietig, ook al mochten tijdens die verrichtingen do redenen der wraking of verschooning reeds bestaan hebben. Intusschcn brengt het mondelinge karakter van het geding voor den residentierechter mede, dat deze rechter alleen eene beslissing kan geven omtrent zaken die hij van het begin tot het einde ter terechtzitting behandeld heeft, zoodat wraking van den resi-dentierechter tengevolge heeft dat de rechter die hem vervangt, het

Artikel 948, 949 Rtsv.

geheel e onderzoek, voorzoover het reeds gehouden mocht zijn, opnieuw moet houden.

Tegen de beslissingen omtrent wraking of verschooning is geen voorziening toegelaten (art. 44 Rtsv.).

Geschriften betrekkelijk de w r a k i n g van rechters zijn vrij van zegel (Vrijstelling No. 43).

ARTIKEL 949.

1. Het verzet tegen een verstek vonnis wordt aanhangig gemaakt op de wijze voor de indiening van vorderingen be-paald. De gronden van verzet kunnen ten dage dienende mondeling worden aangevuld.

2. Indien van meer dan één gedaagde één of meer niet verschijnen, bepaalt de rechter een nieuwen rechtsdag, waar-tegen de niet verschenen partijen nogmaals zullen worden opgeroepen.

3. Tusschen alle de partijen wordt uitspraak gedaan bij een en hetzelfde vonnis, hetwelk als een vonnis op tegenspraak ge-wezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet is toegelaten.

Het verzet (oppositie) is een buitengewoon rechtsmiddel, waardoor de afwezig gebleven gedaagde, die bij verstek veroordeeld is, tegen die veroordeeling bij denzelfden rechter kan opkomen; eene afwijking dus van den regel dat tegen rechterlijke uitspraken alleen kan worden opgekomen bij hoogere rechters.

Volgens de artt. 83 en 84 Rtsv. kan men niet meer in verzet komen w a n n e e r men in het vonnis berust heeft, d. w. z. w a n n e e r mun door woorden of daden beeft doen blijken dat m e n met best vonnis genoegen n a m . Het verzet moet worden gedaan vóór het vonnis tenuitvoergelegd is, d. w. z. vóór de verkoop is afgeloopen van tot de tenuitvoerlegging in beslag genomen roerende goederen, of, bij beslag op onroerende goederen, vóór den dertigsten dag na de eerste aankondiging van den verkoop in het officieel nieuwsblad, (de Javasche Courant) (*). Overigens moet het plaats hebben binnen dertig dagen na de beteekening van het vonnis of van eenige uit kracht van het vonnis opgemaakte of ter tenuitvoerlegging d a a r v a n strekkende akte aan den veroordeelde in persoon, of na het verrichten door dezen van eenen daad, w a a r u i t noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuit-voerlegging hem bekend is. Over verzet in verband met hooger beroep van verstekvonnissen zie de aauteekening bij art. 978 op blz. 82.

C) Het arrest onder derden, waarvan in art. 8i nog sprake is, testait niet bij de tenuitvoerlegging van vonnissen van liet residentiegerecht.

53