• No results found

Proces in Burgerlijke Zaken, in eersten aanleg beliooreiÉ tot ile bevoegdheid èi' residentiepecliten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Proces in Burgerlijke Zaken, in eersten aanleg beliooreiÉ tot ile bevoegdheid èi' residentiepecliten"

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE WETTELIJKE BEPALINGEN

OMTRENT HET

Proces in Burgerlijke Zaken, in eersten aanleg beliooreiÉ tot ile bevoegdheid èi'

residentiepecliten

OP

J A V A EN MADURA, m e t a a n t e e k e n i n g e n , ook voor niet-

reehtsgeleerden,

DOOR

Mr. J. C. IIUBREGTSE,

Voorzitter der Landrade,, te Meester-Cornelis en Tangerang.

BATAVIA..

H. M. VAN DORP & Co., 1904.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 2028

(3)

\

B

(4)
(5)

T

DE WETTELIJKE BEPALINGEN OMTRENT HET PROCES IN BURGERLIJKE ZAKEN, IN EERSTEN AANLEG

BEHOOBENDE TOT DE BEVOEGDHEID DEB RESIDENTIEGERECHTEN OP

JAVA EN MADURA.

(6)
(7)

DE WETTELIJKE BEPALINGEN

OMTRENT HET

Proces in Burgerlijke Zalen, in eersten » I e lieloorenilc tot de bevoegdheid der

• i i '

resioMiepc

UI'

J A V A EN MADURA, m e t a a n t e e k e n i n y e n , ook voor niet-

reohtsgeleerden,

DOOK

Mr. J. C. HUBREGTSE,

Voorzitter der Landraden le Meester-Cornelis en Tangerang.

BATAVIA,

H. M. VAN DORP & Co., 1904.

(8)
(9)

REGISTER.

BLZ.

I. D e b e v o e g d h e i d v a n d e n r e s i d e n t i e r e c h t e r (art. UQfR. ().). 1

— de vordering' niet bij oen onbevoegden rechter in te dienen — gevolgen van deze fout — ander .soort bevoegdheid geregeld in art.

926 Rtsv. — geschillen omtrent zee- en strand vonden en prijzen

en buit nooit voor den r e s i d e n t i e r e c h t e r — 3

— woonplaats (domicilie) en gekozen icoon-plaats— 4 -— v e r a n d e r i n g van gekozen woonplaats — werkelijke verblijfplaats

— bij welken rechter vorderingen aan te brengen tegen hen die op Java en Madura geene woonplaats, gekozen woonplaats of werkelijke

verblijfplaats hebben, ook in handelszaken — Europeaan— . . . 5

— met Europeanen gelijkgcsletden — v e r a n d e r i n g van landaard eener vrouw door huwelijk met iemand van anderen landaard — onderworpen zijn van i n l a n d e r s of met hen gelijkgestelden aan het voor Europeanen geldende burgerlijk en handeisfecht — krachtens

wettelijke bepalingen en 6 vrijwillig —persoonlijke rechtsvorderingen — zakelijke rechtsvor-

d e r i n g e n — 7

— gemengde rechtsvorderingen — roerende zaken — onroerend, onroerend door b e s t e m m i n g — recfitstitel— eene algemeenheid van cocre)idc zaken — vergoeding run schade dooi' menschen of (lieren toegebracht aan land, houtgewas of vruchten — herstel of vergoe- ding van schade aan g e h u u r d e onroerende goederen ten laste van den huurder — voldoening van arbeidsloonen en uitvoering van arbeidsovereenkomsten — naar inlandsch recht bezeten genaden—. 8

— schriftelijk bewijs van bestaande, vernieuwde of verlengde h u u r bevoegdheid hij vorderingen tot o n t b i n d i n g van h u u r en o n t r u i m i n g van onroerende goederen ter zake van wanbetaling der h u u r — . . 9

— - voorloopige beslagen — d a a r o n d e r begrepen voorloopige gijzeling van niet-ingezetenen van Nederlandsch-Indië, die geene Nederlanders zijn — aanbod van betaling en gerechtelijke bewaargeving — uit- zonderingen op de bevoegdheid van den residentierechter om over de. al of niet vanwaardeverklaring daarvan te oordeelen — vordering

in reconventie— 10

— voorwaardelijke bevoegdheid van (\cn Raad van Justitie in zaken, die tot de bevoegdheid van het residentiegerecht behooren

(art. 133 R t s v . ) — 11

(10)

VI

BLZ.

II. H e t p r o c e s v o o r den r é s t d e n t i e r e c h l e r (Rtsv., 4e boek,

titel 1 art. 9 2 4 - 9 7 7 ) 'H

— toepasselijkheid van voor de Europeesehe rechtscolleges vast- gestelde bepalingen — de verhouding tusschen deze bepalingen en de bijzondere bepalingen voor het residentiegerecht (art. 9 2 4 ) — . 12

— de d a a r o m t r e n t door den Raad van J ustitie te S e m a r a n g gehuldig-

de opvatting — ' ^

— de indiening der vordering (art. 925) — welke vorderingen niet bij verzoekschrift worden a a n h a n g i g gemaakt — hoe de vordering

in reconventie a a n h a n g i g te maken — 14

— indiening van vorderingen van personen, die niet schrijven k u n n e n , aan residentierechters buiten h u n n e woon- of verblijfplaats — incidenten — bij welken residentierechter de vordering in te die-

nen (art. 920) — i b

VOLSTREKTE en BETREKKELIJKE BEVOEGDHEID — ambtshalve wei- gering van den residentierechter om eene zaak in behandeling te n e m e n wegens betrekkelijke onbevoegdheid — residentierechter

der plaats waar het (onroerend) goed gelegen is — 16

— w e l k e rochier bevoegd is tot berechting der vordering tot van- w a a r d e - oi' n i e t i g v e r k l a r i n g van een voorloopig beslag of voorloopige gijzeling — e n van een aanbod tot betaling ot'van eene gerechtelijke

bewaargeving — *'

— geene bekende woonplaats — bh' het residentiegerecht niet toe- passelijk de bijzondere regels omtrent bevoegdheid in handelszaken — andere meening van den Raad van Justitie te S e m a r a n g — inhoud

van de SCHRIFTUUR VAN EISCH (art. 927) — 18

— aard en beteekenis van dit stuk — vergelijking ervan met de dagvaarding bij de Europeesehe r e c h t b a n k e n — het moet inhouden wat gevorderd wordt en niet slechts eene a a n d u i d i n g d a a r v a n — . 19

— de rechte!' mag geene uitspraak doen o m t r e n t zaken, welke niet zijn getischt, of m e e r toewijzen dan geëischt is — dit geldt ook voor uitvoerbaar verklaring van het vonnis bij voorraad niettegen- staande verzet of hooger beroep en bij lijfsdwang — w a n n e e r deze k u n n e n verleend worden — wenken bij de i n d i e n i n g der vordering—. 20

— revindicatoir beslag — w a n n e e r de schriftuur van eisch niet op zegel te schrijven — n a de indiening der vordering kan eiseher geene kostelooze procedure meer vragen — in welke gevallen de residentierechter het verzoekschrift terugzendt of teruggeeft, of weigert van de mondeling voorgedragen vordering aanteekening te houden — w a n n e e r dit geschiedt bij gemotiveerde beschikking

(art. 928) — 21 r e g i s t r e e r i n g der schriftuur van eisch en de beteekenis daar-

i n gedaagde beeft, eenmaal opgeroepen, te verschijnen, ook al behoort de zaak voor een anderen residentierechter — . . . . 22

(11)

VII

BLZ.

— hooger beroep van de beschikkingen van den residentierechter

uit hoofde van onbevoegdheid genomen — 23

— wanneer de vordering te registreeren (art. 929) — vrijdom van zegel van het den gedaagde uit te reiken afschrift van de schriftuur van eisch — zegelrecht van het schriftelijk antwoord van gedaagde

— idem van bewijsstukken — bespoedigde procedure, bij vrijwillige

verschijning van gedaagde mogelijk (art. 9 3 0 ) — 27

— verkorte en gewone termijn van oproeping van partijen — spoed- eischende gevallen (art. 931) — oproepingen, aanzeggingen en andere

exploiten (art. 932) — 28

— door wie die exploiten te doen (art. 933) — door wiens tusschen-

komst (art. 934) — 29

— hoe en w a a r ze te doen (art. 9 3 5 ) — 30

— aanzegging van vonnissen én beschikkingen a a n de betrokkenen (art. 9 3 6 ) — vonnissen en beschikkingen aan het eindvonnis vooraf- gaande, vonnis van onbevoegdverklaring (art. 937)— recht van partijen op inzage en afschriften van stukken (art. 9 3 8 ) — . . . 31

— vonnissen houdende veroordeelingen, niet voor rechtstreeksche tenuitvoerlegging vatbaar (art. 939) — inhoud van het proces-verbaal en taak van den griffler als den rechter bijstaande (art. 940) — . 32

— algemeen register van burgerlijke zaken — zijn inhoud en zijne i n r i c h t i n g (art. 941) — taak van residentierechter en griffier (art.

9 4 2 ) — 33

— de rol van de zitting — bevoegdheid van den rechter tot voor-

lichting en o n d e r v r a g i n g van partijen (art. 943) — 34

— de verschijning van partijen ter terechtzitting — in persoon —

bij gemachtigde — met een r a a d s m a n (art. 9 4 4 ) — 35

— partijen of wie voor hen verschijnen, moeten op de hoogte zijn van de werkelijke toedracht der zaak en voorzien zijn van bewijs- middelen — bevoegdheid van den rechter om verschijning van partijen

in persoon te gelasten — 36

— hoe, indien aan dien last niet voldaan w o r d t — w o o n p l a a t s die eene partij soms geacht wordt te hebben bij h a a r g e m a c h t i g d e — . 37

— mondelinge b e h a n d e l i n g — het schriftelijk indienen van bewe- ringen toch wettig (art. 945) — het k a r a k t e r van het schriftelijk antwoord van gedaagde vóór de terechtzitting — zijne beteekenis, indien de gedaagde niet ter terechtzitting verschijnt — . . . . 38

— het hooren van partijen en de uitspraak (art. 946) — gevolgen d e r niet-verschijning van partijen indien zij behoorlijk opgeroepen

zijn — 41

— volgorde en methode bij het hooren van partijen — . . . . 42

— w a n n e e r uitspraak te doen — welke vragen de r e c h t e r zich vooraf te stellen heeft — bewijs en bewijsmiddelen — bekentenis,

gerechtelijke bekentenis — 44

(12)

vin

BLZ.

— mondelinge bekentenis buiten rechten — onsplitsbaarheid dei- bekentenis en uitzondering op dezen regel — verhoor 0[> v r a a g p u n -

ten — 45

— andere bewijsmiddelen — vermoedens, wettelijke en andere —

tegen welke tegenbewijs t o e g e l a t e n — 4ü

— de EED van partijen — beslissende eed— 47

— de aanvullende of suppletoire eed — plaats, wijze en vorm van

eedsaflegging — 48

— verzoek om uitstel (art. 9 4 7 ) — 49

— wraking en verschooning van den residentierechter en den

griffier (art. 9 4 8 ) — 50

— beteekenis der wraking of verschooning — redenen er v o o r -

de tijd er voor — g e v o l g e n — 51

— verzet en verstek (art. 949) — wanneer en hoe het verzet kan

gedaan worden — 52

— tijd van tenuitvoerlegging van verstekvonnissen — het verzet- proces _ niet-versrhijning van een deel der gedaagden — vrijwaring

(art. 950) — . . 53 EIGENLUKE VRIJWARING 011 EENVOUDIGE VRIJWARING — karakter

en gevolgen der verplichting tot eigenlijke v r i j w a r i n g — . . . 54

— k a r a k t e r en gevolgen der verplichting tot eenvoudige vrijwa- r i n g — n u t der oproeping in vrijwaring voor den gewaarborgde — verplichting van den w a a r b o r g om te procedeeren voor den rechter,

bij wien de oorspronkelijke zaak a a n h a n g i g i s — 55 ' — v e r z o e k aan den rechter tot oproeping in vrijwaring — w a n n e e r

overbodig — berechting en beslissing van den oorspronkelijken eiseh en dien in vrijwaring — bevoegdheid van den residentierechter, indien de vordering tegen den w a a r b o r g niet beheerscht wordt door het Europeesche recht — h o e , indien deze vordering, zelfstandig ingesteld, om andere redenen niet tot zijn bevoegdheid zou b e h o o r e n — . . 56

— TUSSCHENKOMST en VOEGING — exceptiën en onbevoegdheid uil

hoofde van het onderwerp (art. 9 5 1 ) — 57

— exceptiën in het algemeen — e x c e p t i e van b e r a a d - . . . 58

— betwisting der echtheid van bewijsstukken (art. 9 5 2 ) — . . 59

— authentieke en onderhandsclie geschriften — getuigenbewijs

(art. 9 5 3 ) — 60

— w a n n e e r getuigenbewijs toegelaten — voorloopig getuigenver-

hoor — 61 vaststelling van de identiteit der getuigen en h u n n e mogelijke

betrekkingen tot partijen (act. 954) — 62 graad van verwantschap — wraking van getuigen (art. 955) —

wie kunnen gewraakt w o r d e n — 6H

— onbekwaamheid om gehoord te worden — ongeschikt beid om onder eede gehoord te worden — gronden van v e r s c h o o n i n g — . . 64

(13)

BLZ.

— onderzoek omtrent een en a n d e r — 65

— wijze van ondervraging* (art. 956] — ieder getuige afzonderlijk — gijzeling wegens weigering om den eed of de verklaring af te l e g g e n — i n welke volgorde de getuigen te hooren en wie liet eerst de gelegenheid te geven vragen te stellen — het stellen der vragen

(art. 957) — .' 65

— het opgeven van vragen door partijen en het ambtshalve stellen van vragen door den r e c h t e r — schadeloosstelling aan de g e t u i g e n — . 66

— de tegenpartij kan slechts belast worden niet de kosten van vijl' getuigen over hetzelfde feit — niet-verschijning van een getuige niettegenstaande behoorlijke oproeping, veroordeeling deswege, ont- heffing van deze veroordeeling (art. 959) — geen verplichting om als getuige te verschijnen voor een residentierechter in wiens rechtsgebied men niet woont, opdracht van het verhoor in dit

geval (art. 960) — 67

— partijen k u n n e n tegenwoordig zijn bij dit verhoor — het stellen van vragen en het nemen van beslissingen bij een getuigenverhoor dat aan een anderen rechter is opgedragen —- verhoor van wegens wettige beletselen niet verschenen getuigen, in het ressort van den r e c h t e r wonende — partijen den tijd en de plaats dezer verhooren

a a n te zeggen — 68

— beperkte bevoegdheid van den ambtenaar, wien deze verhooren zijn opgedragen (art. 961) — voorhouding der processen-verbaal van buiten de terechtzitting gehouden getuigenverhoor aan partijen (art. 962) — het bevel tot een onderzoek of opneming door deskun- digen (art. 9 6 3 ) - - o o k raadpleging zonder opdracht tot onderzoek of opneming toegelaten — benoeming van andere deskundigen na een eerste verslag — vorm van de opdracht en de oproeping der deskun- digen, n i e t - a a n n e m i n g der benoeming of niet-verschijning op den dag der eedsaflegging, niet-volvoering der opdracht n a eedsaflegging—. 69

— veroordeeling deswege tot vergoeding van Losten, schaden en interessen (art. 964) — w r a k i n g van deskundigen, de door hen af

te leggen eed (art. 965) — 70

— het verslag der deskundigen (art.966) — zij raadplegen onderling

— h u n n e bevoegdheid de stukken in te zien en nadere inlichtingen te verzoeken (art. 967) — ... . 71

— doel en k a r a k t e r van de voorlichting van deskundigen — inrich- ting en inhoud van het verslag — zijne bewijskracht — het proces na het inkomen van het verslag, bevoegdheid van partijen om nadere oproeping van de deskundigen te verlangen — niet tijdig i n d i e n e n van het verslag (art. 968) — inhoud van vonnis en proces-verbaal in zaken die in het hoogste ressort worden beslist (art. 969) — . 72

— onderzoek op eene plaats in geschil, proces-verbaal daarvan ( a i l . 970) — voorloopig beslag of voorloopige gijzeling (art. 9 7 1 ) — . 73

(14)

X

— REVINDICATOIR BESLAG — kan gelegd worden op grond van eigendom of op grond van recht tot reclame, voorbeelden van laatst- genoemd recht — kan alleen gelegd worden op last van den rechter

— inrichting van liet verzoek daartoe — verzet tegen het beslag door den persoon bij wien de goederen zich bevinden — het beslag vervalt van rechtswege, indien niet b i n n e n 8 dagen eene vorde- r i n g tot. van waardeverklaring is i n g e s t e l d —

— CONSERVATOIR BESLAG — bij het residentiegerecht ook toegelaten op roerende goederen van den schuldenaar, die onder anderen berusten — alleen te leggen op last van den rechter — w a n n e e r deze in burgerlijke zaken kan verleend worden — de last kan ver- leend worden onder voorwaarde van zekerheidstelling door den schuldeischer — hoe deze zekerheid a a n te bieden en te verleenen — geschillen omtrent het voldoende d e r zekerheid — verzet tegen den last tot beslag — opheffing daarvan tegen zekerheid — b i n n e n 8 dagen van w a a r d e v e r k l a r i n g te vorderen — wanneer conservatoir be- slag toegelaten voor handelsschulden en schulden uit h a n d e l s p a p i e r — .

— w a n n e e r op goederen van schuldenaren die geene bekende woonplaats in Nederlandsch-Indië hebben — beslag op goederen van deze personen onder berusting van den schuldeischer — PAND- BESLAG VOOR UUREN EN PACHTEN — toegelaten voor welke s c h u l d e n en op welke goederen — w a n n e e r last van den rechter noodig en w a n n e e r niet — toegelaten hoe lang nadat de goederen van of uit het v e r h u u r d e verwijderd zijn — goederen van o n d e r h u u r d e r s — bewaren, inzamelen en oogsten bij beslag op den inspan en de Produkten van l a n d b o u w o n d e r n e m i n g e n —

— proces-verbaal bij pandbeslag op prod ukten, die nog op de akkers zijn — geen termijn voor de indiening d e r vordering tot van w a a r - d e v e r k l a r i n g — deze ook te richten tegen den derden bezitter, aan wien de goederen verpand of op andere wijze verbonden zijn — VOORLOOPIGE GIJZELING — toegelaten tegen wie, en voor welke s c h u l d e n — o p h e f f i n g tegen zekerheid — b i n n e n 8 dagen van w a a r - d e v e r k l a r i n g te vorderen — hoe de vorderingen tot van w a a r d e - verklaring van voorloopige beslagen of voorloopige gijzeling a a n - h a n g i g te maken, geschil o m t r e n t bevoegdheid na revindicatoir beslag ( a r t . 9 7 2 ) —

— verzoek tot toelating om kosteloos te procedeeren, tijdstip voor dit verzoek (art. 973) — hoe het verzoek te doen — wat er ten-en aangevoerd kan worden, en waarom het kan worden geweigerd — gevolgen van de toelating om kosteloos te procedeeren —

— kostelooze procedure in hooger beroep kostelooze procedure door a r m e n i n r i c h t i n g e n , besturen van gods- en gasthuizen, kerk- besturen en wees- en b o e d e l k a m e r s — d e toelating alleen verleend a a n N e d e r l a n d e r s of ingezetenen van Nederlandsch-Indië — in welke

(15)

XI

BLZ.

kosten men kan worden veroordeeld (art. 974) — bepaling zooveel mogelijk der kosten in het vonnis, vaststelling- der niet bij het

vonnis bepaalde kosten (artt. 075—080) 79 III. IIH h o o g e r b e r o e p .

A. Bc gevallen waarin het hooger beroep is toegelaten (artt. Ü6h

R. O. en 978 lïtsv.) 80

— welke zaken uit hooide van het onderwerp aan hooger beroep

onderworpen zijn (art, 1 1 6 / Ï R. O ) — 80

— in geschillen over bevoegdheid steeds hooger beroep toegelaten— 81

— eenmaal berust hebbende kan men niet m e e r in hooger beroep komen — dit geldt alleen van eindvonnissen — hooger beroep en

verzet bij verstekvonnissen •— 82 B. Het proces in hooger beroep (artt. 979—995 iltsv.) . . . 83

— van beslissingen vóór het eindvonnis geen afzonderlijk beroep toegelaten — echter ook hooger beroep toegelaten, nadat men ze zonder voorbehoud heeft tenuitvoergelegd (art. 979) — d u u r en aanvang van den termijn voor beroep (art. 980) — verkorte termijn — incidenteel beroep (art. 981) — hooger beroep van het eindvonnis doet hooger beroep van de d a a r a a n voorafgegane beslissingen onder-

stellen (art. 9 8 2 ) - 83

— het aanteekenen van hooger beroep (art. 983) -r- de machtiging daartoe — de door den griffier te houden aanteekening — memorie

in hooger beroep (ait. 9 8 4 ) — 84

— termijn, van dertig dagen en verkorte termijn voor het indienen dier memorie — schriftelijke en andere bewijzen in hooger beroep — heteekening van deze bescheiden en de memorie (art. 985) — memorie van antwoord in hooger beroep (art. 980) — termijn en verkorte termijn d a a r v o o r — v e r k l a r i n g van incidenteel beroep bij

memorie van a n t w o o r d — 85

— heteekening der memorie van antwoord, termijn van veertien dagen en verkorte termijn voor antwoord op het incidenteel appèl, heteekening van dit antwoord (art. 987) — bezwaren tegen het stelsel der wet, die toestaat dat bij de laatste toegelaten memorie

nog bewijsstukken overgelegd w o r d e n — 86

— opzending der stukken aan den raad van justitie (art. 988) — wat partijen met goed gevolg in hooger beroep kunnen aanvoeren (art.

989) — geen nieuwe eise!/ — echter wel nieuwe weren van rechten —. 87

— mits deze opleveren eene verdediging ten principale — en niet in het geding ter eerste instantie zijn gedekt — de beslissing in hooger beroep, nader onderzoek, nader verhoor van partijen, last tot

overlegging van nieuwe bewijsstukken (art. 9 9 0 ) — 88

— bevoegdheid of verplichting van den boogeren rechter om de hoofdzaak te beslissen, w a n n e e r de eerste rechter zich ten onrechte onbevoegd verklaard heeft (art. 991) — vorm van en uitspraak van het

(16)

XII

BLZ.

vonnis in hooger beroep, toezending afschrift aan ilen eersten rechter, en inzage aan officier van justitie (art. 992) — alle uitspraken in hooger beroep beschouwd als uitspraken op tegenspraak (art. 993) — de tenuitvoerlegging geschiedt hij den eersten rechter, register van appelzaken van residentiegerechten ter griffie der raden van .justitie

(art. 9 9 4 ; — 89

— hoe partijen kennis k u n n e n krijgen van de uitspraak in hooger

beroep (art. 9 9 5 ) — 90 I V . H t t b e r o e p in c a s s a t i e in het b e l a n g «1er w e t (Rtsv.

art. 996) — 90

— tegen welke vonnissen deze cassatie is toegelaten — zij kau alleen a a n h a n g i g gemaakt worden door den p r o c u r e u r - g e n e r a a l e n

heeft geen invloed op de rechten van partijen — 90 V . D e t e n u i t v o e r l e g g i n g (Rtsv, 4e boek, ti'tel III, artt.997-1036). 90

— tenuitvoerlegging in den regel op last en onder leiding van

den rechter fart. 9 9 7 ) - - 90

— verzoek tot tenuitvoerlegging (art. 998) — bevel aan den ver-

oordeelde (art. 9 9 9 ) — 91

— last tot en vorm van executoriaal beslag op roerende goede-

ren (art. 1000) — 92

— executoriaal beslag op lichamelijke roerende goederen v a n d e n schuldenaar, die onder anderen berusten (art. 1001) — bewaarders en bewaarplaats van bet in beslaggenomene, beslag'op schuldbewijzen (titels van inschulden) (art. 1002) — verzet door den schuldenaar

tegen de tenuitvoerlegging (art. 1003) - - 93

— de behandeling van dit verzet (art. 1004) — bij verzet de ten- uitvoerlegging alleen geschorst op last van den rechter (art. 1005)

— verzet tegen de ten uitvoerlcgging door een derde op grond vaii beweerden eigendom van het in beslaggenomene (art. 1006)—. 94

— oppositie (verzet) door de schuldeischers van den geëxecuteerde tegen de afgifte der kooppenningen, hoe en w a n n e e r zij kan gedaan worden, weigering van den rechter om eene oppositie aan te nemen

beroep d a a r v a n (art. 1 0 0 7 ) — 95

— geen tweede beslag op dezelfde goederen, m a a r proces-verbaal van vergelijking, hoe ermee te handelen en gevolgen ervan (art.

1008) — vorm, tijdstip en volgorde van den verkoop van het in beslag- genomene, staking zoodra de o p b r e n g s t voldoende is (art. 1009' . 96

— uitbetaling der kooppenningen, bericht van den rechter aan het vendukantoor, uitbetaling in dien geen verzet gedaan is (art.

1010) — verzoek om gerechtelijke verdeeling, indien na verzet de r e c h t h e b b e n d e n niet tot overeenstemming gekomen zijn (art. 1011)

— aanzegging van het verzoek aan b e l a n g h e b b e n d e n , overlegging van titels met opgave van voorrecht (voorrang) en aanteekening

van die overlegging (art. 1 0 1 2 ) — 97

(17)

XIII

BLZ.

— dooi' den rechter opgemaakte en ter griffie nedergelegde staat van verdeeling (art. 1013) — aanzegging der nederlegging, weder- spraak (art. 1 0 1 4 ) - termijn voor wederspraak, sluiting van hot proces-verbaal on last tot uitbetaling, indien geen wederspraak ge- daan is (art. 1015) — vorm der wederspraak en van het proces

daarover, hooger beroep daarvan (art. 1 0 1 6 ) — 98

— uitbetaling na beslissing op de wederspraak (art. 1017) — geen recht op renten na sluiting van het proces-verbaal van ver- deeling (art. 1018) — in welke gevallen lijfsdwang is toegelaten en w a n n e e r hij kan worden tenuitvoergelegd (art. 1019) — vooruit-

betaling der kosten van onderhoud van den gegijzelde, bevel tot

ontslag bij verzuim d a a r v a n (art. 1020) — 09

— aanbeveling in de gijzeling, onderhoudsplicht in dit geval (art. 1021) — o n t s l a g uit de gijzeling door toestemming van den

schuldeischer, voldoening der schuld met renten en kosten, of boedel-

afstand (art. 1022) — . 100

— herbaalde gijzeling na nietigverklaring der eerste gijzeling, gijzeling en beslaglegging kunnen samen gaan (art. 1023) — voor- schriften omtrent tenuitvoerlegging der gijzeling (art. 1024) — ver- zet tot bet verkrijgen van stuiting of schorsing der tenuitvoerlegging

van den lijfsdwang (art. 1025)— 101

— opneming van den gegijzelde door den cipier (art. 1026) — vorderingen tot nietigverklaring der gijzeling of tot ontslag daaruit

(art. 1027) — 102

— vorm der aanbeveling in de gijzeling (art. 1028) — herhaling der gijzeling na ontslag (art. 1029) — idem na ontvluchting (art,

1030)"—. 103

— register van gijzeling ter griffie 'art. 1031) — toezicht v a n d e n residentierechter (art, 1032) —gerechtelijke o n t r u i m i n g van onroerend

goed tart. 1033)— 104

— zekerheid bij voorloopige tenuitvoerlegging (art, 1034) — ver- korte termijnen voor hooger beroep en bet indienen van memoriën in hooger beroep bij geschillen omtrent tenuitvoerlegging (art.

1035) — tenuitvoerlegging buiten het rechtsgebied van den residentie-

rechter (art. 1036) — 105

— akten voor den griffier van een residentiegerecht v e r l e d e n — . 106

(18)
(19)

V E R K O R T I N G E N .

Art. = Artikel.

B. W., Borg. Wetb. = Burgerlijk Wetboek.

I. Pi. = Inlandsch Reglement.

Kh. = Wetboek van Koophandel.

R. 0. = Rechterlijke Organisatie, Reglement op de Rechterlijke Organisatie.

Rtsv., Rv. = Rechtsvordering, Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering.

Stbl. = Staatsblad.

(20)
(21)

,'X &>

De in dit boekje behandelde wetsbepalingen — alle vastge- steld bij Koninklijk Besluit van 13 September 1900 No. 42 (Ind. Stbl. 1001 No. ,15), terwijl er enkele weinig belangrijke wijzigingen in gebracht zijn bij de Koninklijke Besluiten van l ä Februari 1901 No. 40 (Ind. Stbl. No. 108) en 4 Mei 1901 No. 50 (Ind. Stbl. No. 319) —nemen in de wetgeving voor Europeanen in Indië eene eigenaardige plaats in. Zij zijn niet eene navolging van in het moederland geldende, bepalingen, maar bij de vaststelling heeft de wetgever zieh meer dan ergens elders op het standpunt gesteld, dat, ondanks het voor- schrift van het eerste lid van art. 75 van het Begeeringsre- glement, af moest geweken worden van de hoofdgedachten, die de Nedcrlandschc wetgeving beheerschen.

Door zijne taak aldus op te vatten, heeft de wetgever het noch zich zelf noch den beoefenaar der Indische wet gemakke- lijk gemaakt. De laatste ziet zich hier geplaatst voor eene stol, waarover studie en ervaring in het moederland geen licht hebben ontstoken.

Ofschoon ik bij mijnen arbeid natuurlijk naar volledigheid en volkomenheid gestreefd heb, durf ik mij dan ook niet te vleien, dat ik deze deugden zeer nabij gekomen ben. Bij het nagenoeg geheel ontbreken van literatuur over het onderwerp heb ik echter gemeend, dat dit mij niet moest weerhouden mijne pennevrucht het licht te doen zien.

Voor zoover de behandelde artikelen aangaat, heb ik er naar

getracht alle opmerkingen mede te deelen, waartoe zij stof geven,

zoowel uit het oogpunt van den beoordeelaar als van den uit-

legger. Ik heb er dus beurtelings naar gestreefd mij te plaatsen

op het standpunt van den toekomstigen wetgever, van den

rechter en van den justiciabele.

(22)

Evenwel beeft als hoofddoel op den voorgrond gestaan het leve- ren van een boekje, dat geschikt was om geraadpleegd te worden door hen, die van de behandelde wetsbepalingen gebruik moeten maken. Mijn wenseli om in dit opzicht ook niet-rechtsgeleerden van nut te zijn gaf mij aanleiding hier en daar mededeelingen te doen, die voor juristen overbodig konden geacht worden en ook vaak buiten de behandelde stof vielen.

Eene behandeling der artikelen, handelende over ten uitvocr- legging van vonnissen, is achterwege gebleven, deels omdat de omvang daarvan, naar ik vreesde, meer dan evenredig zou zijn aan het practisch belang van het onderwerp, deels omdat ik daartoe voorloopig geen tijd zou hebben kunnen vinden. Echter zijn deze artikelen mede hierachter afgedrukt.

' Het zou mij eene bijzondere voldoening zijn, indien mijn boekje er toe kon bijdragen, dat het doel, dat de wetgever zich hier gesteld heeft, nl. rechter en justitiabele nader tot elkander (e brengen, in ruimere mate bereikt, en het nut der nieuwe wetsbepalingen in ruinieren kring ondervonden wordt.

Huni'.Er.TSE.

(23)

DE BEVOEGDHEID VAN DEN RESIDENTIERECHTER.

Reglement op de rechterlijke organisatie en hel beleid der justitie in Nederlandsch-lndië.

ARTIKEL '11G /'.

De residentierechters nemen kennis in eersten aanleg in burgerlijke zaken, behoudens in de gevallen voorzien bij de artikelen 125 en 159, van de rechtsvorderingen bij dit artikel onder de letters a tot en met h nader omschreven, ingesteld tegen Europeanen of met hen getijhgestelden, die woonplaats, gekozen woonplaats of werkelijke verblijfplaats hebben op .lava en Madura, alsmede tegen zoodanige woon- of verblijfplaats hebbende inlanders of met hen gelijkgestelden, die, voor zoover het onderwerp der vordering betreft, krachtens wettelijke bepa- lingen zijn of vrijwillig zich hebben onderworpen aan het voor Europeanen vastgestelde burgerlijke en Handelsrecht, te weten : a. indien de vordering loopt over ecne bepaalde waarde, het bedrag van vijfhonderd gulden niet te boven gaande:

1°. van alle persoonlijke rechtsvorderingen, ook dan wanneer bij eene vordering tot betaling van interessen eener inschuld, de hoofdsom dezer inschuld meer dan vijfhonderd gulden bedraagt ;

2". van alle vorderingen tot betaling van erfpachten ; 3". van alle vorderingen tot opeisching van roerende zaken.

De bevoegdheid van den residentierechter houdt op:

'1°. wanneer, bij verwering tegen een der genoemde vor-

deringen, de rechtstitel wordt betwist, met het gevolg dat het

geschil loopt over eene onbepaalde waarde of cenc waarde,

vijfhonderd gulden te boven gaande;

(24)

2 Artikel 116 f R. O.

2

1

. wanneer eene der genoemde vorderingen een gedeelte be- treft, hetzij van eene grootere geldsom, hetzij van eene algemeenheid van roerende zaken en de rechtstitel wordt betwist, met het gevolg, dnt liet geschil loopt over eene onbepaalde waarde of eene waarde, vijfhonderd golden te boven gaande,

b. over alle vorderingen, onverschillig over welke waarde zij loopen, wanneer zij strekken:

1 ". tot vergoeding van schade, hetzij door menschen, hetzij door dieren toegebracht aan land, houtgewas, boom-, tuin- of veld vruchten ;

2°. tot zoodanig herstel van en tot zoodanige vergoeding van schade aan gehuurde onroerende goederen, als volgens de wet ten laste van den huurder komt;

3°. tot voldoening van arbeidsloonen en tot uitvoering van arbeidsovereenkomsten.

Onder „arbeidsovereenkomst" wordt hier verstaan de over- eenkomst tusschen een arbeider en een werkgever, waarbij de arbeider tegen loon zijne arbeidskracht, onverschillig of het arbeid des geestes dan wel lichamelijken arbeid geldt, geheel of voor een gedeelte, voor zekeren tijd ter beschikking stelt van den werkgever. Als werkgever wordt niet beschouwd de Regeering van Nederlandsch-Indië ;

c. van alle vorderingen, onverschillig over welke waarde zij loopen, wegens aanmatiging, zoo door verplaatsing van schcidsteekencn als anderszins, van gronden, boomen, heggen, slootcn, afleidingen en belemmeringen van waterloopen en waterleidingen, binnen 's jaars en ten nadccle van rechthebbenden op naar inlandsch recht bezeten gronden gepleegd;

d. van vorderingen strekkende :

1 °. tot ontruiming van gehuurde onroerende goederen, wegens geëindigde huur, zonder onderscheid van het bedrag der huur, tenzij de huurder een schriftelijk bewijs van bestaande, ver- nieuwde of verlengde huur, eene waarde van zeshonderd gulden, over het jaar berekend, te bovengaande, in het geding brengt ;

2°. tot ontbinding van huur van onroerende goederen en tot

ontruiming dientengevolge ter zake van wanbetaling' der huur-

(25)

3

Artikel il6 f II. O.

penningen, indien die ver schuldig de en niet betaalde huur- penningen niet meer dan zeshonderd gulden bedragen;

e. van de vordering tot van waarde verklaring van een gelegd beslag, wanneer dit berust op eene tot hunne bevoegd- heid behoorende vordering en bij de voorschriften betreffende de rechtspleging voor den residenticrcchter is toegelaten, alsmede van de vordering tot opheffing van zoodanig beslag;

f. van de vordering tot van waarde- of nietigverklaring van een aanbod van betaling of van eene gerechtelijke be- waargeving, wanneer de waarde der zaak of der geldsom, die aangeboden of in bewaring gegeven is, de som van vijfhonderd gulden niet te boven gaat;

g. van de vordering in reconventie, die, wat het onderwerp des geschils betreft, tot hunne bevoegdheid behoort, ook dan wanneer het beloop dier vordering, gevoegd bij dat der vor- dering in conventie, die bevoegdheid te boven gaat;

h. van alle vorderingen, naar aanleiding van geschillen over of bij de ten uitvocrlegging van vonnissen, voor zooveel die ten uitvocrlegging krachtens de voorschriften betreffende de rechtspleging voor den residenticrcchter bij de residentie- gerechten moet geschieden.

Voor eischer of wie zijne belangen waarneemt moet de eerste zorg zijn, dat hij de vordering- niet bij een verkeerden rechter indient. Wel kan hij, die deze ('out begaan heeft, nadat de ingediende vordering berecht en het geding geëindigd is met eene onbevoegdverklaring, de zaak aanhangig maken bij den rechter, die wel bevoegd is; maar de begane fout kost altijd tijd en geld. Bovendien kan het tijdverlies oorzaak zijn, dat de zaak niet meer te winnen is, b.v. doordien ge- tuigen overleden of niet meer te vinden zijn. Een aanhangig gemaakt geding, ook voor een onbevoegden rechter, stuit echter verjaring (art.

1980 B. W.).

Bovenstaand artikel geeft alleen aan, welke zaken op Java en Madura in het algemeen tot de bevoegdheid van den residentierechter behooren.

De vraag voor welken bepaalden residentierechter eene vordering te huis behoort, beantwoordt art. 926 Rtsv.

behoudens in de gevallen voorzien bij de artikelen 125 en 159. — Art. -159 is bij Stbl. 1901 No. 319 ingetrokken. Art. 125 bepaalt dat alle geschillen in zaken van prijzen en buit en van zee-en strandvonden in eersten aanleg berecht worden door den raad van justitie.

(26)

A Artikel HO f R. O.

Overigens moet ter beantwoording van eerstgemelde vraag het eerst in aanmerking komen de perspon van den gedaagde of verweerder, d. w. z. van hem, tegen wien de vordering gericht wordt. Deze moet, zal hij met goed gevolg voor een residentiegerecht op Java of Madura kunnen aangesproken worden, op een dezer twee eilanden woonplaats, gekozen woonplaats of werkelijke verblijfplaats hebben.

woonplaats (domicilie) in den zin der wet (art. 17 B. YV.) is in de meeste gevallen de plek, waar men metterdaad woont; doch ver van altijd. Zoo is de wettelijke woonplaats van minderjarigen altijd dezelf- de als die van hun vader of, ontbreekt deze, van hun voogd; die van gehuwde vrouwen, die niet van tafel en bed of van goederen gescheiden zijn, dezelfde als die van haar echtgenoot; die van inwonende dienst- boden dezelfde als van hun meesters, en die van onder curateele gestelden als van hunne curators. Voor personen, die in den zin dei- wet eene eigen woonplaats hebben, wordt deze bepaald door het hoofdver- blijf, d. w. z. de plaats, van waar men gewoon is zich alleen tijdelijk te verwijderen en waarheen men gewoon is telkens terug te keeren. Van ouds is er getwist over de vraag of iemand, die bij afwisseling meerdere huizen bewoont, daardoor ook meer dan één woonplaats heeft. Ten aanzien van handelslichamen wordt in de praktijk algemeen de leer gehuldigd, dat deze gevestigd zijn op ieder hunner kantoren.

Dat men zonder woonplaats kan zijn, zal wel voor weinigen uitdruk- kelijke vermelding behoeven. Wel verdient het opmerking, dat een langdurig verblijf op eene plaats deze niet tot woonplaats maakt, in- dien men gedurende al dien tijd het voornemen heeft ze weder te verlaten. Zoo is iemand, die zich uit Indië naar Nederland begeeft en daar zelfs jaren lang verblijf houdt, op dezelfde plaats, op die plaats nof niet. woonachtig, zoolang hij voornemens is naar Indië terug te keeren.

Die tot openbare bedieningen worden geroepen, worden geacht hunne woonplaats te hebben daar waar zij die bedieningen uitoefenen (art. 20 B. W.)

gekozen woonplaats (gekozen domicilie) is de plaats, waar men op grond van zijne eigene verklaring voor bepaalde aangelegenheden wil geacht worden woonplaats te hebhen, zoodat boodschappen in rechten (exploiten), ten aanzien van deze aangelegenheden aan liet gekozen domicilie gedaan, hetzelfde gevolg hebben of zij aan de wettelijke woonplaats gedaan waren. Men kiest, in de gevallen waarin dit noodig of nuttig is, meestal woonplaats ten kantore van handelsinstellingen, advocaten, procureurs of griffiers. Het laatste is allerminst aan te bevelen ; het personeel ter griffie is in het geheel niet verplicht te zorgen, dat de daar in dier voege ontvangen boodschappen ter kennis komen van hem, voor wien zij bestemd zijn, en zelfs niet om de stukken, waaruit van die boodschappen blijkt of andere, die daarbij overgegeven zijn, in bewaring te nemen. Doet men een en ander toch, dan is dit eene

(27)

5

Artikel 116 f R. 0.

gunst, waarop niemand aanspraak kan maken van de zijde van amb- telijke personen, met wie men niet in particuliere betrekking staat.

Volgens art. 25 B. W. kan men, tenzij liet tegendeel is overeenge- komen, de voor zich gekozen woonplaats veranderen, mits de nieuwe woonplaats niet meer dan tien palen van de vroegere is gelegen, en de verandering aan de wederpartij worde beteekend.

werkelijke verblijfplaats is niet de plaats, waar iemand zieb op een bepaald tijdstip bevindt, maar waar bij tijdelijk, al is liet ook voor nog zoo korten tijd, zijn intrek neemt, b.v. een tent, een kamp, een hotel of eeue particuliere woning, waarin hij gast is.

Wie in Nedorlandsch-Iudië geene werkelijke of gekozen woonplaats of werkelijke verblijfplaats heeft, kan wel niet gedagvaard worden voor den residentierechter op Java en Madoera, maar wel voor den ltaad van Justitie van de woonplaats des eischers, ook al zou de vordering overi- gens tot de bevoegdheid van den residentierechter behooren. Personen, die op de Buitenbezittingen te huis behooren, kunnen worden gedag- vaard voor den Raad van Justitie of residentierechter hunner woonplaats, al naar gelang de vordering tot de bevoegdheid van den eersten of der laatste behoort. In handelszaken kunnen de genoemde personen bovendien gedagvaard worden op Java voor den Raad van Justitie dei- plaats, waar de overeenkomst is aangegaan, dieii der plaats, waar de waar is geleverd of dien der plaats, waar de betaling moet geschieden.

Heeft gedaagde woonplaats, gekozen woonplaats of werkelijke ver- blijfplaats op Java en Madura, dan is, zal de zaak tot de bevoegdheid van den residentierechter op Java en Madura behooren, nog noodig, dat hij behoort tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden of, voor zoover de vordering betreft, onderworpen is aan het voor Europeanen geldende burgerlijk- en handelsrecht.

Europeaan is men door afstamming van Europeanen, onverschillig waar men geboren is. De afstamming moet echter door de wet erkend zijn.

Uit een huwelijk geboren kinderen zijn, sedert de in werking treding van Stbl. 1898 No. 158 omtrent de gemengde huwelijken, Europeanen, indien de vader Europeaan is. Naai-de te voren geldende wetgeving was het voldoende, indien een der ouders tot de Europeanen behoorde. Buiten huwelijk geboren kinderen zijn Europeaan, indien de moeder Euro- peesche is of indien zij door een Europeeschen vader erkend zijn.

Volgens de heerschende opvatting moet, ingeval van twijfel, de vraag of iemand Europeaan is, d.w.z. van Europeanen afstamt, naar de om- standigheden beoordeeld worden. Het al of niet ingeschreven zijn in de registers van den burgerlijken stand voor Europeanen geeft dus niet den doorslag, maar uiterlijk, levenswijze, gewoonten, ontwikkeling, de omgeving, waarin men zich gewoonlijk beweegt en dergelijke.

(28)

6

Artikel 116 f R. O.

met Europeanen gelijkgesteld zijn alle J a p a n n e r s en alle Christenen en allen, die geene Mohammedanen of heidenen zijn, mits zij niet zijn In- landers, Arabieren, Mooren of Chineezen. Dus zijn met Europeanen gelijkgesteld b.v. Christen-negers en Manillareezen, zoomede Aziatisehe joden, mits zij slechts gecne Arabieren, Mooren of Chineezen zijn. Verder zijn nog enkele personen met E u r o p e a n e n gelijkgesteld bij besluiten der regeering, die dan in het Staatsblad zijn opgenomen. Alle andere per- sonen zijn inlanders of met dezen gelijkgestelden. (*)

Deze regels lijden echter volgens het zoo juist vermelde Stbl. 1898 No. 158 nog uitzondering ten aanzien d e r vrouw, die met iemand van eenen anderen l a n d a a r d h u w t . Zij n e e m t daardoor den l a n d a a r d van h a r e n m a n aan en volgt dien gedurende het huwelijk. De inlandsche of Chineesche vrouw wordt dus door huwelijk met een Europeaan mede Europeesche, en omgekeerd de Europeesche door huwelijk met een i n l a n d e r of Chinees inlandsche of Chineesche. De vrouw verliest h a a r aldus door huwelijk verkregen l a n d a a r d , indien zij, n a ontbinding van het huwelijk, b i n n e n een j a a r aan het hoofd van plaatselijk bestuur h a r e r woonplaats ver- klaart, tot h a a r oorspronkelijken staat t e r u g te willen keeren. Hertrouwt zij, dan volgt zij natuurlijk den l a n d a a r d van h a a r nieuwen echtgenoot.

I n l a n d e r s of met dezen gelijkgestelden zijn alleen in bepaalde ge- vallen onderworpen aan het voor Europeanen geldende burgerlijk- en handelsrecht, n m l . :

krachtens wettelijke bepalingen, d.w.z. indien de wet het voor Euro- peanen geldende recht op hen toepasselijk verklaard heeft. Dit is ten aanzien van alle i n l a n d e r s en niet hen gelijkgestelden geschied bij Stbl. 1879 No. 250 met het zoogenaamd dienstbodetirecht, opgenomen in de artt. 1001—1003 van het Burgerlijk Wetboek, w a a r i n gehandeld wordt over h u u r van dienstboden en werklieden. Ieder geschil n a a r aanleiding van h u u r van dienstboden en werklieden moet dus n a a r het Europeesche recht beoordeeld worden, onverschillig van welken landaard partijen zijn.

Verder is bij Stbl. 1855 No. 79 voor Jaya en M a d u r a een groot gedeelte van h e t voor Europeanen vastgestelde Burgerlijk- en Handelsrecht toepas- selijk verklaard op met I n l a n d e r s gelijkgestelden (Vreemde Oosterlingen) en op de „Inlanders, land zalen of inboorlingen van den Nederlandsch- Indischen Archipel, die zich. buiten het gewest van w a a r zij oorspron- kelijk afkomstig zijn, ophouden, buiten de leiding van de plaatselijke hoofden der inheemsche bevolking en zonder zich met haar te hebben vermengd".

Krachtens dit Staatsblad zijn op die personen toepasselijk:

Het Wetboek van Koophandel, met uitzondering van de woorden „en (") Ik geef hier slechts de heerschende opvatting weer. De leer, dat Vreemde Oosterlingen, indien zij Christen zijn, tot de mei Europeanen gelijkgestelden behooren, is herhaaldelijk op krachtige gronden verdedigd.

(29)

7

Artikel IIG f R. O.

verdere schepelingen eene maand gage", aan het slot van den eersten volzin van art. 398 ( a n d e r e uitzonderingen zijn sedert vervallen), en Het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van hetgeen betrekking heeft o p :

a. de acten van den Burgerlijken Stand (Boel; I, titel I I ) ;

b. het familierecht, n m l . het huwelijk en deszelfs gevolgen, zoo ten opzichte van de persoon als de goederen der echtgenooten, de ver- h o u d i n g tusschen ouders en kinderen, de verwantschap, de ouderlijke (door de wet g e n o e m d vaderlijke) macht, en de minderjarigheid en voogdij (Boek I, titel II—XV), en de erfopvolging bij versterf, d . i . het erfrecht voor zoover niet geërfd wordt krachtens testament of a n d e r e n vorm van beschikking o m t r e n t n a te laten goederen (Boek II, titel XII).

Van de bepalingen o m t r e n t de voogdij is echter weer wel toepasselijk, hetgeen in het Burgerlijk Wetboek voorkomt in de afdeeling „van de W e e s k a m e r s " (Boek I, titel XV, 13e afdeeling).

Ook is ten opzichte van dezelfde personen nog bepaald, dat zij m i n - derjarig blijven tot zij h u w e n of 23 j a a r worden.

vrijwillig, nml. indien zij zich aan dit recht hebben onderworpen.

Vóór de in w e r k i n g treding van Stbl. 1898 No. 158 werd eene onder- werping aan het geheele Ëuropeosche burgerlijk- en handelsrecht ge- vorderd van ieder persoon, die, niet tot de Europeesche of d a a r m e d e gelijkgestelde bevolking behoorende, in liet huwelijk trad met iemand, die wel tot deze bevolking behoorde. N a a r de algemeen heersehende opvatting is dit ook het eenige geval, w a a r i n eene eenzijdige verklaring geldig is, en kan men zich overigens alleen bij bepaalde overeenkomst aan het Europeesche recht onderwerpen en dan nog slechts met het oog op bepaalde aangelegenheden. De onderwerping moet steeds ge- schieden bij schriftelijke acte, hetzij bij afzonderlijke acte, hetzij bij de acte, die van de, overeenkomst zelf is opgemaakt (Art. 13, 1ste lid der Algemeene Bepalingen van Wetgeving. Het 2e lid van dit artikel is vervallen door Stbl. 1867 No. 29).

<t. io., persoonlijke rechtsvorderingen zijn rechtsvorderingen, die geen anderen grond hebben dan eene tusschen bepaalde personen bestaande rechtsbetrekking. Dergelijke betrekking kan zijn oorsprong hebben in eene overeenkomst, m a a r ook in andere handelingen of gebeurtenissen.

Persoonlijke rechtsvorderingen zijn dus b. v. de vorderingen van den verkooper of v e r h u u r d e r tot voldoening der koop- of huursom, die van den kooper tot levering van liet gekochte, van den h u u r d e r om in het genot van het g e h u u r d e te w o r d e n gesteld en de vordering tot ver- goeding' van schade, veroorzaakt door onrechtmatige daden.

Het tegenovergestelde van persoonlijke rechtsvorderingen zijn zakelijke rechtsvorderingen. Deze zijn gegrond op een zakelijk recht, d.w.z.

eene in rechten bestaande betrekking tusschen een persoon en eene zaak, zooals het recht' van eigendom, van pand, van hypotheek of

(30)

8

Artikel 110 f R. O.

van bezit. Voorbeelden van zakelijke rechtsvorderingen zijn de sub a, 2o en 3o genoemde vorderingen tot betaling' van erfpachten, die eenvoudig daarop berusten, dat men eigenaar is of als eigenaar beschouwd wordt van onroerend goed, waarop een ander er'fpachtsrecht heeft en vorderingen tot opeisching van roerende zaken, de laatste echter alleen dan, indien zij uitsluitend berusten op een recht op die zaken, waardoor men bevoegd is die van iederen houder op te vorderen.

De wet kent ook gemengde rechtsvorderingen, die tegelijk persoonlijk en zakelijk zijn, en noemt als zoodanig in het laatste lid van art. 102 Rtsv.: de vordering tot verkrijging eener erfenis, die tot boedelscheiding, die tot deeling van gemeenschap en die tot afpaling van bij elkander gelegen erven.

a. 3o., roerende zaken. Roerend is wat niet onroerend is. Onroerend is de grond en wat aan den grond vastgebouwd of vastgegroeid is, dus de meeste gebouwen en de nog niet van den grond gescheiden planten.

Gebouwen van hout of bamboe, die los op den grond, op steenen of op gemetselde neuten staan, zijn roerend.

De wet verklaart enkele zaken, die uit haren aard roerend zouden zijn, voor onroerend door bestemming in art. 507 van het Burgerlijk Wetboek.

Verder verstaat zij onder onroerende zaken ook de zakelijke rechten op onroerende goederen.

Schepen zijn roerende zaken, ofschoon voor de levering en verpan- ding van vaartuigen, die tien lasten of meer inhoud hebben, dezelfde vormen zijn voorgeschreven als bij onroerende zaken; en voor executo- riaal beslag op dergelijke schepen andere voorschriften gelden dan bij andere roerende goederen (art. 309 Kh., art. 559 en vlg. Rtsv.).

lo. rechtstitel. D. i. de grondslag der vordering, b.v. de overeen- komst, waarop eischer deze grondt, of het zakelijk recht, waarop hij haar doet steunen.

2o. eene algemeenheid van roerende zaken, b.v. een inboedel, eene kud- de vee of de inspan van een bedrijf van landbouw, nijverheid of handel.

b. lo. tot vergoeding van schade enz. Wie tot vergoeding van de hier genoemde schade kunnen worden aangesproken, zeggen de artt.

1355 — 1368 B.W.

b. 2o. ten laste van den huurder komt. Zie de artt. 1502—1560, 1583, 1584 B. W.

b. 3o, tot voldoening van arbeidsloonen en lot uitvoering van arbeids- overeenkomsten. De Baad van Justitie te Batavia huldigde de leer, dat hieronder ook vallen vorderingen tot ontbinding van arbeids- overeenkomsten op grond van niet-nakoming door de tegenpartij. Het Hooggerechtshof bleek echter van een ander gevoelen. (Het Recht in Ned!-Indic, Dl. LXXVHI, blz. 199 en vlg. en 401).

c. naar inlandsch recht bezeten gronden. Daartoe kunnen m. i.

niet gerekend worden gronden, behoorende tot particuliere landerijen,

\

(31)

9

Artikel ÏW f R. O.

waarop inlanders gebruiksrechten hebben. Deze gebruiksrechten mogen al berusten op inlandsen recht, men kan daaruit niet afleiden, dat de gronden naar inlandsch recht bezeten worden ; het recht van den landheer draagt een geheel Europeesch karakter.

Het ware te wenschen, dat de wet deze vraag duidelijk in anderen zin had beantwoord.

d. lo. schriftelijk bewijs. Of dit bewijs geldig is en wat er de kracht van is, staat niet ter beslissing van den residentierechter, zoodra de huur f 600.— per jaar te boven gaat. De strekking der uitzondering is juist om hem de beslissing omtrent dit punt te ontnemen. Bij eene andere uitlegging zou men tot de slotsom moeten komen, dat de resi- dentierechter alleen onbevoegd is, indien het schriftelijk bewijs aantoont dat de vordering niet gegrond is,

d. 2o. indien die verschuldigde en niet betaalde huurpenningen niet meer dan zeshonderd gulden bedragen.

De oorspronkelijke, door den Raad van State ontworpen, redactie luidde :

„indien de huurprijs over den tijd, gedurende welken de overeenkomst nog zou moeten werken, niet meer bedraagt dan zeshonderd gulden".

De Raad van State toekende daarbij aan: „De cijfers /'600.— in beide rubrieken voorkomende, zijn berekend op een huurprijs van /'50.—

's maands, die in Indië tot de matige huurprijzen behoort."

De minister verving deze redactie door de tegenwoordige, omdat hij die korter en duidelijker achtte, maar gaf daarbij de volgende toelichting, die m. i. wijst op eene onjuiste opvatting van hetgeen de Raad van State wilde bepaald zien :

„Daarentegen bestaat er bij den ondergeteekende geene bedenking, om op het voetspoor van den Raad van State, bij de vordering tot ontbin- ding der huurovereenkomst wegens wanbetaling, waaraan de accessoire tot ontruiming wordt vastgeknoopt, ter bepaling der competentie het verschuldigde bedrag der huurpenningen ad f 600 in aanmerking te nemen. Meestal zal de achterstallige huur dit cijfer niet bereiken, maar wanneer dit niet het geval is, bestaat er geen voldoende reden om de plaatselijke berechting onmogelijk te maken. In de door den Raad van State aangegeven redactie behooren echter de woorden: „indien de huurprijs over den tijd, gedurende welken de overeenkomst nog zou moeten werken, niet meer bedraagt dan zeshonderd gulden" te worden vervangen door de kortere en duidelijkere uitdrukking : „indien die ver- schuldigde en niet betaalde huurpenningen niet meer dan zeshonderd gulden bedragen".

Zoowel uit de geciteerde toelichting van den minister als uit de thans aangenomen redactie blijkt dus de. bedoeling om, met afwijking van hetgeen de Raad van State voorgesteld had, de hier aan den residentie- rechter toegekende bevoegdheid onafhankelijk te maken van het bedrag van den huurprijs en van den tijd, gedurende welken de huur nog zou moeten

(32)

'10 Artikel ilö f R. 0.

werken, in één woord van den omvang on het gewicht van de te n e m e n beslissing, m a a r de bevoegdheid eenvoudig' te doen afhangen van het bedrag der „verschuldigde en niet betaalde h u u r p e n n i n g e n " .

Onder verschuldigde en niet betaalde h u u r p e n n i n g e n zal men, wegens het voorafgaande woord „ w a n b e t a l i n g " , te verstaan hebben opeischbare en niet voldane, of zooals de minister in de toelichting zegt, „achter- stallige" h u u r p e n n i n g e n .

e. onder de hier bedoelde beslagen zal m. i., evenals in het opschrift der 5e âfdeeling van h e t 4e boek van het Reglement op de Rechtsvor- dering, moeten begrepen worden de voorloopige gijzeling van niet- ingezetenen van Nederlandsch-Indië, die geene Nederlanders zijn.

I m m e r s art. 971 Rtsv. verheft boven allen twijfel, dat ook deze voor- loopige maatregel bij het proces voor het residentiegerecht toegelaten en de wet eischt in art. 7G3 uitdrukkelijk, dat hij gevolgd wordt door eene vordering tot van w a a r d e verklaring.

/'. van een aanbod van betaling of van eene gerechtelijke bewaarge- ving. Dergelijk aanbod, gevolgd door dergelijke bewaargeving (con- signatie) is, op wettige wijze geschied, voor den schuldenaar het middel om aan zijne verplichtingen te voldoen jegens een schuldeischer, die weigert het verschuldigde in ontvangst te n e m e n (artt. 1404—1412 B. W., artt. 809—812 Rtsv.).

De hier toegekende bevoegdheid kan in. i. uitzondering lijden, indien de aanbieding of b e w a a r g e v i n g voorkomt in eene aanhangige zaak.

In dit geval wordt zij volgens art. 811 Rtsv. behandeld als een incident (tusschenkomend geschil) in die zaak, dus door denzelfden rechter, bij wien deze a a n h a n g i g is.

Eene andere uitzondering zal zich ook k u n n e n voordoen, indien het aanbod en de b e w a a r g e v i n g gedaan worden tot kwijting eener schuld, waarvoor reeds eene executie is aangevangen. De van w a a r d e verkla- ring zal dan moeten gevraagd worden van den rechter, die bevoegd is te oordeelen over geschillen, bij de executie gerezen.

Als residentierechter te Meester-Gornelis' verklaarde ik mij bij be- schikking van 10 December 1901 onbevoegd om kennis te nemen van eene vordering tot goed- en van w a a r d e verklaring van een aanbod en bewaargeving, die gedaan w a r e n tot kwijting van proceskosten, w a a r i n iemand jegens zijne wederpartij veroordeeld was bij een vonnis van den R a a d van Justitie te Batavia. In hooger beroep werd die beschikking door dezen R a a d vernietigd, op grond dat het bedrag, dat verschuldigd was, vaststond. Dit laatste was eerst gebleken uit de in hooger beroep ingediende memoriën. Eischer bad i n d e schriftuur van eisch het tegen- deel beweerd Re betrekkelijke beslissingen zijn opgenomen in het Indisch W e e k b l a d van het Recht No. 2077.

g. vordering in reconventie. D . i . de vordering, die de gedaagde van zijn kant in den loop van een geding tegen den eischer instelt. De het

(33)

11

Artikel 116 f R. O., 924 Rtsv.

eerst aanhangig gemaakte vordering heet dan vordering in conventie.

Zie het slot der aanteekening op het woord „uitzondering" in art. 925 Rtsv. hierachter.

De bepalingen omtrent de bevoegdheid van den residentierechter lijden eene uitzondering, welke het voor rechtzoekenden van veel belang is te kennen, nml. door :

Art. 133 van het Reglement op de Rechtsvordering, zooals het is vastgesteld bij artikel II, B van Stbl. 1901, No. 15 luidende:

„Indien een geding, hetwelk ingevolge artikel 116/' van het Reglement op

„de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie, tot de kennisneming ,behoort van het residentiegerecht, bij den Raad van Justitie is aanhangig

„gemaakt, en de gedaagde, mits verschenen zijnde, de exceptie van

„onbevoegdheid uit hoofde van het onderwerp des geschils niet heeft

„voorgesteld, alvorens eenige andere weren van rechten of eenige andere

„verwering voor te dragen, zal de Raad van Justitie als gewone rechter de

„zaak aan zich behouden, en daarin in het hoogste ressort recht spreken".

De Raad van Justitie zal zich dus alleen onbevoegd verklaren, indien de gedaagde niet verschijnt, of indien hij vóór alle andere verwering aan- voert, dat het geding tot de bevoegdheid van den residentierechter behoort.

Wie voor den Raad van Justitie verschijnen wil, moet bij procureur verschijnen.

De voorzitter van den Raad van Justitie te Batavia verleende bij be- schikking van 14 Juni 1901 (Het Recht in Ned.-Indië, Dl. LXXVII, blz.

446) verlof tot het leggen van voorloopig beslag tot verzekering eener vordering, die tot de bevoegdheid van den residentierechter behoorde, en achtte zich daartoe bevoegd, op grond van de toen geldende, in hoofdzaak gelijkluidende, redactie van art. 133 Rtsv.

Onder de thans geldende redactie; heeft genoemde Raad eenmaal een verlof tot kostelooze procedure geweigerd van een eischer, wiens vordering tot de bevoegdheid van den residentierechter behoorde, of- schoon de Raad op dien grond zich alleen onbevoegd had moeten verklaren, indien de gedaagde niet verschenen was of, verschenen zijnde, tijdig de onbevoegdheid van den Raad had beweerd.

II.

HET PROCES VOOR DEN RESIDENTIERECHTER.

Reglement op de Rechtsvordering, 4e. boek, titel I.

ARTIKEL 9GJ4.

De bepalingen von den eersten, tweeden (met uitzondering

van de vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en achttiende

(34)

12

Artikel 924 Rtsv.

afdecling), dorden en tienden titel van het eerste hoek, van den vierden'titel, eerste, tweede, vierde en vijlde afdecling, en van den zesden titel, derde, vierde, negende, tiende, twaalfde en dertiende afdecling van het derde boek worden, voor zoover zij vereenigbaar zijn wel de bijzondere voorschriften van dezen titel, van toepassing verklaard op het rechtsgeding bij de residentiegerechten.

' S1

Dit artikel verklaart een groot gedeelte der weinig eenvoudige voor- schriften voor de procedure bij de Europeesche rechtscolleges toepasselijk op de procedure voor het residentiegerecht. Niet-juristen behoeven zich daardoor echter niet te laten afschrikken, om als partij in een geding bij dit gerecht zelf h u n n e belangen w a a r te n e m e n . De zorg v o o r d e n goeden gang van het proces is grootendeels aan den r e c h t e r opgedragen en w a a r di'e goede gang gevaar mocht loopen door onbekendheid der partijen met hetgeen de wet voorschrijft, zal bij allicht gebruik maken van zijne hem bij art. 943 toegekende bevoegdheid tot voorlichting.

Wie zijn wetboek vaak heeft te raadplegen o m t r e n t bet geding voor het residentiegerecht, zal wel doen, indien bij daarin door duidelijke teekens, b. v. door overkruis geplaatste strepen met gekleurd potlood, in de 'drie eerste boeken van het R e g l e m e n t op de Rechtsvordering duidelijk doet blijken, wat wel en wat niet bij artikel 924 toepasselijk is verklaard voor het residentiegerecht.

Eene voor ontwikkelde leeken, die gewoon zijn zich n a u w k e u r i g reken- schap te geven van wat zij lezen, grootendeels te begrijpen toelichting op bet Nederlandsche Wetboek op de Burgerlijke Rechtsvordering, w a a r i n bepalingen voorkomen, nagenoeg geheel overeenkomende met die van het Indische Wetboek, welke bij dit artikel toepasselijk verklaard zijn, geeft het werk van Mr. P O L E N A A R : „Schets van het Nederlandsche Burgerlijk Procesrecht".

voor zoover zij vereenigbaar zijn met de bijzondere voorschriften van dezen titel. De vraag of en in hoever sommige der toepasselijk verklaarde bepalingen vereenigbaar zijn met de hier bedoelde bijzondere voor- schriften zal vaak moeilijk te beantwoorden zijn.

De Raad van State, die het artikel ontwierp, gaf er de volgende toe- lichting b i j : „De woorden: voor zooveel zij vereenigbaar zijn met, gewen aan den residentierechter en in appèl aan de Raden van Justitie de gelegenheid, om wat niet met n a m e mocht zijn gewijzigd, m a a r niet in het stelsel der bijzondere voorschriften past, als niet voor den residentie- rechter geschreven of slechts in den geest der bijzondere voorschriften van toepassing te verklaren. Zoo is b. v. bij de bijzonden; voorschriften , n e r g e n s gezegd, dat geen praktizijns als zoodanig in het geding optreden, toch z a l ' h e t ' b l i j k e n s do strekking dier voorschriften duidelijk zijn, dat

(35)

Artikel 024 Rtsv.

van hun ministerie voor den residentierechter geen gebruik wordt gemaakt".

Zoowel uit den taalkundigen zin der woorden „voor zoover zij ver- eenigbaar zij met", als uit deze toelichting blijkt m. i. duidelijk, dat men bedoeld heeft, dat het proces bij den residentierechter in de eerste plaats zou beheerscht worden door de daarvoor gegeven bijzondere voorschriften, en alleen op vragen, die deze onbeantwoord laten, het antwoord zou moeten gezocht worden in de toepasselijk verklaarde voor het proces bij andere rechters gegeven voorschriften, en dan nog slechts met het voorbehoud, dat hetgeen daarvan niet in het stelsel der bijzondere voorschriften paste, als niet voor den residentierechter geschreven of slechts in den geest der bijzondere voorschriften van toepassing verklaard werd.

De vraag of eene bepaalde bepaling der toepasselijk verklaarde gedeelten der rechtsvordering ook geldt voor den residentierechter, hangt dus niet alleen af daarvan of zij past in het algemeene stelsel (1er procedure voor den residentierechter, maar ook, en in de eerste plaats daarvan, of de vraag, waarop zij het antwoord geeft, reeds beantwoord is in de bijzondere voorschriften. Waar deze laatste aanvulling, toelichting en uitwerking' noodig hebben, zal men deze moeten zoeken in de toepas- selijk verklaarde bepalingen. Deze kunnen echter aan de bijzondere voorschriften niet derogeeren, er geenc uitzondering op maken.

Ik kan mij dan ook niet vereenigen met de opvatting van den Raad van Justitie te Semarang, nedergelegd in zijne beschikking van 15 No- vember 1902, in hooger beroep vernietigende die van den residentierechter aldaar ddo. 18 October te voren (beide beschikkingen te vinden in het Recht in Ned.-Indië Dl. LXXX blz. 111):

„dat de beteekenis dier woorden (nml. van de door ons besprokene) deze is, dat de van toepassing verklaarde bepalingen voor het residentie- gerecht gelden, ook al wijken zij van de bijzondere voorschriften van den bedoelde titel af, mits — en dit is het criterium—zij slechts passen in het stelsel van- en overeen te brengen zijn met den aard en het wezen dier bijzondere bepalingen;

dat juist de keuze der woorden „vereenigbaar met" er ondubbelzinnig op duidt, dat de wetgever daarbij heeft gedacht aan voorschriften, die, ondanks hun onderling verschil, naast elkander toepassing kunnen vinden".

Het komt mij integendeel voor, dat voorschriften, die onderling ver- schillen, zoodat zij slechts naast elkander toepassing kunnen vinden, mits in ieder bijzonder geval het eene voor het andere wijkt, niet ver- eenigbaar zijn.

ARTIKEL 925.

1. Elke rechtsingang voor liet rcsidcntiegcrccht, "waar-

omtrent bij dezen titel geenc uitzondering is gemaakt, vangt

(36)

u

Artikel 925 Rtsv.

aan met een verzoekschrift door den eischer, of diens, over- eenkomstig artikel 944 daartoe gemachtigde, onderteekend, inge- diend aan den bevoegden residentier echter, die daarmede handelt als in dezen titel is voorgeschreven.

2. Wanneer de eischer niet kan schrijven, kan hij zijne vordering mondeling voordragen aan den resldenllerechter, die haar in geschrift brengt of doet brengen. Deze bevoegdheid tot mondelinge voordracht geldt niet voor den gemachtigde.

3. Incidenten worden schriftelijk of mondeling ter terecht- zitting aangebracht.

rechtsingang beteekent hier rechtsgang, proces.

uitzonder ing. Uitzonderingen als hier bedoeld vindt men in dezen titel alleen in art, 925, '2e lid en art, 930. Intussehen moeten, volgens den algemeenen regel dat bijzondere voorschriften gelden boven alge- meene, als uitzonderingen op de bepalingen van art. 925, l e en 2e lid ook beschouwd worden elders in de wet voorkomende regelingen, volgens welke sommige vorderingen op andere dan de gewone wijze kunnen worden aanhangig gemaakt.

In de wet uitdrukkelijk gemaakte uitzonderingen zijn het verzet tegen de tenuitvoerlegging op roerende goederen door den schuldenaar (art.

1003 Rtsv.), en door derden, die beweren eigenaar van die goederen te zijn (art. 1006 Rtsv.), de wederspraak tegen den staat van verdeeling der kooppenningen van executoriaal verkochte roerende goederen (art.

1010 Rtsv.) en de vordering tot stuiting en schorsing van de tenuitvoer- legging der gijzeling (art. 1025 Rtsv.). Al deze vorderingen kunnen ook door personen, die wel schrijven kunnen, mondeling worden inge- diend.

De wet bevat geen afzonderlijk voorschrift omtrent de wijze, waarop vorderingen in reconventie, die vroeger alleen in het geding bij de Europeesche colleges bekend waren, bij den residentierechter kunnen wor- den aanhangig gemaakt; bij de Enropeesche colleges geschiedt dit bij de conclusie van antwoord (art, 245 Rtsv.). Daar deze wijze van aanhangig maken juist het voornaamste kenmerk is van de vordering in recon- ventie en bij het residentiegerecht het schriftelijk of mondeling antwoord in de plaats treedt van de conclus e van antwoord, komt het mij voor, dat bij het residentiegerecht de vordering in reconventie kan worden ingediend mondeling of schriftelijk, naarmate de gedaagde mondeling of schriftelijk op de vordering in conventie antwoordt. Het valt echter niet te ontkennen, dat eene letterlijke opvatting van art. 925 tot eene andere conclusie moet leiden, zoodat de belanghebbende voorzichtig doen zal de vordering in reconventie in te dienen op dezelfde wijze als voor

(37)

15

Artikel 925, 926 Rtsv.

vorderingen in conventie is voorgeschreven, dus bij een rekest, in te dienen als bijlage bij het schriftelijk antwoord, of bij het mondeling antwoord.

verzoekschrift. Men zie omtrent hetgeen dit moet inhouden art. 927.

bevoegden r•esidentierechter, residentierechter. Nml. de residentie- rechter, die de zaak zal moeten behandelen. Welke rechter dit is zegt art. 926.

Voor de justiciabelen, zoowel bij den landraad als het residentie- gerecht, die in de termen vallen hunne vordering mondeling'in te dienen, zou het in sommige gevallen geen gering gerief wezen, indien de wei hun gelegenheid schonk hunne vordering te doen in geschrift brengen bij den rechter hunner woon- of verblijfplaats en dezen opdroeg het geschrift, indien de vordering op een andere plaats moet berecht worden, aan zijn ambtgenoot aldaar toe te zenden.

Intusschen kunnen dergelijke personen thans iemand, die wel schrijven kan, machtigen hunne vordering in te dienen. Tot het verleenen van eene dergelijke machtiging behoeven zij slechts te verschijnen voor een notaris of een griffier van een residentiegerecht, waar ook (art. 944, 3e lid);

maar de gemachtigde, moet woonplaats hebben binnen het rechtsgebied van den Raad van Justitie onder welken het residentiegerecht behoort, dat de zaak moet in behandeling nemen.

Incidenten — tusschenkomende geschillen, die zich in den loop van het geding voordoen.

ARTIKEL 926.

De vorderingen, bedoeld bij art. 'MG/ van het Reglement op de rechterlijke organisatie, worden ingediend als volgt:

die onder de letters b 1 en 2, c en d aan den residentierechter der plaats, waar het goed gelegen is ;

die onder letter e aan den rechter, bij artikel 971 van dit Reglement aangewezen;

die onder letter f aan den rechter der plaats, waar het aanbod of de gerechtelijke bewaring moeten geschieden, en als het aan- bod of de gerechtelijke bewaargeving in een aanhangig proces voorkomen, aan den rechter bij wien dit proces aanhangig is;

die onder letter g aan den rechter voor wien het geding in conventie wordt gevoerd;

die onder letter h aan den residentierechter bij het derde lid van art. 4036 van dit Reglement tot de kennisneming van het geschil aangewezen;

alle overige aan den residentierechter van de woonplaats

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

h E j Beroep gericht tegen de kennelijk niet-ontvankelijk verklaring van de bezwaarschriften tegen afwijzing van een klacht tegen KLM en SLM op de grond dat de samenwerkings-

Op welke wijze wordt in de opsporing gebruikgemaakt van kentekens die op basis van de wet ‘Vastleggen en bewaren kentekengegevens door de politie’ worden opgeslagen en welke

In deze alternatieve lezing is een vernietigd buitenlands arbitraal vonnis in beginsel vatbaar voor tenuitvoerlegging in Nederland en strekt de dis- cretionaire bevoegdheid van

De eerste 128 positie gaat uit van een strikt nationaal legaliteitsbeginsel, 129 dat wil zeggen dat ingrepen in rechten en vrijheden van burgers (alsmede de toe- kenning van

Bij acceptatie wordt gecheckt of uw betaling heeft plaatsgevonden en wordt u uitgenodigd om met één van onze ARC-inspecteurs een afspraak te maken voor de 'supervised review'..

Voor het wegslepen van voertuigen in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten kunnen op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 173, tweede

Afwegingskader voor omzetten centrum functie op de begane grond naar een woonfunctie in centrum Poortugaal Dorp.. College

Bij de uitoefening van zijn taak dient het college wel de algemene kaders in acht nemen die de Raad stelt De verordening ex artikel 212 Gemeentewet geeft de raad immers