• No results found

Waarderen van welvaartseffecten (Stap 2)

In document TEEB voor gebieden (pagina 96-98)

jachthaven depot

5 Versterken groen-blauwe karakter Rijk van Dommel en Aa

5.6 Waarderen van welvaartseffecten (Stap 2)

5.6.1

Effecten van de varianten op het aanbod van ecosysteemdiensten

Naar verwachting leiden de verschillende ontwikkelingsvarianten tot een verandering in de levering van de ecosysteemdiensten. Van de fysieke veranderingen en welvaartseffecten is een schatting gemaakt (Tabel 21). De maatregelen die genomen worden ten behoeve van de ontwerpopgave hebben ook invloed op andere ecosysteemdiensten dan die waar ze specifiek op gericht zijn. Zo zal inrichting van het beekdal voor wateropvang ten koste gaan van de landbouwproductie die daar nu plaatsvindt. De effecten hiervan zijn ingeschat om een indruk te krijgen of de omvang en de bijdrage van de ecosysteemdienst aan maatschappelijke welvaart toeneemt of afneemt. In de volgende secties wordt dit verder uitgewerkt voor de verschillende ecosysteemdiensten.

De kwantificering van de ecosysteemdiensten is op vrij globale wijze berekend. Er is hierbij veelal uitgegaan van vuistregels. De waarden moeten daarom als indicatief worden beschouwd. Bij verdere uitwerking van plannen gebaseerd op de ecosysteemdiensten verdient het de aanbeveling om de kwantificering met meer nauwkeurigheid vast te stellen. Dat kan bijvoorbeeld door meer

gedetailleerde gegevens of modellen te gebruiken. Voor de doeleinden van deze studie is het indicatieve karakter voldoende (zie ook paragraaf 2.3).

Tabel 21

Verwachte fysieke en welvaartseffecten, en omvang van de welvaartseffecten bij verandering van ecosysteemdiensten in de varianten van het Rijk van Dommel en Aa.

Ecosysteem-dienst Fysiek effect Welvaartseffect Naar verwachting

omvangrijk welvaartseffect (ja/nee) Pr od uct ie di en st

Landbouw Afname landbouwproductie door afname areaal

Minder inkomsten uit landbouw ja Biomassa Afname biomassa uit landbouw door

afname areaal (gewasresten), toename biomassa uit bos en natuur areaal door toename areaal (hout)

Minder inkomsten uit landbouw, meer uit bos- en natuur nee

R eg ul er en de d ie ns t Overstromings-

bescherming Toename gestuurde bovengrondse waterberging capaciteit Afname van overstromingsrisico voor verschillende sectoren binnen en buiten studiegebied

ja Klimaatregulatie Toename CO2-vastlegging in bodem

en gewas door verandering van management van landbouwgronden en door toename van bosareaal

Afname schade door klimaatverandering

ja

Waterregulatie Toename waterberging in de bodem door verandering van management van landbouwgronden

Afname schade door overstroming en afname kosten voor

preventieve maatregelen

ja Luchtzuivering Toename invang fijnstof door

toename natuur- en bosareaal

Minder gezondheidsschade door luchtverontreiniging nee C ultu re le d ie ns t

Recreatie Toename in mogelijkheden voor wandelen, fietsen, paardrijden

Toename toegevoegde waarde recreatiesector

ja Woongenot Verandering van woongenot door

veranderingen in natuur, landschap en cultuurhistorie voor

aanwonenden en bij nieuwe woningen

Toename toegevoegde waarde van huizen nabij/in groen

ja

Natuurbeleving Meer natte en droge natuur Toename belevingswaarde, optiewaarde

nee Landschapsbeleving Meer herkenbaar landschap rondom

Dommel

Toename belevingswaarde, optiewaarde

5.6.1.1 Productiediensten Voedsel

In alle varianten neemt de ecosysteemdienst voedselproductie af doordat het landbouwareaal

afneemt. In de planvariant vermindert het landbouwareaal (-5%) ten opzichte van de nulvariant door met name woningbouw, aanleg van bos en natuurterreinen en het waterbergingsgebied. In de ecosysteemdienstenvariant neemt het landbouw areaal verder af (-8%) doordat extra ruimte nodig is voor aanleg van het brede beekdal en extra groene infrastructuur. Verder wordt verwacht dat een deel van het areaal waarop voedsel wordt geproduceerd zal veranderen in sierteelt (boomkwekerijen, tuinplanten, bloembollen). Verwacht wordt dat vooral het areaal grasland en maïsland zal verminderen (Tabel 20).

De veranderingen door aanleg van de NOC zijn hier buiten beschouwing gelaten enerzijds omdat die verandering in alle varianten gelijk is, anderzijds omdat de precieze verandering in arealen nog niet bekend is.

Water

De levering van drinkwater blijft gelijk in de verschillende varianten. De oppervlakte zoet water blijft in alle varianten gelijk, met dat verschil dat in de planvariant 2 waterbergingsgebieden worden aangelegd die bij hoogwater onderstromen, en dat in de ecosysteemdienstenvariant het brede beekdal in een deel van het jaar ook onderstroomt. Er wordt verwacht dat de aanvulling van

grondwatervoorraden niet wezenlijk veranderen door de maatregelen in het gebied. Biomassa

Verwacht wordt dat de productie van biomassa voor de verschillende varianten verschillend uitwerkt. Voor de nulvariant wordt verwacht dat de biomassa productie afneemt door afname van het areaal grasland en maïsland. In de plan- en ecosysteemdienstenvariant wordt verwacht dat de biomassa productie toeneemt door toename van bos- en natuurterreinen. Echter, bos groei (relatief) langzaam en de eerste houtoogsten van nieuw aan te leggen bos zal niet binnen 30 jaar plaatsvinden. De eerste oogst valt daarmee buiten de planhorizon. Om deze reden is de biomassa uit hout niet verder

gekwantificeerd. Decoratieve bronnen

Het niveau van de productie van decoratieve bronnen neemt in alle varianten toe, met name door toename van het areaal boomkwekerijen (bomen en tuinplanten), bloemen en bloembollen (+150%). Een forse toename. In areaal blijft deze sector echter beperkt en neemt 7% van het landbouwareaal in en 2% van het gebiedsareaal.

5.6.1.2 Regulerende diensten Luchtzuivering - Fijnstof (PM10) invang

Opgaande begroeiing zuivert de lucht door invang van verontreinigende deeltjes. Een belangrijke component van luchtverontreiniging is fijnstof (PM10). De berekeningswijze voor de hoeveelheid ingevangen fijnstof is beschreven in Bijlage 9. Bij de berekening is uitgegaan van jaar gemiddelde concentraties voor fijnstof en gemiddelde invangcapaciteit van begroeiingstypen. Dit kan uiteraard verschillen voor de situatie in het veld. De berekeningen moeten daarom als indicatief worden beschouwd.

De geschatte hoeveelheid fijnstof die in het gebied wordt ingevangen, verschilt voor de

ontwikkelingsvarianten (Figuur 28). In de ecosysteemdienstenvariant wordt in het gebied de grootste hoeveelheid fijnstof ingevangen, nl. 174 ton ha-1 jaar-1, 9 ton hoger dan in de nulvariant en 4 ton hoger dan in de planvariant. De hogere invang is het gevolg van meer hoog opgaande begroeiing als bos, houtwallen, moerasbos, en rietvegetatie (Tabel 20).

Figuur 28 Geschatte invang van fijnstof voor drie ontwikkelingsvarianten in het gebied Rijk van Dommel en Aa.

Klimaatregulatie - Koolstofvastlegging

Kooldioxide is één van de belangrijke broeikasgassen en driver voor klimaatverandering. Vastlegging van koolstof in vegetatie en bodem draagt bij aan verminderde kooldioxidegehalten in de atmosfeer. Voor de ontwikkelingsvarianten zijn globaal de hoeveelheden koolstof geschat die in de bodem en vegetatie worden vastgelegd door de genomen maatregelen (Figuur 29). Hierbij zijn vuistregels voor organische stofopbouw in de bodem gehanteerd. Tevens is ervan uitgegaan dat het beheer (niet kerende grondbewerking) in alle akkerbouw en graslandpercelen wordt toegepast. De

berekeningswijze is beschreven in Bijlage 9.

Figuur 29 Geschatte hoeveelheid vastgelegde koolstof in vegetatie en bodem voor drie ontwikkelingsvarianten in het gebied Rijk van Dommel en Aa over een periode van 30 jaar.

De vastgelegde hoeveelheid koolstof is verreweg het hoogst in de ecosysteemdienstenvariant en in de planvariant slechts iets hoger dan in de nulvariant. De maatregelen niet scheuren van grasland en aanleg van het moerasbos in het brede beekdal leveren de grootste bijdrage aan de koolstofvast- legging, elk voor zo een 33%. Niet-kerende grondbewerking draagt voor ongeveer 15% bij. De rest wordt vastgelegd door aanleg van overig bos en natuur.

160

165

170

175

nul

plan

esd

invang fijnstof (PM10 )

In document TEEB voor gebieden (pagina 96-98)