• No results found

Culturele diensten

In document TEEB voor gebieden (pagina 38-40)

Box 1 Karteren van gehele ecosystemen die een dienst produceren of het karteren van deelsystemen?

3 Borgen van watervoorziening en veiligheid IJsselmeer

3.3 Beschrijving van het gebied

3.4.4 Culturele diensten

Op en rondom het IJsselmeer is er veel recreatie. Afgemeten aan de werkgelegenheid is recreatie verreweg de belangrijkste activiteit in het gebied (Bos et al., 2012). De recreatie is divers, variërend van watersport, fietsen, natuurbeleving, en bezoek van cultuurhistorische objecten en plaatsen. Daarnaast levert het uitzicht over het IJsselmeer veel bewoners zeer gewaardeerd woongenot op.

3.5

De ontwikkelingsvarianten

In deze studie worden twee clusters van varianten met elkaar vergeleken. De eerste cluster omvat de planvarianten waarvoor CPB en PBL (Bos et al., 2012) een kosteneffectiviteitsanalyse (KE-analyse) hebben uitgevoerd. Deze varianten verschillen in de niveaus van peilopzet en de extra dijkverhoging die nodig is om bij de extra peilopzet de overstromingsnormen te halen. De tweede cluster van varianten is nieuw en maakt meer gebruik van ecosysteemdiensten. De niveaus van peilopzet zijn hierbij hetzelfde als bij de planvarianten, maar in plaats van dijkverhoging worden vooroevers aangelegd die de golfslag beter opvangen en daardoor dezelfde overstromingskansen hebben als de hogere, reguliere dijken. De referentievariant is de eenvoudigste planvariant (P.L1) waarbij het IJsselmeerpeil niet meestijgt met de zeespiegel maar overtollig IJsselmeerwater wordt weggepompt. Voor de plan- en ecosysteemdienstenvarianten gaan we na wat de effecten op ecosysteemdiensten zijn ten opzichte van de referentievariant en welke (maatschappelijke) kosten en baten dit met zich mee brengt.

Bos et al. (2012) onderscheiden korte termijn varianten met een planhorizon tot 2025 en lange termijn varianten met een planhorizon tot 2100. Tevens wordt bij de lange termijn varianten onderscheid gemaakt tussen het Gematigde KNMI-scenario en het Warm+-scenario. Afhankelijk van het scenario leidt een bepaalde peilstijging tot andere effecten. In deze casestudie zijn alleen de lange-termijnvarianten bekeken met een planhorizon tot 2100 omdat de korte-termijnvarianten weinig van elkaar verschillen. De natuureffecten zijn voor deze lange termijn varianten omvangrijker en dat maakt een oefening met de TEEB-aanpak een zinvollere exercitie.

3.5.1

Planvarianten

De planvarianten zijn de lange-termijnvarianten uit de Kosten-Effectiviteitstudie van CPB en PBL (Bos et al., 2012). In deze studie zijn de kosten en effecten voor het IJsselmeergebied globaal in beeld gebracht voor varianten waarin de zeespiegel met 35 tot 85 cm stijgt en met diverse opties voor het vergroten van de zoetwaterbuffer. De focus van Bos et al. (2012) lag om praktische redenen op technische oplossingen voor waterveiligheid, waarbij geen aandacht is besteed aan meekoppelings- mogelijkheden en waarbij effecten op natuur slechts in beperkte mate zijn meegenomen. De varianten verschillen in de omvang van de extra zoetwaterbuffer, de peilfluctuatie en de mate waarin het IJsselmeerpeil mee stijgt met de zeespiegel (zie Tabel 5). Het behalen van overstromingsnormen vindt

plaats met dijkverhoging. De manier van dijkverhoging hangt af van de gekozen peilverhoging en van het klimaatscenario. In het Warm+-scenario (W+-scenario) zal de zeespiegelstijging sneller gaan, zal bij meestijgen het waterpeil in het IJsselmeergebied meer stijgen, en zullen de kosten en restrisico’s (dat wil zeggen, de risico’s die samenhangen met het overstromingsrisico dat nog overblijft na dijkversterking omdat de kans op overstromingen of een dijkdoorbraak nooit helemaal ongedaan kan worden gemaakt) dus anders uitvallen dan in het Gemiddeld klimaat-scenario (G-scenario). Voor de verschillende planvarianten worden negatieve effecten op bijvoorbeeld natuur, landbouw, scheepvaart en recreatie zoveel mogelijk gecompenseerd. De volgende planvarianten zijn onderscheiden (de oorspronkelijke aanduidingen van de varianten zijn gehandhaafd):

• P.L1 Het waterpeil in het IJsselmeer, Markermeer en Veluwerandmeren stijgt niet mee met de zeespiegel; voor het handhaven van het waterpeil worden extra pompen geïnstalleerd in de Afsluitdijk. Een extra buffer wordt gecreëerd door extra uitzakken van het IJsselmeer mogelijk te maken. Dit is de minimale variant die voor de lange termijn is doorgerekend.

• P.L2a-c: als P.L1 maar met een extra voorjaarsopzet van 20 of 60 cm of met extra uitzakken van 40 cm.

• P.L3a-b: als P.L4 maar met een extra voorjaarsopzet van 50 of en 80 cm, afhankelijk van het W+ of G-klimaatscenario.

• P.L.4: het waterpeil in het IJsselmeer stijgt mee met de zeespiegel. Effecten zijn doorberekend voor de verwachte zeespiegelstijging van het W+ en G-klimaatscenario. Om voldoende afvoer van water uit het IJsselmeer te garanderen is dan ook extra spuicapaciteit nodig. Het waterpeil in het

Markermeer en de Veluwerandmeren blijft ongewijzigd.

3.5.2

Ecosysteemdienstenvarianten

De ecosysteemdienstenvarianten verschillen van de planvarianten door (meer) gebruik te maken van ecosysteemdiensten. Het belangrijkste verschil is dat waar het haalbaar is natuurvriendelijke

vooroevers worden aangelegd en dijken ter plekke niet (of minder) worden verhoogd. Vooroevers zijn langzaam oplopende oevers vóór de dijk (Figuur 10). Door de vorm van deze vooroevers wordt golfslag afgeremd terwijl bij goed ontwerp hydraulische en waterbouwkundige functionaliteiten gelijk zijn aan die van conventionele dijken. Aangezien golfslag een belangrijke factor is die het falen van conventionele dijken veroorzaakt is het bij het aanleggen van vooroevers niet nodig om de achter- liggende dijk ook nog te verhogen. De overstromingskansen zijn bij een vooroever vergelijkbaar met die van een conventionele dijk, maar er is dan geen dijkverhoging nodig (zie bijvoorbeeld Bel et al., 2011;Stroming, 2012). De vooroevers creëren daarnaast aanzienlijke oppervlakten ondiep water, dat interessante habitats oplevert voor vogels en andere soorten die belangrijk zijn in het kader van de Natura 2000-wetgeving.

Er kunnen helofytenmoerassen worden aangelegd die waterzuiverend werken en daarnaast ook biomassa opleveren. Tenslotte wordt het landschap minder verstoord of wordt het landschap er juist mooier door, dat extra recreatieve activiteiten kan aantrekken en woongenot kan verhogen. Voor de ecosysteemdienstenvariant worden ook een aantal sub-varianten onderscheiden. Deze leiden tot dezelfde peilverhogingen en toenames van zoetwaterbuffers als voor de planvarianten (E.L1, E.L2a,b,c, E.L3a,b, E4) maar vragen minder dijkverhoging.

In document TEEB voor gebieden (pagina 38-40)