• No results found

Regulerende diensten Luchtzuivering/ fijnstof invang

In document TEEB voor gebieden (pagina 105-107)

invang fijnstof (PM10 ) (ton/jaar )

5.6.2.3 Regulerende diensten Luchtzuivering/ fijnstof invang

De aanleg van extra natuur in beide varianten, waaronder ook bos, heeft positieve effecten op de volksgezondheid vanwege extra afvang van fijn stof. In de planvariant betekent dit, als de extra natuur is aangelegd, een extra afvang van fijn stof van 5000 kg/jaar, in de ecosysteemdienstenvariant gaat het om 9000 kg per jaar (paragraaf 5.6). De welvaartseffecten kunnen worden gemonetariseerd op basis van de voorkómen gezondheidsschade door afvang van fijn stof en daarmee vermeden kosten van ziekenhuisbehandelingen. Hein (2011) berekent de welvaartseffecten met de totale kosten in Nederland voor PM10 vervuiling gedeeld door de totale PM 10 vervuiling uit Nederlandse bronnen. De waarde berekend door Hein (2011) bedraagt €10,60 per kg fijn stof. Het welvaartseffect van deze extra fijn stof-invang bedraagt in de planvariant € 6.570 per jaar gemiddeld over de planperiode. In de ecosysteemdienstenvariant is het effect €11.840 per jaar.

Klimaatregulatie-CO2 vastlegging

De som van extra areaal bos en natuurterrein plus extra landbouwmaatregelen in de ecosysteem- dienstenvariant om de koolstofvastlegging te vergroten leiden tot een extra vastlegging van CO2 van 76 kton CO2 in de plan variant en 597 kton CO2 per jaar in de ecosysteemdienstenvariant. Voor het monetariseren van de koolstofvastlegging kunnen marktprijzen voor CO2 worden gehanteerd. Voor de berekening houden we €10 per ton aan. Dit betekent dat de baten voor klimaatregulatie per jaar in de Plan variant €12.950 per jaar, gemiddeld over de planperiode, bedragen. In de ecosysteemdiensten- variant zijn de baten duidelijk groter, namelijk € 101.700 per jaar.

Verstoringsbescheming-overstromingsbescherming

Bij de bepaling van de welvaartseffecten is het uitgangspunt dat de beide varianten niet verschillen in veiligheidsrisico voor overstroming.

De bepaling van de welvaartseffecten van veiligheid zijn in hoge mate afhankelijk van lokale

omstandigheden. Toch hebben we in dit een poging gewaagd aan de hand van de studie ‘Waarderen van water in een regionaal watersysteem‘ (Reinhard et al., 2004). Ze hanteren een methodologie, die aansluit bij de in dit rapport (hoofdstuk 2.3) beschreven aanpak.

De maatschappelijke kosten van het vasthouden van water bovenstrooms hangen in hoge mate samen met het type maatregelen, de locatie en de objecten die met de hoge waterstand te maken krijgen. Een ruwe vertaling van de situatie uit de studie van Reinhard et al. (2004) leert dat dit kan oplopen tot 8,5 mln. euro per jaar (kosten per hectare bebouwd gebied uit Tabel 20 omvang bebouwd

gebied in Rijk van Dommel en Aa). De condities in ons studiegebied wijken dermate af, dat deze kosten tot een fractie hiervan terug kunnen lopen (bijvoorbeeld 10%). Overigens zijn deze kosten voor beide varianten gelijk. De baten benedenstrooms, die ook voor beide varianten gelijk zijn, zijn bepaald op basis van een saldo van €10 per ha, en zijn van toepassing verondersteld op het gehele studiegebied (15.800 ha). Dit betekent maatschappelijke baten gemiddeld per jaar van €40.380 van 2010-2040.

Investeringen in waterberging

De waterbergingsopgave in het gebied Dommeldal bedraagt maximaal 500.000 m3 (Figuur 27), in het gebied de Urkhovense Zeggen bij Geldrop ligt een bergingsopgave van maximaal 100.000 m3. In totaal gaat het dus om 600.000 m3.

We hebben voor de bepaling van de investeringen in de planvariant gebruik gemaakt van het Hoofd- rapport pilotprogramma Waterberging & Natuur (Van Ek et al., 2008). Hieruit is een eenheidsprijs voor investeringen in waterberging afgeleid van €20.000 per ha. In ons studiegebied betekent dit (bij 120 ha waterberging) een investering (in 2010) van 2,4 mln. euro. We schrijven deze investering af in 30 jaar en rekenen jaarkosten van 5.4%. Deze leidt tot maatschappelijk kosten van €67.000

gemiddeld per jaar.

Baten als gevolg van minder benodigde waterberging

In de ecosysteemdienstenvariant is het bodembeheer in de land- en tuinbouw onder andere gericht een vergroting van de waterbergingscapaciteit. Ten opzichte van de nulvariant wordt 155.000 m3 extra bergingscapaciteit gerealiseerd (Figuur 30). Dit betekent dat een waterberging met een oppervlakte van zo een 32 ha achterwege kan blijven. Investeringen van zo een €400.000 euro kunnen worden uitgespaard, dit levert welvaartseffecten op van gemiddeld €17.660 per jaar. Bodemvruchtbaarheid

In de ESD variant wordt de bodemvruchtbaarheid verbeterd via het niet meer scheuren van grasland. In totaal wordt er in Nederland jaarlijks circa 13% van het graslandareaal gescheurd. Dit gescheurde grasland wordt weer opnieuw ingezaaid met gras (herinzaai, 7%) of maakt deel uit van een

wisselbouwsysteem (6%) met andere gewassen, bijvoorbeeld maïs, aardappelen of bloembollen (Hoving en Bussink, 2002).

In de bepaling van de effecten gaan we ervan uit dat volledig herinzaai van grasland (7% van het areaal in het studiegebied) vervangen wordt door volledig doorzaaien van grasland en dat dit jaarlijks wordt doorgevoerd. Doorzaaien is goedkoper dan herinzaai van grasland: € 310 per ha tegen € 920 per ha bij herinzaai (KWIN). Voor het studiegebied betekent dit baten van € 56.670 gemiddeld per jaar.

In akkerland wordt niet-kerende grondbewerking toegepast waardoor het organische stofgehalte toeneemt. Bij niet kerende grondbewerking worden brandstofkosten en materiële kosten uitgespaard. We hebben hierover echter geen gegevens en nemen dit als PM post mee.

De effecten van een hoger organisch stofgehalte (door niet scheuren en niet kerende grondbewerking) op de gewasopbrengsten zijn nog onvoldoende duidelijk en zijn daarom als PM opgenomen in Tabel 32 met de welvaartseffecten.

Natuurlijke Plaagbestrijding

In de ecosysteemdienstenvariant wordt 44 ha groen aangelegd, met als functie naast natuur plaag- bestrijding. Het gaat hierbij om houtwallen, boomsingels en bosjes (natuurtype L.01.04). We zijn uitgegaan van de aanleg van deze landschappelijke elementen 17 jaar duurt en in 2027 gereed is. We nemen bij de kosten alleen de beheerkosten op. Deze bedragen €1.500 per ha (SNL, onderhoud landschapselementen) en betekenen gemiddeld per jaar €19.990 aan kosten. De aanlegkosten laten we achterwege, omdat we ervan uitgaan dat deze veel lager zijn dat de beheerkosten. Verder is over de baten van deze maatregel voor de bescherming tegen plagen nog veel niet duidelijk en wordt dit als PM post opgenomen. Volgens de bedrijfsanalyse van het gebied is de hoeveelheid insecticide die in het gebied wordt gebruikt beperkt n.l. 73 kg (Bijlage 11). Bij gemiddelde kosten van €55 per kg

bestrijdingsmiddel (Bijlage 11) zou hier maximaal €4015 bespaard kunnen worden. Vanwege het geringe bedrag is dit verder niet meegenomen.

De landschapselementen dragen niet allen bij aan de dienst natuurlijke plaagbestrijding, maar ook aan de landschappelijke waarde en zijn daarmee van belang voor culturele diensten recreatie en

esthetische informatie. Bovendien leveren ze een habitatdienst voor planten en dieren. De waardering daarvan wordt bij die diensten besproken.

5.6.2.4 Habitatdiensten

In document TEEB voor gebieden (pagina 105-107)