• No results found

Culturele diensten Esthetische informatie: woongenot

In document TEEB voor gebieden (pagina 107-110)

invang fijnstof (PM10 ) (ton/jaar )

5.6.2.5 Culturele diensten Esthetische informatie: woongenot

In diverse studies is een positief verband vastgesteld tussen een groene woonomgeving en de huizenprijs. Een veel gebruikte werkwijze om in kaart te brengen wat mensen bereid zijn te betalen voor een groenere woonomgeving is de hedonistische prijzenmethode. Deze methode leidt de betalingsbereidheid voor natuurkwaliteit af uit de verhoogde woningprijzen van woningen in en nabij groen (en/of water) ten opzichte van woningen niet nabij groen die voor de rest vergelijkbaar zijn. Voor de invloed van natuur en landschap op woningprijzen geldt eveneens dat het onbekend is op welke afstand de effecten zich precies voordoen. In de publieke discussie over openbaar groen worden afstanden van 500 en 300 meter als maxima genoemd. Voor deze studie hanteren we een grens van 300 m.

We hebben in onze case niet de informatie om een precieze berekening uit te voeren. Daarom kiezen we ervoor om te werken met verschillende veronderstelde aantallen woningen die profiteren van de aanwezigheid van extra natuur in de vorm van een fictief voorbeeld (om wel gevoel te krijgen voor de orde van grootte). Ter informatie: in totaal is een groei in aantal woningen voorzien van circa 7075 (q-waarde: hoeveel woningen ondervinden het effect). Met name ‘Nuenen-West’ (1575 woningen) mikt op het wonen bij groen.

Voor de p-waarden (hoe groot is het prijseffect van woningen) hanteren we als uitgangspunt een gemiddelde verkoopwaarde van woningen van € 240.000 (op basis van CBS, 2010) en een waarde- stijging van minimaal 4% en maximaal 8% als er natuur bijkomt (categorie A en categorie B) in Tabel 29. Deze percentages gelden niet voor woningen die al in de buurt van natuur liggen, maar er door de varianten meer natuur bij krijgen. Voor die woningen veronderstellen we dat de toename de helft is (2% tot 4% waardestijging, Categorie C). De berekeningen leiden tot de volgende resultaten (fictief voorbeeld).

Tabel 29

Effect op woningwaarde (huizen in een zone van 300 m tot nieuw groen).

In de berekeningen is de eenmalige waardestijging uitgesmeerd over 20 jaar en verdisconteerd met 5,5%, wat leidt tot gemiddelde jaarbedragen van variërend van circa €43.000 tot €86.000.

Recreatie

De welvaartseffecten van de dienst recreatie bestaan uit kosten voor aanleg en onderhoud van extra voorzieningen, en uit baten, in geval er sprake is van een tekort aan recreatieve voorzieningen. We werken eerst de baten uit, daarna de kosten.

Baten van fietsen en wandelen

De recreatieve voorzieningen in het studiegebied worden uitgebreid. Dit betekent extra voorzieningen in bestaand agrarisch en natuurgebied en in nieuw aan te leggen natuur. De vraag hierachter is eigenlijk hoeveel extra recreatieve ontsluiting dit oplevert. Dit hangt onder meer af van de recreatieve kwaliteit van de al aanwezige voorzieningen; immers, indien de huidige voorzieningen al voorzien in de vraag, dan levert uitbreiding van de voorzieningen wel meer (fysiek) aanbod op maar niet meer gebruik en dus geen welvaartsverhoging. Vergelijking van de opvangcapaciteit met het daadwerkelijke gebruik geeft aan dat voor wandelen de capaciteit slechts voor 60% wordt benut (Tabel 23).

Uitbreiding van de opvangcapaciteit zal dus - tenminste in kwantitatieve zin - weinig effect hebben op het aantal recreanten. Mogelijk bestaan er wel kwalitatieve tekorten, maar hierover hebben we geen gegevens voorhanden.

Voor fietsen ligt het anders. Daarvoor is de opvangcapaciteit is kleiner dan het gebruik, zo een 35% tekort (Tabel 23). Er is dus sprake van een tekort en uitbreiding van de capaciteit zal waarschijnlijk tot een toename van het aantal recreanten leiden.

Op grond van de bevolkingsontwikkeling zijn de wandel- en fietstochten berekend in de nulvariant; deze zijn gehanteerd als vraag en zijn in de planvariant en ecosysteemvariant daaraan gelijk gesteld. Voor wandelen is er wel een fysiek effect, maar het welvaartseffect is op nul gesteld omdat, zoals geconstateerd, in de huidige situatie en ook in de nulvariant de huidige opvangcapaciteit al groter is dan het gebruik. Voor fietsen is gezien het tekort ervan uitgegaan dat de nieuwe capaciteit volledig benut wordt.

Op basis van de toename van het gebruik ten opzichte van de nulvariant is het effect gemonetariseerd (Tabel 30). Hierbij is uitgegaan van het kental van een besteding van (afgerond) €2,50 per

Categorie huizen Aantal woningen

A. Nieuwe Woningen bij nieuwe natuur 100 B. Nieuwe woningen bij bestaande natuur

C. Nieuwe natuur bij bestaande woningen

100 25 Eenmalige effecten : € x miljoen Baat bij 4% waardestijging 2,0 Baat bij 8% waardestijging 4,1 Uitgedrukt in gemiddeld jaarbedrag € x duizend/jaar Baat bij 4% waardestijging 43 Baat bij 8% waardestijging 86

wandel/fietstocht (Continu Vrijetijdsonderzoek 2008-2009; bewerking Kenniscentrum Recreatie). De bestedingen van recreanten vertegenwoordigen de (bruto) omzet van de horecabedrijven. Deze zijn vervolgens teruggerekend naar netto toegevoegde waarde.

Tabel 30

Fysieke en welvaartseffecten vergroting toegankelijkheid voor recreatie.

Grootheid Nulvariant Planvariant Ecosysteemvariant

Wandelen Fietsen Wandelen Fietsen Wandelen Fietsen

Opvangcapaciteit (aantal x mln/jaar) 2,15 0,94 2,35 1,05 2,41 1,08 Gebruik/vraag (aantal x mln/jaar) 1,36 1,27 1,36 1,27 1,36 1,27 Verschil met nulvariant * - - 0,19 0,11 0,26 0,14 Welvaartseffect bestedingen

(mln €/jaar)

- 0,28 - 0,35 Effect netto toegevoegde waarde

(mln €/jaar)

- 0,08 - 0,11

* Als gevolg van afronding niet altijd exact aan het kolomverschil.

De baten over 30 jaar van fietsen bedragen (gemiddeld per jaar) € .30.970 in de planvariant en € 42.590 in de ecosysteemdienstenvariant.

Baten van paardrijden

Het aantal km ruiterpaden in Noord-Brabant bedroeg in 2003 594 km (Van Hall, 2003). Het aantal paardensporters in Noord Brabant bedraagt circa 50 tot 75 duizend (Bergsma et al., 2008). Al met al maakt 54% wel eens gebruik van bewegwijzerde routes. Dit cijfer is vergelijkbaar met de resultaten van het KNHS Paardensportonderzoek. De doelgroep voor het Brabantse ruiterroutenetwerk (dit zijn regionale routes) omvat ruim 30.000 paardensporters. Momenteel maakt slechts 6% gebruik van dit ruiterroutenetwerk (Korteweg Maris, 2006). Deze groep benut het netwerk slechts enkele keren per jaar. De hypothese op basis van dit beeld is dat er op dit moment geen behoefte bestaat aan extra ruiterpaden. We veronderstellen daarom dat er geen extra baten afkomstig van ruiterpaden zullen optreden.

Kosten recreatieve voorzieningen

In het studiegebied worden aangelegd꞉10 ha aan fietspaden, 15 ha aan ruiterpaden en 4 ha aan wandelpaden. De gehanteerde kosten voor aanleg van deze paden zijn afkomstig van DLG (2009, normkostenbenadering). De kosten voor het beheer zijn afkomstig uit berekeningen van de standaardkostprijs voor directe werkzaamheden voor terreinbeheer voor gezamenlijke terrein- beherende organisaties, die de basis vormen voor de natuurtypologie Index Natuur en Landschap (Index NL) (Tabel 31).

Tabel 31

Kosten van recreatieve voorzieningen.

De totale kosten voor recreatie over de planperiode zijn voor de planvariant 183 duizend euro en € 83.000 voor de ecosysteemdienstenvariant. De totale baten bedragen voor de planvariant € 929.000 en 1,278 miljoen euro voor de ecosysteemdienstenvariant.

Recreatieve voorziening Aanleg (€ ha-1 jr-1) Beheer (€ ha-1 jr-1)

Fietspad 18.220 69,60

Wandelpad 2.880 56,66

In document TEEB voor gebieden (pagina 107-110)