• No results found

Overzicht van de veranderingen in ecosysteemdiensten

In document TEEB voor gebieden (pagina 101-105)

invang fijnstof (PM10 ) (ton/jaar )

5.6.1.5 Overzicht van de veranderingen in ecosysteemdiensten

In Tabel 24 is een overzicht gegeven van de geschatte trends voor de verschillende diensten bij de verschillende varianten.

Aantal wandelaars Aantal fietsers

Huidig aantal(2010) 1.271.050 1.183.400 Toekomstig aantal(2040) 1.360.800 1.266.900

Nulvariant Planvariant Ecosysteemvariant

Wandelen Fietsen Wandelen Fietsen Wandelen Fietsen

Opvangcapaciteit (mln/jaar) 2,15 0,94 2,35 1,05 2,41 1,08 Gebruik/vraag (mln/jaar) 1,36 1,27 1,36 1,27 1,36 1,27 Verschil met nulvariant (1) - - 0,19 0,11 0,26 0,14

Tabel 24

Verwachte trends in ontwikkeling van ecosysteemdiensten bij de nulvariant, de planvariant en de ecosysteemdienstenvariant.

Soort Ecosysteemdienst varian Variant

nul plan ecos ys teem di en st en Productiediensten

1 Voedsel (bijv. Aardappels, graan, vis, wild, fruit) ↘ ↓ ↓

2 Water (bijv. drinkwater, irrigatie, koeling) → → →

3 Biomassa (vezels, constructiehout, brandhout, veevoer, meststof) ↘ ↗ ↑ 4 Genetische bronnen (bijv. voor gewasveredeling en medicinale doelen) n.b. n.b. n.b. 5 Geneeskundige bronnen (bijv. biochemische producten, model en test organismen) n.b. n.b. n.b. 6 Decoratieve bronnen (bijv. ambachtelijk werk, decoratieve planten, huisdieren, mode) ↗ ↗ ↗

Regulerende diensten

7 Luchtzuivering (bijv. invang fijnstof, ammoniak etc.) → ↗ ↑

8 Klimaatregulatie (bijv. CO2 vastlegging, invloed vegetatie op regenval) ↘ ↗ ↑

9 Verstoringsbescherming (bijv. beschermng tegen storm, overstroming) ↘ ↑ ↑ 10 Waterregulatie (bijv. natuurlijke drainage, irrigatie en voorkomen droogte) ↘ → ↑

11 Afval zuivering (met name water- en bodemzuivering) → → ↗

12 Erosiebescherming (voorkomen woestijnvorming, afspoelen grond, verwaaien grond) → → →

13 Bodemvruchtbaarheid (inclusief bodemvorming) → → ↑

14 Bestuiving → ↗ ↑

15 Natuurlijke regulatie (bijv. zaadverspreiding, plaagregulatie) → ↗ ↑ Habitatdiensten

16 Habitatfuncties ↘ ↗ ↑

17 Genetische diversiteit (met name genenbronnen bescherming) n.b. n.b. n.b. Culturele diensten

18 Esthetische informatie ↘ ↑ ↑

19 Recreatieve en touristische entourage → ↗ ↑

20 Inspirerende informatie ↘ ↗ ↑

21 Spirituele informatie ↘ → →

22 Cognitieve informatie ↘ ↗ ↑

Trend in Ecosysteemdienst → blijft gelijk ↗ neemt licht toeneemt toeneemt licht afneemt af n.b. niet beoordeeld

Tabel 24 laat zien dat in de nulvariant voor veel ecosysteemdiensten een afnemende trend wordt verwacht. Voor de ecosysteemdienstenvariant echter, wordt voor meer dan de helft van de ecosysteemdiensten een positieve trend verwacht. Om de trends van de varianten in de Tabel 24 enigszins te vergelijken zijn de trends kwalitatief gewaardeerd door er punten aan toe te kennen: ↑=2 punten; ↗=1 punt; →=0 punten; ↘=-1 en ↓=-2 (Ѽ=niet beoordeeld). Met deze puntentelling scoort de ecosysteemdienstenvariant het hoogst, nl. 24 punten, de planvariant scoort 11 punten en de nulvariant scoort -10 punten. Dit laat zien dat voor het studiegebied het niveau van de ecosysteem- diensten achteruit zal gaan als maatregelen achterwege blijven en autonome ontwikkelingen doorgang vindt in het gebied. De planvariant en de ecosysteemdienstenvariant laten beide een positieve

ontwikkeling zien met het verschil dat de ecosysteemdienstenvariant vooral op de regulerende diensten positiever scoort.

5.6.2

Waardering van veranderingen in het aanbod van ecosysteemdiensten

5.6.2.1 Opmerkingen vooraf

In deze paragraaf worden de kosten en baten van de verschillende maatregelen beschreven. Het monetariseren van de effecten van de maatregelen gebeurt met een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA). De berekeningen van fysieke en monetaire effecten zijn gebaseerd op ruwe schattingen en hebben een indicatief karakter. We beginnen met enkele algemene opmerkingen en bespreken daarna voor respectievelijk productiediensten, regulerende diensten, habitatdiensten en culturele diensten de bepaling van de welvaartseffecten.

In een MKBA wordt gesommeerd tot één bedrag, de (netto) contante waarde, conform de richtlijnen OEI (zie Koopmans, 2004). Bij de berekeningen zijn eenmalige investeringsbedragen, zoals voor natuurinrichting en jaarlijks terugkerende bedragen zoals de kosten voor beheer van natuur of de baten van afvang van fijnstof op één noemer gebracht. Dit is gebeurd door de effecten in te schatten over een langere periode (30 jaar). De kosten en baten zijn berekend door deze effecten in geld uit te drukken, waarbij de waardering is gedaan op basis van literatuur en eigen aanvullende berekeningen. Daarna zijn de toekomstige jaarlijkse bedragen, die dus verspreid in de toekomst optreden, ‘vertaald’ naar 2010 door een discontovoet van 5,5% per jaar toe te passen. In deze paragraaf worden de uitkomsten van de berekeningen gegeven. De rekenwijze en meer achtergronden bij de monetaire berekeningen in deze case worden gegeven in Bijlage 10. Tabel 25 geeft aan welke aannamen zijn gemaakt over de looptijd van de maatregelen.

Tabel 25

Looptijden van de maatregelen voor de plan- en ecosysteemdienstenvariant.

Maatregelen Duur

Productiediensten

Afname areaal land- en tuinbouw 2010 - 2027 Exploitatie land- en tuinbouw 2010 - 2040 Exploitatie natuurkoeienbedrijf (ESD) 2010 - 2040

Regulerende diensten

Luchtzuivering 2010 - 2040 Klimaatregulatie: Niet kerende grondbewerking (ESD) 2010 - 2040 Aanleg waterberging (PLAN) 2010 Aanleg Inundatiegebied (ESD) 2010 - 2027 Beheer Inundatiegebied (ESD) 2010 - 2040 Bodemvruchtbaarheid: Niet kerende grondbewerking (ESD) 2010 - 2040 Plaagbestrijding: Inrichting groen karakter (ESD) 2010 - 2027 Plaagbestrijding: beheer Groen karakter (ESD, PLAN) 2010 - 2040

Habitatdiensten

Aanleg natte zone PLAN 2010 - 2027 Beheer natte zone PLAN 2010 - 2040 Inrichting EVZ PLAN 2010 - 2027 Beheer EVZ PLAN 2010 – 2040 Inrichting groen karakter (PLAN) 2010 - 2027 Beheer Groen karakter (PLAN) 2010 - 2040

Culturele diensten

Woningwaarde Zie tekst Aanleg recreatievoorzieningen (PLAN, ESD) 2010 - 2027

5.6.2.2 Productiediensten

Bij de productiediensten maken we onderscheid in de voedseldiensten, diensten die samenhangen met de huidige land- en tuinbouw in het studiegebied, en voedseldiensten die voortkomen uit het

natuurkoeienbedrijf in het inundatiegebied. Voedsel: land- en tuinbouw

Effecten op de primaire productie in de landbouw

De twee varianten leiden beide tot een geringere omvang van de primaire productie in de land- en tuinbouw ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dit komt voort uit de veronderstelling dat er geen veranderingen in kleine, maar economisch sterke sectoren optreden (glastuinbouw, boom- kwekerijen, bloembollen en akkerbouw). De veranderingen komen dus ‘terecht’ bij grasland en maïsland. Deze krimpen naar rato van hun omvang.

Berekend is dat de melkveehouderij in de planvariant 302 ha in oppervlakte kleiner wordt. In de ecosysteemdienstenvariant is deze afname groter: 432 ha. De varkenshouderij levert 6 resp. 9 ha grond in, de legpluimveesector 1 ha in de planvariant en 2 in de ecosysteemdienstenvariant. We gaan er vanuit dat deze afname zich voordoet van 2010-2027, met een jaarlijks gelijk tempo. De

berekening van de NTW is uitgevoerd met gegevens uit het Informatienet van het LEI op basis van het gemiddelde van jaren (2005 - 2009). De methode waarop de toegevoegde waarde is bepaald is beschreven in Gaaff et al. (2003). De resultaten van de berekeningen staan in Tabel 26 vermeld.

Tabel 26

Effecten op de netto toegevoegde waarde van de landbouw in de plan- en de ecosysteemdiensten- variant, voor verschillende bedrijfstakken (gemiddeld jaarbedrag in 1000 € /jaar).

Kapitaal en arbeid landbouw

Naast welvaartseffecten in termen van minder netto toegevoegde waarde (kosten) leidt een

krimpende landbouw ook tot baten voor de maatschappij, die voorkomen uit het beschikbaar komen van arbeid en kapitaal.

Voor arbeid is het cao-loon in de veehouderij als rekenprijs gebruikt: €29.200 (cao dierhouderij 2010- 2012). De veronderstelling die hieraan ten grondslag ligt is dat het loon ongeveer gelijk is aan de productiewaarde die een eenheid arbeid voortbrengt. De omvang van het ingezette kapitaal is (per sector) afgeleid uit het Bedrijveninformatienet (het gemiddelde over de periode 2005 tot en met 2009). Voor kapitaal is een rekenprijs van 5% gehanteerd conform Gaaff et al., 2003. De resultaten van de berekeningen van de baten zijn in Tabel 27 opgenomen.

Tabel 27

Baten in het Rijk van Dommel en Aa in de vorm van vrijkomend arbeid en kapitaal van de landbouw in de PLAN en de ESD variant, voor drie bedrijfstakken (gemiddeld jaarbedrag in 1000 € /jaar).

Bedrijfstak Planvariant Ecosysteemdienstenvariant

Melkveehouderij 201 287

Varkenshouderij 16 24

Legpluimveehouderij 8 16

Bedrijfstak Planvariant Ecosysteemdienstenvariant

Melkveehouderij 68 98

Varkenshouderij 5 8

Voedsel: Natuurkoeien

In de ecosysteemdienstenvariant wordt vanaf 2020 een extensief rundvleesproductiebedrijf in het Dommeldal gevestigd. Het gaat om een bedrijfsopzet met zo een 100 ha en 100 koeien. Voor de waardering van de vleesproductie ontbreken de gegevens om een volledige netto toegevoegde waarde schatting te geven. In plaats daarvan zijn saldoberekeningen voor min of meer vergelijkbare

veehouderijsystemen gebruikt: zoogkoeien-houderij op natuurgraslanden (Corporaal en Van Os, 2002), met als uitgangspunt een veedichtheid van één zoogkoe per hectare, wat te vergelijken is met de opzet voor het Dommeldal. Het saldo voor vleesproductie is laag. We gaan uit van een saldo van - 10 euro per zoogkoe per jaar (op basis van kwantitatieve informatie, 2011-2012). Dit saldo is exclusief bedrijfstoeslagen en exclusief kosten voor arbeid en gebouwen. Kosten voor gebouwen nemen we niet mee, omdat we ervan uitgaan deze dieren meestentijds buiten verblijven. Verder veronderstellen we geen extra opbrengsten in verband met het speciale karakter (regionaal) van het vlees te opzichte van regulier vlees. Op basis hiervan bedragen de baten van deze dienst gemiddeld per jaar -246 euro.

Biomassa

Nieuw aangelegd bos moet eerst groeien voordat er biomassa kan worden geoogst. Het nieuwe bos in het studiegebied zal vanaf een leeftijd van circa 35 jaar bijdragen aan de houtproductie. We nemen daarom aan dat het nieuw aangeplante bos in de periode 2010-2040 de dienst houtproductie nog niet levert en dus binnen de planperiode van 30 jaar geen welvaartseffecten oplevert.

5.6.2.3 Regulerende diensten

In document TEEB voor gebieden (pagina 101-105)