• No results found

HOOFDSTUK 3.2 Gedragingen van de vuurbuikpad onder dreiging

3.2.3 De vuurbuikpad onder dreiging

Het water van het monsterlijke waterwezen voert ons mee naar de wat meer begaanbare poel waar de het tweede paradigma zich bevindt, dat van de vuurbuikpad. Het eerste treffen tussen Marie en de hoofdpersoon verloopt als volgt.

‘Toen ik de serre binnenkwam zat ze in een hoek op een rieten stoel met een pan aardappelen op haar schoot. Razend snel gingen haar handen tekeer, en ploemp, sprong er een geschilde aardappel – die even grauw was gebleven als in de schil – van haar kleiige handen in de emmer water naast haar. Ze had een fel gekleurde jurk aan met waterige bloemmotieven, en mouwen tot halverwege haar bovenarmen. Maar het patroon van haar jurk scheen zich in mineur op de rest van haar armen voort te zetten, want die waren overdekt met grillige geelbruine vlekken. Toen ik op haar toeliep – ik dacht niet beter dan dat ik mij beleefd voor te stellen had – hief ze haar rode wrattige gezicht naar mij op, en het scheen nog roder te worden als om mij af te schrikken, dacht ik. Zoals vuurbuikpadden hun fel

gekleurde buik tonen bij nadering van gevaar. Door een rond brilletje keek ze me

argwanend aan. – Sta niet zo naar me te loeren, ik ben niet mal, zei ze met een hoge stem waarin een vreemde bijklank meetrilde, als had ze er bij het spreken

een leeg conservenblik onder haar mond gehouden zoals wij wel deden als we

radiomannetje speelden.’(23)

De benadering van Marie door de ‘ik’ doet denken aan die van een bioloog die zijn ontmoeting met wel een bijzonder fraai specimen beschrijft. Eerst wordt de situatie geschetst, de ruimte waar mens en dier zich in elkaars nabijheid verkeren. Maries habitat bestaat uit de serre, waar zij op een rieten stoel bezig is met de haar opgelegde voorbereidingen voor het avondmaal.

die van de familie, maar zonder het plan van de geneesheer-directeur zou het re-integratietraject niet zijn ingevoerd. Marie en Medusa zijn beiden monster, maar ook slachtoffer.

45 Vervolgens worden haar gedrag en uiterlijke kenmerken beschreven. Zowel haar fysiek voorkomen alswel haar gedrag doen denken aan de vuurbuikpad.

Het vuurbuikpaddenparadigma sluit aan bij de beschrijving van Marie. Haar handen zijn niet gemaakt van klei, maar zien er zo uit en voelen mogelijk zo. Bedekt met het slijk der aarde, koud en klam. Zoals wanneer je de pootjes van een amfibie aan zou raken. Haar jurk is fel gekleurd en heeft een patroon van waterige bloemmotieven. De jurk is niet nat wanneer je deze aanraakt, maar de bloemmotieven zijn wel verlopen. Nog een metafoor: het verwaterde bloemmotief loopt in mineur door op de rest van haar armen. Deze zijn overdekt met grillige geelbruine vlekken. De beschrijving doet denken aan de pad met een felgekleurd lijfje en bedekt met contrasterende vlekken. Het rode wrattige gezicht dat Marie opheft doet denken aan de kleur van de buik, maar ook aan de textuur van de huid van de pad. Haar gezicht wordt roder als om de ‘ik’ af te schrikken. Alsof de vrouw geen ander verdedigingsmechanisme heeft dan haar felrode onaantrekkelijkheid. De metafoor gaat een syntagmatische relatie aan met het ronde ijzeren brilletje waarmee Marie argwanend naar haar observator opziet. Het brilletje doet denken aan de ronde glimmende ogen van de pad. Als laatste doet ook haar stemgeluid denken aan dat van een pad, vervormd en blikkerig.

Nadat ze eerst dat de klasse ‘monsterlijk moeraswezen’ is bestempeld, en vervolgens gedetermineerd is tot ‘vuurbuikpad’ beginnen de pesterijen. De zus legt ongeschilde aardappelen bovenin Maries schilmandje zodat het lijkt alsof ze niets heeft gedaan. Daarna verkleden broer en zus zich als geesten om haar met de tekst ‘Zijt gij de gek die in dit huis doorwandelt’ en lakens als geestverschijningen haar de stuipen op het lijf te jagen. De dreiging die in het begin van het verhaal is ingezet wordt hier doorgezet en is voelbaar voor Marie de vuurbuikpad.

De kleur rood is het sterkst aanwezig in dit verhaal, waar in ‘Het tillenbeest’ het blauwe overheerste. Niet alleen in hoe Marie eruitziet, het rode en dierlijke van Marie komt ook terug wanneer haar eetgewoontes en verdere gedrag wordt beschreven.

Van haar aanwezigheid merkt het gezin die eerste weken niet veel, Marie schilt stil in de serre. Wanneer de hoofdpersoon haar in het passeren tegenkomt probeert ze zich zo dicht tegen de muur te schurken dat het lijkt alsof ze erín wil kruipen. Dat ze mismaakt is door haar bocheltje maakt dat wat moeilijker. Hier komt het idee van een angstig dier dat zich onzichtbaar wil

46 maken door in de omgeving op te gaan uit naar voren. Alleen tijdens het eten waren de gezinsleden zich ongemakkelijk bewust van de aanwezigheid van Marie.

‘Niemand dorst naar haar te kijken om zijn eetlust niet te bederven. Haar mond deed me aan een stoofpeer in gelei denken, een zogenaamd roodkokertje. Ik denk vanwege de kleur van haar tandvlees en het kwijl dat altijd bij het eten overvloedig in haar mond stond.’(25)

Dit citaat had net zo mooi ‘de foerageergewoontes van de vuurbuikbad’ kunnen heten. Wolkers gaat nog een pagina door met verdere beschrijvingen, waarbij hij het hanteren van het bestek, de vermenging van het voedsel met speeksel en de verscheidenheid aan geluiden die Marie hierbij voortbrengt uitgebreid de revue laat passeren. De zus van de ‘ik’ vat het passend samen en vergelijkt net zoals de hoofdpersoon de mens met het dier. Zij kan nu nooit meer haar vriend uitnodigen voor het eten. ‘Omdat we een idioot in huis hebben, die op zit te rispen en vreet als een varken.’(26)

De dreiging komt tot zijn einde wanneer niet alleen de kinderen, maar ook de vrouw des huizes tot actie overgaat. ‘De oorlog brak uit, levensmiddelen kwamen op de bon. Met Marie ging het snel achteruit. Mijn moeder gebruikte haar kaart om de eigen kinderen te voeden.’48 Het is zoals in het verhaal zo passend wordt opgemerkt, een golf van liefdeloosheid overspoelde het huis. Uit de samenhang die het netwerk aan metaforen vertoont blijkt de visie die de hoofdpersoon eerder op geesteszieke mensen had.49 Ze zijn er anders uit en daarom zie ik ze ook anders. Het zijn wezens, geen mensen. Daarom hoef je ze ook niet als dusdanig te behandelen.

48 Serpentina’s petticoat, p.26.

49 Het begin van het verhaal laat zien dat hij mogelijk enige spijt heeft. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat de verteller politiek correct gedrag wil vertonen door te zeggen dat zij het ook niet kon helpen. De schuld wordt dan ook extern gelegd bij de directeur van het gesticht. In HTB lijkt er ook wat aan de herinneringen gesleuteld te zijn via de opmerking over de belastingambtenaar, iets dergelijks lijkt nu ook voor te komen. De ik-persoon stelt dat hij eerder de tranen over Maries wangen ziet lopen wanneer de vader een passage uit de bijbel aanhaalt over de krankheid des geestes van koning Nebukadnezar. Nu de ‘ik’ het achteraf vertelt, meent hij dat het misschien ook wel de suggestie is geweest en zweette ze alleen maar.

47