• No results found

HOOFDSTUK 3.3 De een zijn dood

3.3.5 De kortste dag is daar

Immer op de achtergrond, maar altijd als katalysator aanwezig is de oorlog. In ‘Het tillenbeest’ faciliteerde de Tweede Wereldoorlog de ruimte van het door de Duitsers verlaten kasteel waar P.R. het zijn zuster zocht en het sfinxenbeeld vond. In ‘Gezinsverpleging’ is het de schaarste die ervoor zorgt dat de situatie rondom Marie escaleert van treiteren naar martelen doordat ze haar laten verhongeren. In hoofdstuk 3.4 over het verhaal ‘Vivisectie’ trekt de broer van de hoofdpersoon als soldaat ten strijde en verdwijnt, waardoor er niet zeker is wat er met hem gebeurt. Vier van de vijf verhalen spelen zich af in de jaren ’39-’45, zo ook ‘Serpentina’s petticoat’.57 De oorlog komt terug in de ideeën van schaarste, dreiging, bommen en het gevoel van de op handen zijnde bevrijding.

Door de schaarste aan voedsel en brandstof worden de verhoudingen tussen de gezinsleden op scherp gezet. Wanneer je er lekker warmpjes bijzit en een gevulde maag hebt is het een stuk makkelijker om je tolerant op te stellen tegenover de medemens. In het theoretisch kader werd op p.31 het idee van schaarste besproken aan de hand van een metafoor uit ‘Serpentina’s petticoat’. Het ging om de dahliaknollen die transformeerden tot kreeften. ‘Als geheime donkere kreeften lagen grote dahliaknollen onder water, die op het gras te drogen waren gelegd voor de regen kwam.’(30) De dahliaknollen zijn een luxeproduct geworden in de oorlog, wanneer je denkt een prachtige bloemenborders. Deze passen niet bij de verschrikkelijke tijd, aldus vader. De hoofdpersoon schopt ertegenaan, ze vallen uiteen in een gele brij. Tòch ziet hij er kreeften in. Net zoals de knollen bevinden deze zich doorgaans in de schemerige onderwaterwereld, maar de vergelijking gaat verder. De kreeften zijn ook een luxeproduct, maar ditmaal om te consumeren. In de hongerwinter aten de mensen bloembollen, misschien wel van de dahlia.

57 Alleen ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ speelt zich niet af in de oorlog of kort na de bevrijding. Wel klaagt Herman erover dat hij alsmaar te horen krijgt dat iedereen zijn steentje bij moet dragen en dat je mee moet draaien in de maatschappij. Dit lijken meer ideeën die passen bij de geest van de wederopbouw. Wanneer oorlog wordt beschouwd in termen van strijd, lijkt dit wel te passen bij het verhaal. Herman is voortdurend in conflict met zichzelf en met zijn omgeving. Als wapen gebruikt hij zijn blindheid om zich te kunnen onttrekken aan de maatschappij en de verwachtingen die de mensen van hem hebben.

58 De schaarste werkt ook tegen oom Louis. Hij is hierdoor een (nog) minder welkome gast en aangezien er weinig hout voor handen is, kan hij niet worden gecremeerd. Ook het kledingstuk uit de titel is een product van de schaarste. Het doet de hoofdpersoon denken aan het gewaad van een misdienaar. Zo kan een stuk stof vele rollen vervullen; koorknaapgewaad, doodshemd en petticoat.

Het tweede idee dat de oorlog met zich meebrengt is het gevoel van dreiging. Dit komt naar voren in het midden van het verhaal. De moeder en tante Trees treden elkaar tegemoet in hun ineens zo heftig beleefde verdriet, ‘beiden gewapend met hun tranen, die ze op twee pas afstand van elkaar de vrije loop lieten, (…)’.(49) Het gewapende sluit aan bij het oorlogsparadigma. Tevens lijkt het wel alsof er een duel gaande is, met verdriet als de inzet en de beste rouw als de winst. Eerder in het verhaal, net voordat de dahliaknollen vertrapt worden door de hoofdpersoon, doen zijn voeten ander heftig werk waarbij hij zo zijn eigen associaties heeft.

Als ik een voet verplaatste bleef er een klein bruin wolkje in het water achter. Ik voelde me een vliegtuig dat door ontploffende granaten achtervolgd wordt. (30)

Het vliegtuig dat door ontploffende granaten achtervolgd wordt, activeert het ‘wolkje’, waardoor er een klein paradigma ontstaat. Het wolkje is in het water, maar door de aanwezigheid van de vliegtuigen ook in de lucht. In het verhaal is het water zelf – dat ook een zekere dreiging met zich meebrengt – even alomvertegenwoordigd in de lucht alswel op de grond. Volgens Hella Haasse gaat de dreiging over in een wil om zelf te bestaan. Het beste voorbeeld hiervan is het prototype van de ‘boze’ zuster, Serpentina.58 In haar krijgt de genadeloze levensdrift gestalte aan het einde van het verhaal.

Omineus in dit verhaal zijn de verwijzingen naar het einde, die ook een zekere dreiging met zich meebrengen. Er wordt gehint dat de bevrijding eraan komt, maar de lezer weet dat het pas maanden later zo ver is. Hoewel de sfeer van het einde niet direct in de metaforen terug te zien is, vormt dit idee wel een duidelijk kruispunt in het netwerk van metaforen.

Na het begin, waar de zondvloed wordt ingezet, gaat de hoofdpersoon met zijn broers tabaksbladeren roken in de schuur. Er is geen vloei meer beschikbaar, daarom scheuren de

59 jongemannen de pagina’s uit een oud kerkboek. Op de titelpagina staat in het handschrift van zijn vader, Tot wederziens lieve Vader bij onzen Heiland. Geroerd legt de hoofdpersoon dit blad opzij om in het in de lege band terug te leggen. Later ziet hij dat in de door zijn broer gerolde sigaret zijn vaders handschrift langzaam verbrandt. De alinea wordt gesloten met de behoorlijk omineuze zinnen: ‘Er was toch niets aan te doen. De wereld stond op z’n kop, we gingen het einde tegemoet.’(35) Dit is een existentialistische levenshouding. Door dergelijke uitspraken worden er een aantal zaken in een ander licht gezet. Bij deze sfeer passend is de manier waarop de broers de misdaden van de zusters zien. Denk aan de levensdrift van de meiden. Zowel het roven van de lijkwade als het oproken van de bijbelpagina’s duiden op een symbolisch gebrek aan ontzag voor het heilige. Ook de rest van de familie presenteert een dergelijke levenshouding, zo blijkt uit het onderstaande tekst op het moment van het midwinterfeest.

Het is vandaag de kortste dag, hoor jongens, wat kan het mij verdommen, schreeuwde Evert. Het wordt iedere dag weer lichter. Laten die meiden maar lijkschennis plegen. Misschien gappen onze eigen dochters later wel onze lijkkleren. Wat dan nog, dan zal ik met mijn blote poten onder de grond gaan. Ik vraag me alleen af wat jullie ermee (de lijkwade M.G.) willen doen. (51)

Op de tafel glimmen de mosterdglaasjes, die klaarstaan voor de zelfgestookte drank, gezellig in het gele licht van een klein olielampje. Lia vraagt Eddy of hij nog een sigaret voor haar wil rollen. Het lijkt lang geleden dat de broers rookten en de hoofdpersoon dacht aan het einde dat ze tegemoet gingen. Serpentina draait met haar heupen en onthult haar onderkleding, oom Louis lijkt ver weg…

Het gezegde luidt dat alles geoorloofd is in tijden van oorlog en liefde, en oorlog was het. Blijkbaar was Serpentina bekend met dit gezegde, en creëerde een eigen. De een zijn dood, de ander zijn petticoat.

60