• No results found

Vroeginterventie: aandachtspunten en werkingsprincipes

Contact en vertrouwen:

Een hulpverleningsrelatie begint met het opbouwen en behouden van een goed contact en het bieden van vertrouwen. Dit kan bijvoorbeeld door te zorgen voor een gemoedelijke sfeer, aansluiting te zoeken bij de belevingswereld van de jongere, bavardage gesprekken en betrokkenheid tonen.

Objectieve informatie:

Het gedoseerd aanbieden van informatie aan de jongere. Door een tekort aan voldoende en juiste informatie gaan ze niet over tot verandering (bvb. ze zien enkel de voordelen van cannabisgebruik). Het juist informeren kan helpen om de jongere bewust aan te zetten tot gedragsverandering. Psycho-educatie en praktijkverhalen zijn voorbeelden om correct en objectieve informatie te verschaffen en zo het probleembesef trachten te vergroten. Er kan gewerkt worden met infopakketten of videomateriaal.

Zelfwaarde:

De omgeving van de jongere kan zich zo focussen op het gebruik en de negatieve gevolgen ervan, zodat er geen positieve feedback wordt gegeven op wat wel nog goed gaat. Dit is enerzijds normaal, omdat men zich ongerust maakt over het gedrag van de jongere en wil dat het gewoon stopt.

Om te kunnen veranderen is het nodig dat de jongere gesterkt wordt in zijn zelfwaarde en is het belangrijk dat de hulpverlener bepaalde zaken opmerkt die wel nog goed gaan, bijvoorbeeld : hij doet vrijwilligerswerk, heeft nog een leuke hobby, doet aan sport,…enz. Positieve feedback is dus een must en het kan ook helpen om bij de jongere succeservaringen uit te lokken (bvb. afspreken met een vriend die men al een tijdje niet meer heeft gezien).

Perceptiekloof verkleinen:

Er heerst vaak een verschil in visie op het gebruik tussen de omgeving en de jongere. De gebruiker ziet vooral de voordelen, terwijl de omgeving heel bezorgd is om de risico’s en nadelen. Beide partijen zitten dus duidelijk op een andere golflengte, wat de communicatie en het contact niet echt ten goede komt.

Als de hulpverlener wil dat de jongere zijn blik verruimt, is het eerst nodig om stil te staan bij de perceptie van de jongere op zijn gebruik en hoe hij dit beleeft. Pas daarna kan men met de jongere gaan bekijken wat de betekenis is van drugs en het gebruik voor de ouders, leerkrachten, familie,…enz, en waarom ze zo reageren.

Verantwoordelijkheid:

Een verantwoordelijke houding is een belangrijke hefboom om iets te veranderen aan het eigen gedrag. Meestal is het zo dat jonge gebruikers de oorzaken van wat er misloopt in hun leven buiten zichzelf te plaatsen (externe locus of control). Zij kunnen er niets aan doen want het wordt hen aangedaan door de anderen. De hulpverlener kan concrete feedback geven over het gesteld gedrag, zodat de jongere zijn eigen aandeel ziet in gebeurtenissen en leert om de consequenties er

129

van te dragen. Als de jongere zich verantwoordelijk gaat gedragen en zich aan de afspraken begint te houden, levert dit een betere onderhandelingspositie op t.o.v. volwassenen. De jongere krijgt als gevolg meer controle over het eigen leven.

Motivatie op andere gebieden:

De jongere mag dan niet meteen gemotiveerd zijn om iets te doen aan zijn gebruik, toch kan er gezocht worden naar een motivatie op andere terreinen. Het is mogelijk dat de jongere opnieuw meer contact wil zoeken met zijn ouders, een sport wil gaan doen of een muziekinstrument wil leren spelen. Op die manier wordt er een ruimte gecreëerd waarin verandering mogelijk is.

De jongere kan tot inzicht komen dat het druggebruik verandering op bepaalde vlakken in de weg staat. Het is nodig om dit zelf bij de jongere uit te lokken en hem niet in een bepaalde richting te forceren. Dit stuit alleen maar op weerstand.

Steun aan ontwikkelingsfase:

De adolescent staat voor de taak een eigen identiteit op te bouwen en doet dit door te experimenteren op verschillende gebieden, zoals: relaties, kledij, gedrag, vrije tijd en genotsmiddelen. Hierbij test hij zijn eigen grenzen af en dat van de omgeving.

De hulpverlener probeert om de jongere in deze ontwikkelingsfase te ondersteunen door tezamen met hem te reflecteren over bepaalde thema’s: relaties, toekomstplannen, zelfstandigheid en verbondenheid, onzekerheid, seksualiteit,…enz.

De adolescentie is een fase met veel mogelijkheden die ook risico’s en

moeilijkheden met zich mee brengt. Het is nodig dat de jongere dit weet en zich gesteund voelt.

De hulpverlener kan veel bereiken door interesse te tonen voor een bepaalde jongerencultuur en na te gaan wat het betekent voor de jongere. Op die manier voelt de jongere zich au serieux genomen en werkt het bovendien

identiteitsversterkend.

De omgeving:

Ouders, familie, leerkrachten, opvoeders,…hebben nog een zeer belangrijke rol in het leven van de jongeren. Daarom heeft betrokkenheid van de omgeving een positief effect op de vroeghulpverlening. Ouders kunnen bijvoorbeeld betrokken worden bij het intake- en evaluatiegesprek, waarbij de nadruk kan gelegd worden op de relatie, wat nog goed loopt en wat hen bindt.

Dikwijls is het zo dat de omgeving verwacht dat de jongere wel overtuigd zal worden om volledig te stoppen. Ouders kunnen het lastig hebben met het feit dat hij niet wordt verplicht om te stoppen met zijn gebruik en dat er ook informatie wordt gegeven over de voordelen en de positieve gevolgen van het middel. Als hulpverlener dien je hier ook voldoende aandacht aan te besteden en de werkwijze te verduidelijken aan de omgeving.

130

Maatwerk:

Vroeghulpverlening volgt meestal een bepaald programma, maar toch is het steeds maatwerk. De structuur van het traject is meer een rode draad met genoeg ruimte om andere gespreksonderwerpen aan te halen. Per sessie worden

bepaalde onderwerpen aangehaald en besproken, maar er is ook plaats om te praten over zaken die gebeurd zijn tussen twee sessies of onderwerpen die de jongere zelf aanhaalt.

Aangezien men met ‘jongeren’ werkt is het niet onbelangrijk om je als hulpverlener aan te passen aan het ontwikkelingsniveau van de jongere in kwestie. Bij een 13- jarige is het abstract denken nog niet zo goed ontwikkeld dan bij een 18-jarige, maar er kunnen ook andere factoren meespelen, zoals intelligentie.

Verder dient er ook rekening te worden gehouden met de eigenheid en de

belevingswereld van de jongere. Een eerder timide jongere zal het lastiger vinden om over zijn gevoelens te praten. Een mogelijke oplossing hiervoor is werken met spelvormen of videomateriaal.

131

De stadia van gedragsverandering

38

Voorbeschouwing

In eerste instantie ziet de persoon het gebruik niet als een probleem en neemt verandering dan ook niet in overweging

“Ik heb geen probleem. Mijn ouders zijn het probleem: ze zagen de hele tijd en nu mag ik helemaal niet meer gamen!”

De omgeving (partner, ouders, werkgever, school, hulpverlener) vindt meestal als eerste dat er een probleem is en dat verandering nodig is.

Deze druk vanuit de omgeving wordt door de persoon vaak wel als lastig ervaren.

Beschouwing

In dit stadium wordt iemand zich bewust van een mogelijk probleem. Naast de voordelen gaat de gebruiker ook oog krijgen voor de nadelen van het gebruik. Hij heeft als het ware tweestemmetjes in zijn hoofd. Enerzijds is er een stem die stelt “ik heb geen probleem, ik kan dus rustig verder gamen” en die argumenten geeft om niet te veranderen; anderzijds is er een

stem die zich afvraagt of de problemen die men ervaart te maken kunnen hebben met het gebruik en die argumenten aandraagt voor verandering.

“Zou die vermoeidheid niet aan het gamen kunnen liggen ?”

“Misschien zou ik geslaagd zijn in dat examen als ik niet een heel weekend had gegamed.”

Dit gaat gepaard met een sterk gevoel van ambivalentie. Zowel behoud als verandering hebben verleidelijk positieve én sterk negatieve aspecten die afwisselend op de

voorgrond treden.

Beslissing

Wanneer een van de kanten van de ambivalentie gaat doorwegen, begint een beslissing zich af te tekenen. Iemand kan beslissen om (nog) niets te veranderen aan zijn

gamegedrag.

Daardoor keert hij terug naar de voorbeschouwingsfase (tussentijdse uitgang). Als het belang van verandering voldoende groot aanvoelt, beslist hij dat hij iets aan zijn gebruik moet

veranderen.

“Ik zou misschien toch wat minder gamen, want ik loop er soms bij als een zombie.”

“Straks moet ik nog een jaartje overdoen….ik ga me wat meer inzetten op school en niet meer gamen tijdens de examenperiode.”

Eens men beslist heeft om te veranderen moet nog concreet worden wat men precies wil

38

132

veranderen (minder gamen, enkel gamen in het weekend en/of vakanties, een weekje gamen en de week daarop niet,…) en op welke manier.

De overgang naar actieve verandering wordt voorbereid.

Actieve verandering

Pas in deze fase zet iemand zijn beslissing effectief om in gedrag en wordt de

verandering ook zichtbaar voor de omgeving. Meestal gaat dit met vallen en opstaan.

Consolidatie

Iemand probeert de verandering te behouden en te integreren in zijn dagelijks leven. Hij heeft een nieuw gedragspatroon ontwikkeld.

Een jongen van 16 slaagt er in om enkel nog op woensdag en in het weekend te gamen.

Terugval

Terugval is de terugkeer naar het oude gedragspatroon. Terugval maakt wezenlijk deel uit van het gedragsveranderingsproces, het hoort erbij. Een uitschuiver leidt niet per se tot een

volledige mislukking. Daarom is het belangrijk om terugval als een ervaring met leermogelijkheden te zien: in welke situatie was het moeilijk om de verandering vol te houden en hoe kan men daar in de toekomst mee omgaan?

Diezelfde jongen van 16 verveelde zich tijdens de krokusvakantie en heeft constant zitten gamen. Hij vervalt weer in zijn oude gewoonten en gamet na de vakantie weer dagelijks.

133