• No results found

Vormen van herstructureringen

In document Bedrijfsopvolging en herstructurering (pagina 16-26)

§ 3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 heb ik de werking van de bedrijfsopvolgingsregeling voor de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting uitgelegd. Hierbij zijn ook doel en strekking van deze faciliteiten aan de orde gekomen. Om te onderzoeken hoe een herstructurering de toepassing van de faciliteiten kan beïnvloe-den, zet ik in dit hoofdstuk de werking van vier verschillende vormen van herstructureren uiteen. Het betreft de aandelenfusie (§ 3.2), de bedrijfsfusie (§ 3.3), de juridische fusie (§ 3.4) en de juridische split-sing (§ 3.5). In § 3.6 zal ik kort afsluiten.

§ 3.2 De aandelenfusie

De aandelenfusie is niet geregeld in het civiele recht, maar wordt omschreven in art. 3.55 lid 2 onderdeel a Wet IB 2001. Er is sprake van een aandelenfusie als een vennootschap (de overnemende vennootschap) meer dan de helft van de stemrechten in een andere vennootschap (de over te nemen vennootschap) verwerft, tegen uitreiking van eigen aandelen of winstbewijzen, eventueel met bijbetaling. In figuur 2 reikt Y aandelen uit aan A, in ruil voor de aandelen X die A in bezit had. Y is de overnemende vennoot-schap en X de over te nemen vennootvennoot-schap.

Figuur 2 Voorbeeld van een aandelenfusie Op basis van art. 3.55 lid 4 onderdeel a Wet IB 2001 wordt geen aandelenfusie aanwezig geacht als er sprake is van een bijbetaling van meer dan een tiende gedeelte van de nominale waarde van de uitge-reikte aandelen. Door deze bepaling zijn afrondingen in contanten bij een aandelenfusie mogelijk.41 Daarnaast wordt op grond van lid 4 onderdeel b van art. 3.55 Wet IB 2001 geen aandelenfusie aanwezig geacht als deze fusie “in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing”.42 Nu komt de vraag op of een aandelenfusie in het kader van een bedrijfsopvolging aan dit criterium voldoet. De staatssecretaris heeft daarover aangegeven dat de aandelenfusie juist een manier is om een bedrijfsopvolging voor te bereiden.43 Voor de juridische splitsing heeft de staatssecretaris zelfs expliciet aangegeven dat deze niet gericht is op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing als de splitsing in

41 Heithuis, Kavelaars & Schuver 2017, p. 225.

42 Zie betreffende dit laatste uitgebreider Hoogeveen, Cursus Belastingrecht IB.3.2.26.B.c.

43 Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8, p. 8.

Hoofdstuk 3 Vormen van herstructureringen 11 het kader van een reële bedrijfsopvolging gebeurt. Ook staat in dat geval geen aandeelhoudersmotief in de weg aan de fiscaal vrijgestelde splitsing.44

Volgens art. 3.55 lid 1 Wet IB 2001 hoeft de belastingplichtige (A in het voorbeeld) die winst behaalt bij de vervreemding van de aandelen (in X) in het kader van de aandelenfusie, deze niet in aanmerking te nemen. Deze vrijstelling geldt echter niet voor een eventueel ontvangen bijbetaling. Op grond van lid 6 van art. 3.55 Wet IB 2001 dient de belastingplichtige de boekwaarde van de verkregen aandelen (in Y) te stellen op de boekwaarde van de vervreemde aandelen (in X) ten tijde van de vervreemding. Dit laatste is nodig om de belastingclaim veilig te stellen.

Art. 3.55 Wet IB 2001 is slechts van toepassing op aandelenpakketten en winstbewijzen die tot het on-dernemingsvermogen behoren.45 Dit artikel geldt dus voor de IB-winstgenieter en via art. 8 Wet VPB 1969 ook voor de daar aangewezen lichamen. Voor de aanmerkelijkbelangregeling werkt een en ander wat anders. Op grond van vaste jurisprudentie is bij een aandelenruil (wat een aandelenfusie in wezen is) sprake van vervreemding van de aandelen, behalve als de verkregen aandelen in het vermogen van de aandeelhouder dezelfde plaats innemen als de afgestane aandelen.46 In dat laatste geval is dus geen sprake van een vervreemding. Deze uitzondering is echter niet van toepassing als de afgestane aandelen worden ingebracht in een houdstervennootschap waarvan de aandelen worden verkregen.47 In het voor-beeld wat hierna volgt is deze aandelenfusie weergegeven.

Figuur 3 Voorbeeld van het creëren van een holdingstructuur door middel van een aandelenfusie In het voorbeeld in figuur 3 is H de overnemende vennootschap en X de over te nemen vennootschap.

A staat zijn aandelen in X af aan vennootschap H, in ruil voor aandelen in H. Op deze manier is een holdingstructuur gecreëerd. Deze aandelenruil wordt gezien als een vervreemding van de aandelen die A in X hield. Op basis van art. 4.41 Wet IB 2001 wordt het voordeel uit deze vervreemding echter niet

44 Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8, p. 64-65.

45 Bij de uitleg hiervoor van art. 3.55 Wet IB 2001 ben ik er dus even gemakshalve vanuit gegaan dat A een ondernemer in de inkomstenbelasting is.

46 HR 10 februari 1960, nr. 14 163, BNB 1960/123 (noot Hellema) en HR 28 juni 1989, nr. 25 464, BNB 1990/147 (concl. Van Soest, noot Hoogendoorn). Zie ook Heithuis, Kavelaars & Schuver 2017, p. 623-624 en 680-681.

47 HR 28 juni 1989, nr. 25 464, BNB 1990/147 (concl. Van Soest, noot Hoogendoorn). Hoogendoorn geeft hier in zijn noot het volgende aan: “Het thans voor ons liggende arrest zal in de praktijk het beroep op ,,economisch dezelfde plaats'' beperken tot omwisselingen van aandelen in dezelfde vennootschap.”

in aanmerking genomen als het gaat om een aandelenfusie als bedoeld in art. 3.55 Wet IB 2001. Er moet dus voldaan zijn aan alle eisen die voor art. 3.55 Wet IB 2001 gelden. Om claimverlies te voorkomen, zorgt art. 4.42 Wet IB 2001 er vervolgens voor dat de verkrijgingsprijs van de verworven aandelen wordt gesteld op de verkrijgingsprijs van de vervreemde aandelen. De faciliteit in art. 4.41 en 4.42 Wet IB 2001 geldt niet voor de eventuele bijbetaling in het kader van de aandelenfusie. Dit volgt uit lid 4 van art. 4.41 Wet IB 2001.

De staatssecretaris heeft nog enkele versoepelingen opgenomen in het besluit van 4 september 2012.

Hier geeft hij de goedkeuring dat de aandelenfusiefaciliteit toch wordt verleend bij een aandelenfusie met een ongelijke ruilverhouding.48 Door deze goedkeuring wordt het creëren van een holdingstructuur vergemakkelijkt.

§ 3.3 De bedrijfsfusie

Ook de bedrijfsfusie is niet geregeld in het civiele recht. In art. 14 lid 1 Wet VPB 1969 wordt de bedrijfs-fusie als volgt omschreven:

“De belastingplichtige die zijn gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onder-neming overdraagt (overdrager) aan een ander lichaam dat reeds belastingplichtige is of door de overname belastingplichtig wordt (overnemer), tegen uitreiking van aandelen in de overnemer […].”

In figuur 4 is de werking van de bedrijfsfusie weergegeven.

Figuur 4 Voorbeeld van de werking van een bedrijfsfusie X is hier de overdrager. Ze draagt haar onderneming (of een zelfstandig gedeelte daarvan) over aan Z.

Als tegenprestatie ontvangt X nieuw uitgegeven aandelen van Z. De aandelen in Z die X ontvangt hebben

48 Onderdeel 5.6 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

Hoofdstuk 3 Vormen van herstructureringen 13 dezelfde waarde als de onderneming die zij heeft overgedragen aan Z. De absolute waarde van de aan-delen van Y in Z is niet veranderd. Het belang van Y in Z is wel in relatieve zin afgenomen. Door de bedrijfsfusie wordt A indirect aandeelhouder van Z.49

De overdracht van de onderneming in de vorm van activa en passiva zal in beginsel leiden tot afrekening over de stille reserves die daarop rusten. Art. 14 Wet VPB 1969 regelt daarom dat de overdrager de winst die hij bij de bedrijfsfusie behaalt niet in aanmerking hoeft te nemen. In plaats daarvan treedt de over-nemer in de plaats van de overdrager. Dat wil zeggen dat de boekwaarde van de overgedragen activa en passiva bij de overnemer gesteld wordt op de waarde die deze hadden bij de overdrager.

Eén van de voorwaarden is dat het moet gaan om een gehele onderneming of een zelfstandig gedeelte van een onderneming op grond van art. 14 lid 1 Wet VPB 1969. Hierbij wordt voor het ondernemingsbe-grip aangesloten bij de inkomstenbelasting, te weten art. 3.8 Wet IB 2001.50 Een andere voorwaarde, opgenomen in art. 14 lid 4 Wet VPB 1969, is dat de bedrijfsfusie niet gericht mag zijn op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.51 Gezien de uitlatingen van de staatssecretaris hierover met betrekking tot de aandelenfusie en de juridische splitsing, verwacht ik in het kader van een bedrijfsopvolging hier geen problemen.

Het eerste lid van art. 14 Wet VPB 1969 bevat de bedrijfsfusiefaciliteit die van rechtswege kan worden toegepast als, naast de eisen hiervoor, voldaan is aan de eisen in dat lid.52 Wanneer de belastingplichti-gen niet voldoen aan de eisen die art. 14 lid 1 Wet VPB 1969 stelt, wordt de bedrijfsfusiefaciliteit niet van rechtswege toegepast. Op grond van art. 14 lid 2 Wet VPB 1969 kan toch de faciliteit toegepast worden, als de belastingplichtigen voldoen aan de standaardvoorwaarden.53

De bedrijfsfusie kan ook gebruikt worden om een holdingstructuur te creëren. Hoe dit werkt is in figuur 5 weergegeven.

49 Zie ook Nieuweboer 2017, § 7.3.

50 Onderdeel 3.1 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 12 augustus 2015, nr. BLKB 2015/520M, V-N 2015/44.12.

51 Zie hierover uitgebreider Nieuweboer 2017, § 7.3.3.2.

52 Zie uitgebreider over deze eisen Nieuweboer 2017, § 7.3.5.

53 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën 12 augustus 2015, nr. BLKB 2015/520M, V-N 2015/44.12. Zie uitgebreider over de standaardvoorwaarden bij bedrijfsfusie Nieuweboer 2017, § 7.3.6.

Figuur 5 Voorbeeld van het creëren van een holdingstructuur door middel van de bedrijfsfusie H draagt hier zijn onderneming (of een zelfstandig deel daarvan) over aan X, tegen uitreiking van nieuwe aandelen in X. X is een nieuw opgerichte vennootschap. H wordt door deze fusie de holding en X de werkmaatschappij.

§ 3.4 De juridische fusie

De juridische fusie wordt in art. 2:309 BW omschreven als “de rechtshandeling van twee of meer rechts-personen waarbij een van deze het vermogen van de ander onder algemene titel verkrijgt of waarbij een nieuwe rechtspersoon die bij deze rechtshandeling door hen samen wordt opgericht, hun vermogen onder algemene titel verkrijgt.” Vervolgens bepaalt art. 2:311 BW dat de fuserende rechtspersonen op-houden te bestaan en dat de aandeelhouders van de verdwijnende rechtspersoon aandeelhouder worden van de verkrijgende rechtspersoon. De verkrijgende rechtspersoon zal uiteraard niet ophouden te be-staan. Het grote verschil met de fusies die hiervoor zijn genoemd, is dat bij de juridische fusie rechts-personen ophouden te bestaan.

Hierna zal ik twee verschillende vormen van een juridische fusie bespreken. Het betreft de juridische fusie door overneming en de juridische fusie door oprichting.54

Figuur 6 Juridische fusie door overneming In figuur 6 is de juridische fusie door overneming te zien. Y is hier de verkrijgende vennootschap en X de verdwijnende vennootschap. X houdt op te bestaan waarbij Y onder algemene titel het vermogen van X verkrijgt. A wordt hierdoor aandeelhouder in Y.

54 De voorbeelden zijn ontleend aan Nieuweboer 2017, § 7.5.1.

Hoofdstuk 3 Vormen van herstructureringen 15 Figuur 7 Juridische fusie door oprichting van een rechtspersoon In figuur 7 is de juridische fusie door oprichting geschetst. Z is hier de nieuw opgerichte verkrijgende vennootschap en X en Y zijn de verdwijnende vennootschappen. X en Y houden van rechtswege op te bestaan. A en B worden aandeelhouder van Z.

Omdat een overgang onder algemene titel bij een juridische fusie geen vervreemding inhoudt, heeft de wetgever verschillende vervreemdingsficties opgenomen.55 In de winstsfeer betreft dat art. 3.57 lid 1 Wet IB 2001, in de aanmerkelijk belangsfeer art. 4.16 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001 en voor de vennoot-schapsbelasting art. 14b lid 1 Wet VPB 1969. Art. 3.57 en art. 4.16 Wet IB 2001 zijn van toepassing op de aandeelhouders van de verdwijnende rechtspersoon bij de fusie. Art. 3.57 Wet IB 2001 is via de schakel-bepaling van art. 8 lid 1 Wet VPB 1969 ook van toepassing op vennootschapsbelastingplichtige lichamen die als aandeelhouder van de verdwijnende rechtspersoon betrokken zijn bij de fusie. Art. 14b Wet VPB 1969 regelt de fiscale positie van de verdwijnende en verkrijgende lichamen bij een juridische fusie.56 Door de vervreemdingsfictie zou de aandeelhouder van de verdwijnende rechtspersoon in beginsel moe-ten afrekenen over de vervreemdingswinst die hij behaalt. Voor de winstsfeer en de vennootschapsbe-lasting hoeft deze aandeelhouder op grond van art. 3.57 lid 2 Wet IB 2001 (jo. art. 8 lid 1 Wet VPB 1969) het vervreemdingsvoordeel niet in aanmerking te nemen voor zover geen bijbetaling in het kader van de fusie is genoten. Als de aandeelhouder dat doet, moet hij op grond van lid 3 van datzelfde artikel wel de aandelen die hij verwerft in de verkrijgende rechtspersoon stellen op de waarde van de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon. Op deze manier gaat de belastingclaim niet verloren. Eén van de voor-waarden voor deze doorschuifregeling bij juridische fusie is dat de verdwijnende en verkrijgende ven-nootschap in Nederland zijn gevestigd, of in een lidstaat van de Europese Unie. Daarnaast mag de fusie op grond van art. 3.57 lid 4 Wet IB 2001 niet in overwegende mate gericht zijn op het ontgaan of uit-stellen van belastingheffing. Op basis van de uitlatingen van de staatssecretaris hierover bij de aande-lenfusie en de juridische splitsing, acht ik dit geen struikelblok in het kader van een bedrijfsopvolging.

Voor de aanmerkelijkbelanghouder is de doorschuifregeling bij juridische fusie opgenomen in art. 4.41 lid 3 en 4.42 lid 3 Wet IB 2001. Ook hierbij moeten de verkrijgende en verdwijnende rechtspersonen in Nederland of een lidstaat van de Europese Unie gevestigd zijn. Daarnaast wordt verwezen naar art. 3.57 lid 4 Wet IB 2001, dat hiervoor besproken is.

55 De Vries 1998, p. 422-423 (inzake de vervreemdingsfictie voor de verdwijnende rechtspersoon). Hof

Amsterdam 1 maart 2005, nr. 03/4745, V-N 2005/39.1.2 (hier heeft het Hof beslist dat een bij een juridische fusie geen sprake is van een vervreemding van het aanmerkelijk belang).

56 Zie ook Van der Burgt, Vpb.2.7.0.D.b.

Ook de verdwijnende rechtspersoon zou moeten afrekenen op basis van de vervreemdingsfictie van art.

14b lid 1 Wet VPB 1969. Het gaat dan om de vermogensbestanddelen die overgaan onder algemene titel.

Daarnaast wordt hij op grond van dezelfde bepaling geacht te zijn opgehouden belastbare winst te ge-nieten. Deze eindafrekeningsfictie is opgenomen om voordelen die nog niet in de fiscale winst zijn be-trokken, alsnog daarin op te nemen.57 Hierbij gaat het om bijvoorbeeld een herinvesteringsreserve of andere fiscale reserves.58 Op grond van lid 2 van art. 14b Wet VPB 1969 hoeft de verdwijnende rechts-persoon de winst die hij behaalt als gevolg van lid 1 niet in aanmerking te nemen als hij aan de voor-waarden in dat lid voldoet.59 Wanneer niet aan de eisen van art. 14b lid 2 Wet VPB 1969 wordt voldaan, kan de juridische fusie op grond van lid 3 toch geruisloos geschieden als aan de standaardvoorwaarden is voldaan.60

§ 3.5 De juridische splitsing

Ook de juridische splitsing is geregeld in het civiele recht. In art. 2:334a lid 1 BW worden de zuivere splitsing en de afsplitsing genoemd als vormen van de splitsing. Lid 2 van art. 2:334a BW omschrijft de zuivere splitsing als “de rechtshandeling waarbij het vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan onder algemene titel […] wordt verkregen door twee of meer andere rechtspersonen”.

Art. 2:334 lid 3 BW definieert de afsplitsing als “de rechtshandeling waarbij het vermogen of een deel daarvan van een rechtspersoon die bij de splitsing niet ophoudt te bestaan onder algemene titel […]

wordt verkregen door een of meer andere rechtspersonen waarvan ten minste één […] aandelen in zijn kapitaal toekent aan de leden of aan aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon of waarvan ten minste één bij de splitsing door de splitsende rechtspersoon wordt opgericht”. Bij de zuivere splitsing houdt de splitsende rechtspersoon dus op te bestaan, waarbij zijn vermogen overgaat op twee of meer-dere anmeer-dere rechtspersonen. Bij de afsplitsing blijft de splitsende rechtspersoon bestaan en gaat zijn vermogen of een deel daarvan over op één of meerdere ander rechtspersonen. Op grond van art. 2:334e lid 1 BW worden de aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon in beginsel aandeelhouder van alle verkrijgende rechtspersonen.

De figuren 8 tot en met 10 zullen een en ander verduidelijken.61

57 Nieuweboer 2017, § 7.4.2.

58 Nieuweboer 2017, § 7.5.2.

59 Zie uitgebreider over deze eisen Nieuweboer 2017, § 7.5.3.

60 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën 30 juni 2014, nr. BLKB 2014/54M, V-N 2014/38.13. Zie uitgebreider over de standaardvoorwaarden bij juridische fusie Nieuweboer 2017, § 7.5.4.

61 De voorbeelden zijn ontleend aan Nieuweboer 2017, § 7.4.1.

Hoofdstuk 3 Vormen van herstructureringen 17 Figuur 8 Basisvorm zuivere splitsing62 In figuur 8 is de basisvorm van de zuivere splitsing, als bedoeld in art. 2:334a lid 2 BW, weergegeven. X wordt hier gesplitst en houdt op te bestaan. Het vermogen van X gaat onder algemene titel over naar Y en Z. A en B worden aandeelhouder van Y en Z.

Figuur 9 Zuivere splitsing ex art. 2:334cc BW In figuur 9 is de zuivere splitsing als bedoeld in art. 2:334cc BW weergegeven. Op grond van dat artikel mag de zuivere splitsing zo uitgevoerd worden, dat de aandeelhouders van de splitsende vennootschap ieder enig aandeelhouder worden van respectievelijk één van de twee verkrijgende vennootschappen.

Dit wordt ook wel de ruziesplitsing genoemd.63

Figuur 10 Basisvorm afsplitsing In figuur 10 is de basisvorm van de afsplitsing weergegeven als bedoel in art. 2:334a lid 3 BW. In dit geval houdt de splitsende rechtspersoon echter niet op te bestaan. Het vermogen van X, of een deel daarvan, gaat onder algemene titel over op Y, waarbij Y aandelen uitreikt aan A.

62 Bij de figuren 11 en 12 zal ik nog even uitgaan van twee aandeelhouders, om het verschil tussen deze twee figuren te verduidelijken.

63 Nieuweboer 2017, § 7.4.1.

Ook voor de juridische splitsing heeft de wetgever een aantal vervreemdingsficties opgenomen. In de winstsfeer gaat het om art. 3.56 lid 1 Wet IB 2001, in de aanmerkelijkbelangsfeer om art. 4.16 lid 1 on-derdeel d Wet IB 2001 en voor de vennootschapsbelasting om art. 14a lid 1 Wet VPB 1969. Art. 3.56 en art. 4.16 Wet IB 2001 zijn van toepassing op de aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon bij de splitsing. Art. 3.56 Wet IB 2001 is via de schakelbepaling van art. 8 lid 1 Wet VPB 1969 ook van toepassing op vennootschapsbelastingplichtige lichamen die als aandeelhouder van de splitsende rechtspersoon betrokken zijn bij de splitsing. Art. 14a Wet VPB 1969 regelt de fiscale positie van de splitsende en ver-krijgende lichamen bij een juridische splitsing.

Art. 3.56 Wet IB 2001 is vrijwel geheel identiek aan art. 3.57 Wet IB 2001.64 Hiervoor verwijs ik dan ook naar hetgeen ik daarover opgemerkt heb in § 3.4. Voor de aanmerkelijkbelanghouder is de regeling ook vrijwel hetzelfde als bij de juridische fusie. Op grond van art. 4.41 lid 2 en art. 4.42 lid 2 Wet IB 2001 kan de verkrijgingsprijs doorgeschoven worden naar de verkregen aandelen. De verkrijgende en ver-dwijnende rechtspersonen moeten in Nederland of een lidstaat van de Europese Unie gevestigd zijn.

Ook wordt verwezen naar art. 3.56 lid 4 Wet IB 2001, waarin geregeld is dat de doorschuifregeling niet van toepassing is als de splitsing in overwegende mate gericht is op het ontgaan of uitstellen van belas-tingheffing.

Ook art. 14a Wet VPB 1969 is grotendeels gelijk aan art. 14b Wet VPB 1969. In lid 1 van art. 14a Wet VPB 1969 zijn de vervreemdings- en eindafrekeningsfictie opgenomen. De eindafrekeningsfictie is alleen van toepassing bij een zuivere splitsing. Op grond van art. 14a lid 2 Wet VPB 1969 hoeft de winst bij de splitsing niet in aanmerking genomen te worden als de splitsende en verkrijgende rechtspersonen aan de eisen in dat lid voldoen.65 Als niet aan deze eisen voldaan is, kan alsnog een beroep gedaan worden op de splitsingsfaciliteit door aan de standaardvoorwaarden te voldoen.66

In art. 14a lid 6 Wet VPB 1969 is nog een eis opgenomen. Dat is de eis dat de splitsing niet gericht mag zijn op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Als er geen zakelijke overwegingen zijn voor de splitsing, wordt volgens deze bepaling de splitsing geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belasting. In de bepaling staat daarnaast dat geen zakelijke overwegingen aan-wezig geacht worden indien de bij de splitsing verkregen aandelen binnen drie jaren vervreemd worden.

Zoals ik echter al in § 3.2 aangaf, heeft de staatssecretaris hierover het volgende gezegd in het kader van een bedrijfsopvolging:

“Naar aanleiding van de vragen bevestig ik dat een splitsing die enkel is gericht om in het kader van een reële bedrijfsopvolging de houdstermaatschappij via een juridische splitsing op te splitsen om – na de splitsing – de aandelen in de vennootschap die het belang in de werkmaatschappij houdt met toepassing van de doorschuifregeling te kunnen schenken aan de opvolger, niet wordt aangemerkt als een splitsing die gericht is op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing (in de

64 Lubbers & Meussen 2014, § 7.2.2.

65 Zie uitgebreider over deze eisen Nieuweboer 2017, § 7.4.3.

66 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2015, nr. BLKB 2015/33M, V-N 2015/16.16 voor de afsplitsing en het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2015, nr. BLKB 2015/38M, V-N

66 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2015, nr. BLKB 2015/33M, V-N 2015/16.16 voor de afsplitsing en het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2015, nr. BLKB 2015/38M, V-N

In document Bedrijfsopvolging en herstructurering (pagina 16-26)