• No results found

De dienstbetrekkingseis

In document Bedrijfsopvolging en herstructurering (pagina 26-36)

§ 4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik voor de dienstbetrekkingseis uiteenzetten of en in hoeverre een herstructurering het voldoen aan deze eis kan frustreren. Allereerst zal ik in § 4.2 de werking en de ratio van de dienst-betrekkingseis bespreken. Daarna zal ik voor de vier soorten van herstructurering bespreken wat de invloed ervan is op de dienstbetrekkingseis. De herstructureringen die besproken zullen worden zijn de aandelenfusie (§ 4.3.2), de bedrijfsfusie (§ 4.3.3), de juridische fusie (§ 4.3.4) en de juridische splitsing (§ 4.3.5). Het betreft uiteraard herstructureringen die plaatsvinden voor de bedrijfsopvolging en niet na de bedrijfsopvolging. In § 4.3.6 zal ik mogelijke oplossingen bespreken voor de knelpunten die ik signa-leer. In § 4.4 zal ik afsluiten met een conclusie.

§ 4.2 De ratio en de werking van de dienstbetrekkingseis

§ 4.2.1 Algemeen

De dienstbetrekkingseis is opgenomen in art. 4.17c lid 1 onderdeel d Wet IB 2001. Op grond van deze bepaling is voor de doorschuiffaciliteit bij schenking van aanmerkelijkbelangaandelen vereist dat de verkrijger al 36 maanden voor de schenking in dienst moet zijn van de vennootschap waarop de te schenken aandelen zien. De ratio van de eis is dat de wetgever alleen reële bedrijfsoverdrachten wil faciliëren.68 Door te eisen dat de verkrijger al in dienst is van de over te dragen vennootschap is de wetgever van mening dat de relatie tussen de overdrager en opvolger voldoende duurzaam is. Daarnaast meent de wetgever hiermee de kennis van de opvolger over de onderneming te stimuleren.69 Ook sluit 4.17c Wet IB 2001 hiermee beter aan bij art. 3.63 Wet IB 2001 inzake de overdracht bij leven in de winstsfeer.70

In de eerste versie van het wetsvoorstel was deze eis strenger. De opvolger zou namelijk bestuurder moeten zijn van de vennootschap die hij overneemt.71 De staatssecretaris merkte hierover het volgende op:

“(Mede)bestuurderschap betekent dat de verkrijger al nauw bij het reilen en zeilen van de onder-neming is betrokken. Dit is een wijze van betrokkenheid die een «natuurlijke» voorloper is van de eigenlijke bedrijfsopvolging bij de onderneming.”72

In de derde nota van wijziging is het bestuurdersvereiste vervallen.73 Daarna heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij geen aanvullende eisen aan de dienstbetrekking stelt. De reden hiervoor is dat dit niet eenvoudig te formuleren en te controleren is door de Belastingdienst.74

Men kan zich dus afvragen of de dienstbetrekkingseis in deze zin nog een betekenis heeft. Hoogeveen is van mening dat de eis kan vervallen.75 Ik ben dit met Hoogeveen eens. De bepaling is een lege huls omdat er geen aanvullende eisen aan gesteld worden. Het is dus maar zeer de vraag of deze bepaling

74 Kamerstukken II 2009/10, 31 129, nr. 20, p. 16 en Kamerstukken I 2009/10, 31 128 enz., nr. E, p. 31.

75 Hoogeveen 2004, § 2.8.2.3.3. Zie ook Heithuis 2015, p. 64-65.

Hoofdstuk 4 De dienstbetrekkingseis 21 een goed middel is om de verkrijger bij de vennootschap te betrekken. Dit is naar mijn mening niet het geval gezien de geringe eisen die gesteld worden.76 Ook het feit dat de opvolger direct na de overdracht niet meer in dienst hoeft te zijn van de vennootschap, getuigt niet van een reële bedrijfsoverdracht. In dat kader had de wetgever, om een reële overdracht meer te benaderen, ook een bezits- en/of voortzet-tingseis kunnen stellen. Hierdoor komt de regeling ook meer op één lijn te liggen met de regeling in de schenk- en erfbelasting.77

Nog los van het feit dat de eis geen inhoudelijke betekenis heeft voor de kwaliteit van de bedrijfsopvol-ging, ben ik van mening dat deze eis in het geheel niet gesteld zou moeten worden. Zoals Hoogeveen terecht aangeeft zou de wetgever zich niet moeten bemoeien met de kwaliteit van de bedrijfsopvolger.78 Ook buiten de over te dragen onderneming kan de bedrijfsopvolger namelijk waardevolle ervaring op-doen.79

Art. 26c Uitv.reg. IB 2001 verkort in bepaalde situaties de termijn van 36 maanden. Het artikel regelt dat geacht wordt te zijn voldaan aan de dienstbetrekkingseis, wanneer na het aangaan van de bedoelde dienstbetrekking zich een van de volgende omstandigheden voordoet:80

a) de schenker is door ziekte of gebreken niet in staat om gedurende ten minste één jaar minimaal 55% te verdienen van wat (geestelijk en lichamelijk) gezonde personen in dezelfde omstandig-heden kunnen verdienen;

b) de schenker is in staat van faillissement verklaard;

c) de schenker heeft surséance van betaling aangevraagd;

d) de schenker is onder curatele gesteld.

In art. 26d Uitv.reg. IB 2001 is de volgende situatie geregeld. Het betreft het geval waarin de verkrijger in dienst is van één van de dochtermaatschappijen van de over te dragen vennootschap. Aan de dienst-betrekkingseis is namelijk ook voldaan als de verkrijger voorafgaande aan de schenking 36 maanden in dienst is van een ander lichaam, mits de vennootschap waarop de geschonken aandelen zien een belang heeft in dat andere lichaam. Ook moet het andere lichaam een onderneming drijven of medegerech-tigdheid houden. Dat voor deze situatie een tegemoetkoming zou komen, was toegezegd tijdens de par-lementaire behandeling.81 Gezien deze tegemoetkoming, lijkt de wetgever van mening te zijn dat het voldoende is wanneer de opvolger voor slechts één onderneming werkzaamheden verricht. Als door de consolidatie meerdere ondernemingen aan de houdstervennootschap toegerekend worden, hoeft de op-volger dus maar bij één van deze ondernemingen in dienstbetrekking te zijn, om ten aanzien van de gehele vennootschap te voldoen aan de dienstbetrekkingseis.

80 Soortgelijke situaties zijn ook opgenomen bij art. 3.63 Wet IB 2001 jo. art. 13a Uitv.reg. IB 2001.

81 Kamerstukken II 2009/10, 31 129, nr. 8, p. 5.

Het besluit van 4 september 2012 inzake het aanmerkelijk belang verduidelijkt het begrip dienstbetrek-king.82 Hierin keurt de staatssecretaris voor zover nodig goed dat voor het begrip dienstbetrekking aan-gesloten wordt bij het begrip dienstbetrekking in de Wet LB 1964.83 Hij noemt hierbij specifiek de arti-kelen 3 en 4 Wet LB 1964, waarin de fictieve dienstbetrekking is geregeld. Ook wanneer er dus geen formele dienstbetrekking bestaat tussen de overnemer en de vennootschap waarvan de aandelen wor-den overgedragen, maar wel een fictieve dienstbetrekking, kan doorschuiving bij schenking plaatsvin-den. In het aanmerkelijkbelangbesluit zijn verder nog twee goedkeuringen opgenomen, die ik hierna zal bespreken.

§ 4.2.2 Samenwerkingsverband

In onderdeel 5.4.3 van het aanmerkelijkbelangbesluit gaat de staatssecretaris in op de volgende situatie.

De verkrijger heeft direct of indirect deel uitgemaakt van een samenwerkingsverband met een vennoot-schap waar bij een dienstbetrekking van de verkrijger zou zijn voldaan aan de dienstbetrekkingseis.84 Met direct wordt bedoeld dat de verkrijger als natuurlijk persoon deel uitmaakte van het samenwer-kingsverband. Met indirect wordt bedoeld dat hij door middel van zijn persoonlijke houdstervennoot-schap deel uitgemaakt heeft van het samenwerkingsverband. De staatssecretaris keurt bij beide varian-ten goed dat de belastingplichtige art. 4.17c Wet IB 2001 kan toepassen. Bij de eerste variant stelt hij de volgende voorwaarden:

 de verkrijger heeft al gedurende 36 maanden voor de overdracht van de aandelen deel uitge-maakt van het samenwerkingsverband, waar de betreffende vennootschap ook (indirect) deel van uit heeft gemaakt;

 de verkrijger is gedurende die 36 maanden in het samenwerkingsverband een ondernemer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001;

 de verkrijger moet schriftelijk aan de inspecteur verklaren dat hij zich niet zal beroepen op een onjuiste toepassing van art. 4.17c Wet IB 2001 als gevolg van de inwilliging van het desbetref-fende verzoek.

Bij de tweede variant is de eerste voorwaarde als volgt:

 de vennootschap waarin de verkrijger het aandeel in het samenwerkingsverband heeft inge-bracht85, heeft al gedurende 36 maanden voor de overdracht van de aandelen deel uitgemaakt van het samenwerkingsverband, waar de over te dragen vennootschap ook (indirect) deel van uit heeft gemaakt.

Daarnaast vervalt bij deze variant de tweede voorwaarde. De derde voorwaarde blijft wel in stand.

82 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

Voor art. 3.63 Wet IB 2001 was dit al eerder zo door de staatssecretaris aangegeven. Zie het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 juli 2008, nr. CPP2008/163M, BNB 2008/235.

83 Onderdeel 5.4.2. van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr.

BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

84 Onderdeel 5.4.3. van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr.

BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

85 Of de staatssecretaris hier bedoelt dat de natuurlijke person het aandeel in het samenwerkingsverband zelf ingebracht moet hebben is mij niet duidelijk. Het lijkt me dat dit geen hard vereiste is.

Hoofdstuk 4 De dienstbetrekkingseis 23

§ 4.2.3 Onderbreking van de 36-maandseis

Vervolgens bespreekt de staatssecretaris twee situaties waarbij de belastingplichtige niet onafgebroken voldoet aan de 36-maandseis.86 Allereerst geeft hij aan dat de perioden voor de 36-maandseis bij elkaar opgeteld mogen worden, wanneer de verkrijger direct achtereenvolgens bij de vennootschap in dienst-betrekking is geweest én betrokken is geweest zoals hiervoor beschreven (via een samenwerkingsver-band). Daarna schetst de staatssecretaris een volgens hem bijzondere situatie:

 “de verkrijger is in dienstbetrekking geweest bij de vennootschap waarop de aandelen betrek-king hebben gedurende de periode mei 1992 tot mei 2008;

 de verkrijger heeft in mei 2008 ontslag genomen in verband met een wereldreis. De verkrijger heeft er niet voor gekozen om onbetaald verlof te nemen, hoewel ook die optie zou betekenen dat de afwezigheid van verkrijger “voor eigen rekening” zou zijn. De reden voor de verkrijger om ontslag te nemen hield verband met de positie van de verkrijger binnen het concern;

 per 1 januari 2010 is de verkrijger weer in dienstbetrekking gekomen van de vennootschap.”87 Hij geeft aan dat hij in dit geval (een sabbatical van ruim anderhalf jaar) toestemming heeft gegeven dat geacht mag worden dat aan de 36-maandeneis is voldaan. Daarbij geeft hij aan dat soortgelijke gevallen kunnen worden voorgelegd aan de Belastingdienst.88

§ 4.2.4 Houdstervennootschap

Het laatste geval dat de staatssecretaris in het besluit beschrijft, betreft de situatie waarin de verkrijger zijn werkzaamheden verricht vanuit zijn persoonlijke houdstervennootschap.89 Hij keurt goed dat deze werkzaamheden voor de vennootschap waarop de over te dragen aandelen zien voldoen aan de dienst-betrekkingseis. Dit geldt ook als de werkzaamheden zijn verricht voor een dochteronderneming van die vennootschap. Hij merkt hierbij op dat de goedkeuring uit onderdeel 5.4.4.a (wanneer de 36 maanden opgedeeld zijn in verschillende perioden) ook hierop van toepassing is. Daarna geeft de staatssecretaris aan dat de belastingplichtige tegenover de inspecteur het volgende aannemelijk moet maken. De per-soonlijke houdstervennootschap van de verkrijger moet een managementovereenkomst hebben met de dochtervennootschap gedurende 36 maanden direct voorafgaand aan de overdracht van de aandelen.

Daarnaast moeten tegen een vergoeding werkzaamheden zijn verricht voor de dochtervennootschap.

Als laatste merkt hij op (volgens hemzelf wellicht ten overvloede) dat de dochtervennootschap wel een onderneming moet drijven of een medegerechtigheid moet houden. Hij sluit de goedkeuring af door op te merken dat de belastingplichtige ook aan alle andere voorwaarden van art. 4.17c Wet IB 2001 moet voldoen.

86 Onderdeel 5.4.4. van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr.

BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

87 Onderdeel 5.4.4. onderdeel b. van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr.

BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

88 Zie ook het besluit voor art. 3.63 Wet IB 2001. Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 juli 2008, nr. CPP2008/163M, BNB 2008/235.

89 Onderdeel 5.4.5. van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr.

BLKB2012/101M, BNB 2013/22. Wat de staatssecretaris met persoonlijke houdster bedoelt is mij niet duidelijk. Het woord persoonlijk zou erop kunnen duiden dat alle aandelen in het bezit van één persoon moeten zijn.

§ 4.2.5 Afsluiting

De bedoeling van de dienstbetrekkingseis is om alleen reële bedrijfsoverdrachten te faciliëren door de opvolger te betrekken bij de onderneming. Dit is in lijn met doel en strekking van de regeling in het algemeen. Men kan zich echter afvragen of dit ook bereikt wordt met de eis die er nu ligt. Zo worden er geen kwalitatieve of kwantitatieve eisen gesteld aan de dienstbetrekkingseis. Om reële bedrijfsover-drachten niet te frustreren is ook een aantal tegemoetkomingen in de uitvoeringsregeling opgenomen.

Daarnaast heeft de staatssecretaris voor diverse andere gevallen, waar formeel niet is voldaan aan de dienstbetrekkingseis maar materieel wel, goedgekeurd dat toch voldaan is aan deze eis.

§ 4.3 Gevolgen van een herstructurering

§ 4.3.1 Inleiding

In deze paragraaf zal ik aan de hand van enkele voorbeelden de gevolgen van een herstructurering op de toepassing van de dienstbetrekkingseis bespreken. Achtereenvolgens bespreek ik de aandelenfusie, de bedrijfsfusie, de juridische fusie en de juridische splitsing. De voorbeelden zullen telkens drie situa-ties weergeven. De situatie vóór de herstructurering, de situatie ná de herstructurering en de situatie na de schenking. In de situatie vóór de herstructurering zal B telkens voldoen aan de dienstbetrekkingseis.

Omdat A na de herstructurering zijn aandelen met gebruikmaking van de doorschuifregeling van art.

4.17c Wet IB 2001 wil schenken aan B, zal B ook dan nog moeten voldoen aan de dienstbetrekkingseis.

Dit laatste zal telkens centraal staan. De schenking vindt plaats binnen drie jaren na de herstructurering.

Ik ga er verder vanuit dat aan de overige eisen van de doorschuifregeling telkens voldaan wordt. In de werkmaatschappijen zit slechts een onderneming en geen beleggingen. In de holdingvennootschappen zit(ten) telkens slechts de deelneming(en) in de werkmaatschappij(en).

§ 4.3.2 Aandelenfusie

In figuur 11 is een voorbeeld gegeven van een aandelenfusie die vooraf zou kunnen gaan aan een bedrijfs-opvolging. A bezit alle aandelen in werkmaatschappij X. Vervolgens brengt A deze aandelen met een aandelenfusie onder in de nieuw opgerichte holding H.

Figuur 11 Aandelenfusie voor bedrijfsopvolging Als B na de aandelenfusie en voor de schenking in dienst blijft van X, zal aan de dienstbetrekkingseis zijn voldaan op grond van art. 26d Uitv.reg. IB 2001. Aan alle voorwaarden in dat artikel is dan namelijk voldaan: H heeft een belang in X, X drijft een onderneming en B is al 36 maanden voorafgaande aan de

Hoofdstuk 4 De dienstbetrekkingseis 25 schenking in dienst van X. Als B echter direct na de aandelenfusie in dienst treedt bij H en vanuit die vennootschap de werkzaamheden voor X verricht, zal hij niet voldoen aan de dienstbetrekkingseis om-dat hij geen 36 maanden in dienstbetrekking is bij H. Wanneer H een persoonlijke houdster van B was geweest, zouden de periode dat B in dienstbetrekking was bij X zelf en de periode dat hij vanuit H bij X werkte bij elkaar opgeteld worden. In dat geval zou B dus wel voldoen aan de dienstbetrekkingseis. Dit heeft de staatssecretaris goedgekeurd in zijn besluit van 4 september 2012.90

Dat B in het voorbeeld in figuur 15 niet aan de dienstbetrekkingseis voldoet als hij in dienst treedt bij H, maar wel werkzaamheden verricht voor X, acht ik niet in overeenstemming met de doelstelling van de dienstbetrekkingseis. In dit voorbeeld is overduidelijk dat B al meer dan 36 maanden werkzaamheden verricht voor de onderneming die over wordt gedragen. Dit is wat de wetgever voor ogen stond met de invoering van de dienstbetrekkingseis. In § 4.3.6 zal ik enkele mogelijke oplossingen bespreken.

§ 4.3.3 Bedrijfsfusie

In figuur 12 is een voorbeeld geschetst van een bedrijfsfusie voorafgaand aan een bedrijfsopvolging. A bezit alle aandelen in X. Door middel van de bedrijfsfusie creëert A een holdingstructuur door met een bedrijfsfusie de onderneming van X over te dragen aan de nieuw opgerichte vennootschap Y.

Figuur 12 Bedrijfsfusie voor bedrijfsopvolging Als B na de bedrijfsfusie en voor de schenking in dienst blijft van X, is voldaan aan de dienstbetrekkings-eis op grond van de hoofdregel in art. 4.17c lid 1 onderdeel d Wet IB 2001. B is dan namelijk meer dan 36 maanden in dienst van de vennootschap waarop de te schenken aandelen betrekking hebben. Als B na de bedrijfsfusie in dienstbetrekking treedt bij Y, ligt het echter anders. Aan de hoofdregel is dan niet voldaan, omdat B niet in dienstbetrekking is bij de vennootschap waarop de te schenken aandelen zien.

Ook de regeling in art. 26d Uitv.reg. IB 2001 is niet van toepassing. Aan de onderdelen a en b in dat artikel is weliswaar voldaan, maar B is nog geen 36 maanden in dienstbetrekking bij Y. Hierdoor is niet voldaan aan het vereiste in onderdeel c. Net als bij de aandelenfusie bieden de tegemoetkomingen in het besluit van 4 september 2012 ook geen versoepeling voor de onderhavige situatie.91

90 Onderdeel 5.4.5. van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr.

BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

91 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

Ook deze laatste situatie lijkt mij onwenselijk. Materieel gezien verricht B al meer dan 36 maanden werkzaamheden voor de onderneming die achtereenvolgens door X en Y wordt gedreven. In § 4.3.6 zal ik mogelijke oplossingen hiervoor aandragen.

§ 4.3.4 Juridische fusie

In figuur 13 is een situatie geschetst van een juridische fusie vóór een bedrijfsopvolging. A en B bezitten alle aandelen in respectievelijk X en Y . Na enige tijd fuseren zij deze vennootschappen door middel van een juridische fusie door oprichting. A en B bezitten nu ieder de helft van de aandelen in Z.

Figuur 13 Juridische fusie voor bedrijfsopvolging Om te voldoen aan de dienstbetrekkingseis moet B drie jaren voorafgaand aan de schenking onafgebro-ken in dienst zijn bij Z. Z is echter binnen die drie jaren opgericht, waardoor B nooit drie jaren in dienst bij Z kan zijn. Op grond van de hoofdregel uit art. 4.17c lid 1 onderdeel d Wet IB 2001 voldoet B dus niet aan de dienstbetrekkingseis. Ook op grond van de tegemoetkomingen in de Uitv.reg. IB 2001 of het besluit van 4 september 201292 voldoet B niet aan de dienstbetrekkingseis. Dit zou anders zijn geweest wanneer X en Y gefuseerd waren door middel van de juridische fusie door overneming, mits Y de over-nemende vennootschap zou zijn. B zou dan namelijk ‘gewoon’ op de loonlijst kunnen blijven staan van Y. Overigens is het dan bijzonder dat B niet al drie jaren werkzaamheden verricht voor de onderneming die eerst werd gedreven door X. Zoals ik in § 4.2.1 echter al aangaf, hoeft de opvolger slechts bij één onderneming in dienstbetrekking te zijn.93

Een andere variant kan zijn dat A en B niet direct de aandelen in de werkmaatschappij houden, maar indirect via een persoonlijke houdstervennootschap. Vervolgens fuseren zij deze werkmaatschappijen.

Twee jaren hierna schenkt A de aandelen in zijn persoonlijke houdster, H1, aan B. De werkmaatschappij zit in zijn geheel in Z (voorheen in X en Y). In de persoonlijke houdsters zit slechts de deelneming in Z (voorheen de deelnemingen in X en Y). Deze situatie is weergegeven in figuur 14. De vraag is hier wan-neer B aan de dienstbetrekkingseis voldoet.

92 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, BNB 2013/22.

93 Dit geval is iets anders, omdat de opvolger in dienstbetrekking is van de vennootschap waarin beide ondernemingen worden gedreven. Materieel verschilt dit naar mijn mening echter niet.

Hoofdstuk 4 De dienstbetrekkingseis 27 Figuur 14 Juridische fusie voor bedrijfsopvolging (in houdsterstructuur) Als B voor de fusie in dienstbetrekking was bij Y en daarna bij Z, zal B wederom niet aan de dienstbe-trekkingseis voldoen. Hier komt hetzelfde probleem op als bij het vorige voorbeeld. Z bestaat nog geen drie jaren. Ook hier zou de juridische fusie door overname, met Y als overnemende vennootschap, het probleem oplossen. Dan zou B namelijk op basis van art. 26d Uitv.reg. IB 2001 wel aan de dienstbetrek-kingseis voldoen. Y is dan een dochtervennootschap van H1, Y drijft een onderneming en B is al meer dan drie jaren in dienst bij Y.

Bij beide situaties lijkt me de uitkomst onwenselijk. In beide situaties is het namelijk duidelijk dat B al lang genoeg (meer dan drie jaren) werkzaam is voor de onderneming die overgedragen wordt. Dat de manier waarop de juridische fusie plaatsvindt invloed heeft op de uitkomst lijkt me ook niet wenselijk.

Het betreft economisch gezien namelijk dezelfde gevallen. In § 4.3.6 zal ik enkele oplossingen hiervoor bespreken.

§ 4.3.5 Juridische splitsing

Als laatste bespreek ik hier de gevolgen van een juridische splitsing op het voldoen aan de dienstbetrek-kingseis. In figuur 15 is een situatie weergegeven van een juridische splitsing voorafgaand aan een be-drijfsopvolging. A houdt alle aandelen in H, die op haar beurt alle aandelen in W BV houdt. B verricht werkzaamheden voor W, maar staat op de loonlijst bij H. A splitst H dusdanig dat de aandelen in W

Als laatste bespreek ik hier de gevolgen van een juridische splitsing op het voldoen aan de dienstbetrek-kingseis. In figuur 15 is een situatie weergegeven van een juridische splitsing voorafgaand aan een be-drijfsopvolging. A houdt alle aandelen in H, die op haar beurt alle aandelen in W BV houdt. B verricht werkzaamheden voor W, maar staat op de loonlijst bij H. A splitst H dusdanig dat de aandelen in W

In document Bedrijfsopvolging en herstructurering (pagina 26-36)