• No results found

Hoofdstuk 7 Analyse interviews

7.4 Vorm

De verhalen van Willem kwamen niet vanaf het begin gelijk in monoloogvorm tot stand. Wittkampf gebruikte het eerste jaar dat hij zijn vaste rubriek had duidelijk om met verschillende interviewvormen te experimenteren, voordat hij vanaf september 1957 definitief op de monoloogvorm overging. Vóór die tijd gebruikte hij meestal een mengvorm, waarbij Willem de geïnterviewde veel aan het woord liet maar ook zichzelf het verhaal in schreef. Om dit te illustreren een voorbeeld uit Het Parool van 9 maart 1957: het interview met de kop ‘W. Amesz; bloemenman’. Het artikel begon als volgt. ‘“Persoonlijk ben ik belast met de afdeling

propaganda,” vertelde mij dezer dagen de heer W. Amesz van de Vereniging De Nederlandse Bloemisterij, waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in een statig pand aan de Koninginnegracht 102 te Den Haag.’ In de rest van het interview was Amesz veel aan het woord, maar ook gebruikte Willem meerdere regels om zijn gesprekspartner te beschrijven en te parafraseren. Hij kwam ook zelf aan het woord, zoals in het slot (waarbij hij een winnares van een door Amesz gehouden bloemenwedstrijd bezocht): ‘Ik ben nog even voor u aan gaan

bellen bij één van de gelukkigen: mevrouw A.A. van der Weerd, die blijkens het juryrapport aan haar enige zoon, die emigreerde, de huissleutel meegaf. Zij ontving mij in haar gezellige huis aan de Kinderdijkstraat 55 te Amsterdam.’ 146

Jaar Willem Vrije Volk Alg. H.blad Trouw Telegraaf Volkskrant

1956/7 Eerste mengvorm, daarna FQ Mengvorm, veel parafrase N.v.t. Mengvorm, veel parafrase Mengvorm, veel parafrase Mengvorm, veel parafrase 1963 Full quote Verschillende vormen Verschillende

vormen Mengvorm Mengvorm

Verschillende vormen 1968/ 1969 Full quote Verschillende vormen Vraag-antwoord Mengvorm, vraag-antw.

bij nieuws Mengvorm

Mengvorm met grote delen FQ

Tabel 5. Vergelijking gebruikte interviewvormen.

Omdat in zijn interviews zijn gesprekspartners de hele tijd aan het vertellen waren, maakte Willem vaak gebruik van spreektaal. Om dit kenmerk te illustreren een voorbeeld uit de

146

zaterdagkrant van 6 april 1963: ‘Ik zeg: “Mijn naam is toevallig Guillaume le Paysan, en van

mij mag u d’r wezen zuster!” Tjongejonge, als je d’r ziet – een week ruzie met je vrouw heb je d’r meteen voor over.’ Verderop: ‘Kijk es, die mensen waren zo rood als kreeften – de familie

van mijn meisje dan – jazeker! Socialen tot en met! En dat in 1904.’ 147 Die spreektaal combineerde Willem in zijn verhalen op een opvallende manier met nogal literaire zinnen. Zo schreef hij op 6 juli 1957: ‘IJscomannen zijn feestelijke vluchtelingen van het leven. […]

Maar ijscomannen vatten, als de herfst neerstrijkt in de bomen, het arbeidersbestaan weer op. Ze blijven werknemers op vakantie in de handel, en krijgen nooit die krampachtige Henk-wil-slagen-koppen, waar ze in het zakenleven zo vaak mee rondlopen.’ 148

Een ander terugkerend kenmerk in de interviews waren de dialogen die de geïnterviewden beschreven. Als voorbeeld een alinea uit het interview van 25 mei 1963: ‘Die

man van de Franse grens – ik noem zijn naam liever niet – hij zei “Jacques, ik heb hier een partijtje tapijten, dat moet jij kopen voor driehonderdtwintigduizend gulden.” Ik zeg: “Jongen, kopen is geen kunst, op betalen komt het aan.” Hij zegt: “Jacques, heb ik om geld gevraagd?” Hij zegt: “Het is een waanzinnig lage prijs. Ik vraag niet of je kapitaal hebt, ik vraag of je een weg weet, en dat vraag ik ook niet eens, want ik weet het.”’ 149

De geïnterviewden waren in Willems stukken veel zelf aan het woord, maar dat was in de kranten van 1956 nog geen gewoonte. Door een mengvorm waarbij hij zelf duidelijk aanwezig was te gebruiken, deed Willem in zijn eerste jaar gewoon wat andere kranten in die tijd ook deden: alle kranten maakten bij vrijwel alle interviews gebruik van een mengvorm. Hierbij kwam de geïnterviewde vaak wel aan het woord, maar werd ook een groot deel van zijn verhaal door de interviewer in zijn eigen woorden geparafraseerd.

Een typisch voorbeeld hiervan is een interview uit Het Vrije Volk met de kunstenaar André Schaller. Hierin kwam de geïnterviewde welgeteld één keer direct aan het woord, nadat de interviewer het atelier van Schaller had beschreven. ‘Het is half elf. “Het ellendige is,”

zegt Schaller, “dat we hier om vijf uur uit moeten, want dan sluit het archief waarmee we een gemeenschappelijke ingang hebben. En tegen die tijd begin je juist een beetje los te komen.”’

Schaller vertelde daarna verder, maar die tekst nam de interviewer voor eigen rekening. ‘Nog

ellendiger is het trouwens, dat ze er helemaal uit moeten. De huur is al opgezegd, want deze school wordt afgebroken en het wachten is op nieuwe ateliers, die ze waarschijnlijk bij de

147

Willem, ‘Willem de Boer’, Het Parool, 6 april 1963, PS p.5.

148

Willem, ‘IJs’, Het Parool, 6 juli 1957, p.7.

149

Markthallen toegewezen krijgen. Maar geen kunstenaar verlaat het centrum en de buurt van de Amstel met een onbezwaard gemoed.’ Dit is de manier waarop de interviewers van Het

Vrije Volk hun geïnterviewden vaak indirect aan het woord lieten.150 De Volkskrant, Trouw en

De Telegraaf gebruikten precies dezelfde stijl: de grootste delen van de gesprekken werden de gesprekspartners geparafraseerd, af en toe kwamen ze tussendoor zelf aan het woord.

In 1963 was de verscheidenheid in de vormen die kranten voor het interview gebruikten veel groter geworden. Het duidelijkste voorbeeld hiervoor zijn de interviews in

Algemeen Handelsblad. De interviews die de krant in 1963 publiceerde konden helemaal in vraag-antwoordvorm zijn, in een mengvorm of in een vorm waarbij grote delen van het stuk de geïnterviewde aan het woord was. Zo publiceerde de krant op 5 januari een interview met dichter Gerrit Kouwenaar dat volledig was weergegeven als een dialoog van vragen en antwoorden. In dit interview stelde interviewer Piet Calis vragen als: ‘Dat was dus ook bij

Elburg het geval. Zie je tussen jullie poëzie overeenkomsten of vooral verschillen?’ en ‘Die

instelling maakt jouw poëzie in de buurt verwant met die van Polet, of vind je dat niet?’. Kouwenaar kreeg de ruimte om te antwoorden, waarop Calis weer inspeelde: deze vorm werd in 1956 nog niet gebruikt.151

In een ander stuk koos de krant ervoor het verhaal in full quote op te schrijven. Het interview met circusdirecteur Sarrasani van 6 juli begon (na een korte intro) zo: ‘En voor de

nieuwelingen rolde het boeiende verhaal af, dat zich in Rio de Janeiro had afgespeeld; het is een wonder geweest, dat geen dozijnen slachtoffers daarbij zijn gevallen.’ Vervolgens vertelde de directeur zonder tussenkomst van de interviewer een heftig verhaal over een studentenoproer in Brazilië.152 In twee andere stukken koos de krant een mengvorm.

In Het Vrije Volk was in 1963 vooral te zien dat geïnterviewden in de stukken vaker het woord kregen. Grote delen van de interviews werden monologen, of de stukken waren in vraag-antwoordvorm. Zoals het interview op 2 november 1963 met mevrouw Van Zwol-van Straten, een huisvrouw die over haar ziekenhuiservaring vertelde. De lead, een citaat, luidde:

‘Wat eraan gedaan is, weet ik niet. Na de operatie zat m’n rechterbeen in het verband en er staken twee buisjes uit. De chirurg heeft later ruiterlijk bekend, dat hij m’n verkeerde knie heeft geopereerd. Hij heeft zijn excuses zelfs aangeboden.’ Daarop volgde in de eerste alinea een beschrijving door de (onbekende) interviewer, en begon de tweede alinea met ‘Met een

150

R.P. Roegholt, ‘André Schaller houdt Van Gogh-monument veilig onder de doek’, Het Vrije Volk, 3 maart 1956, p.4.

151

Piet Calis, ‘Gerrit Kouwenaar: poëzie maken is het meest hopeloze van alles’, Algemeen Handelsblad, 5 januari 1963, p.7 bijlage.

152

gevoel van opluchting vertelt mevrouw Van Zwol haar verhaal,’ gevolgd door een lang citaat van Van Zwol. De interviewer maakte in de rest van het stuk slechts korte opmerkingen en legde hier en daar wat uit. 153

Diezelfde trend was bij de Volkskrant te zien. In de stukken kwam de gesprekspartner van de interviewer meer centraal te staan, waarbij de krant meestal gebruik maakte van de mengvorm. De krant gebruikte wel andere vormen, maar in speciale gevallen. Zo publiceerde de krant een lang vraag-antwoordinterview met de Britse vastgoedman Jack Cotton dat was overgenomen uit de Sunday Telegraph.154 En een stuk waarbij vier leiders van voetbalclubs in monoloog aan het woord kwamen was niet zozeer een persoonlijk interview, de bestuurders mochten hun mening geven over een nieuwsonderwerp (betaald voetbal in het oosten van het land).155

Kranten die minder veranderingen in vorm te zien gaven ten opzichte van 1956 waren

Trouw en De Telegraaf. De eerste publiceerde vooral nieuwsinterviews, waarbij de krant de mengvorm gebruikte zoals in 1956: de stukken begonnen met een introductie van de journalist, dan kwam de geïnterviewde even aan het woord en in de rest van het verhaal werd deze vooral geparafraseerd. Dat vele parafraseren deed De Telegraaf in 1963 niet meer: vaker kwamen de geïnterviewden direct aan het woord. Verder leek de krant minder met het genre te experimenteren dan sommige andere dagbladen, de interviews hadden allemaal min of meer dezelfde mengvorm.

De veelheid aan vormen was ook in 1968 en 1969 in de kranten te zien. De drie vormen kwamen bij de kranten veel terug, hoewel tussen de kranten grote verschillen bleven bestaan.

Algemeen Handelsblad, de krant die in 1963 nog allerlei vormen gebruikte, had ruim vijf jaar later de vraag-antwoordvorm omarmd. In alle geanalyseerde interviews was de interviewer direct aanwezig door het stellen van vragen. Wat hierbij wel opvalt, is dat de geïnterviewde meestal de ruimte kreeg om lange antwoorden te geven: na een vraag was vaak meer dan twintig regels lang de gesprekspartner aan het woord. Heftige dialogen waren het dus niet. Een uitzondering hierop was het interview van Trix Betlem met de Russische balletdanser Rudolf Noerejev. Een fragment:

‘Heeft u sterallures?’

‘Dat moet u concluderen, niet ik.’

153

Van een onzer verslaggevers, ‘Het ziekenhuis noemde haar: “De mevrouw met de knietjes”’, Het Vrije Volk, 2 november 1963, p.4.

154

Michael Wolff, ‘Jack Cotton, keizer van onroerend goed’, de Volkskrant, 2 maart 1963, pp.21 en 29.

155

‘Ik heb die indruk.’

‘Ik gedraag mij altijd koel.’

‘Houdt u van uw leven zoals dat nu is?’ ‘Ja.’

‘Hoe wordt het gevuld?’

‘Ik geef vijf of zes voorstellingen per week. Overdag repeteer ik of ben ik per vliegtuig onderweg naar een andere stad in een ander land.’156

De Volkskrant publiceerde juist meer interviews in full quote, hoewel de interviewers zich af en toe een vraag of beschrijving in de tekst permitteerden. Als tekenend voorbeeld voor de interviews uit deze laatste periode een interview met kunstenaar George Lampe (overigens de man van Vrij Nederland-interviewster Bibeb) van 4 januari 1969. ‘Ik ben nooit

zo’n schilder geweest die zich zedelijk verplicht voelt de hele dag alleen in z’n atelier te zitten. Ik ben altijd erg met alles bezig geweest. Juist op dit moment moeten de kunstenaars opstaan en de snel wisselende kijk op de dingen bevorderen. De academie kost mij waanzinnig veel tijd, maar ik ben erg geëngageerd in wat we hier doen. Ik moet er zoveel mogelijk uithalen. Dat kun je niet als je er slapjes tegenaan hangt.’ Na deze inleiding volgde een korte beschrijving van de interviewer over het uiterlijk en de manier van spreken van Lampe. Vanaf de derde alinea was vervolgens voor de rest van het interview de kunstenaar zelf aan het woord. Deze manier van interviewen werd door de Volkskrant in 1968 en 1969 steeds gebruikt.157

Het Vrije Volk gebruikte in 1968 en 1969 verschillende interviewvormen. Enkele interviews waren in monoloogvorm, maar daarbij gaf de interviewer wel steeds zelf een introductie waarbij de geïnterviewde en de aanleiding voor het interview beschreven werden. Ter voorbeeld het interview met sigarettenfabrikant Alexander Orlow. De eerste regels:

‘Alexander Orlow is als gedelegeerd commissaris van de Turmac-fabrieken een zwierige man in de ondernemerswereld. Een bohemiën. Rijkdom gaat bij hem samen met goede smaak. Gevoel voor geur en kleur is voor hem essentieel om te slagen als tabaksexpert. Die goede smaak komt sterk tot uiting in de inrichting van zijn kantoren, zijn fabrieken en zijn strak-witte patio-huis aan de Apollolaan in Amsterdam.’ Na een verdere beschrijving van Orlows achtergrond en levensverhaal kwam de man zelf aan het woord, waarbij het stuk opende met een groot ‘aanhalingsteken openen’. Het ‘aanhalingsteken sluiten’ stond aan het andere einde

156

Trix Betlem, ‘Het idool is koel’, Algemeen Handelsblad, 4 januari 1969, p.15 bijlage.

157

van de pagina; het stuk was dus verder in full quote.158 Bij de stukken in mengvorm gebruikte de auteur eigen observaties en citaten van zijn gesprekspartner door elkaar. Het vraag-antwoordinterview was een gesprek tussen interviewer Ischa Meijer en uitgever Thomas Rap. Meijer begon met een beschrijving van de uitgeverij: ‘Aan de Reguliersdwarsstraat in

Amsterdam (naast de kapper) staat de deur op een kier: tegen een traptrede de waarschuwing

de uitgever op de derde etage. Die uitgever is Thomas Rap (voorheen Houthakker In

Natuurreservaat, Pompbediende, Chauffeur Op Grote Vrachtwagens, Secretaris Van Het Prins Bernhard Fonds, Twee Weken Hulp-correspondent Van Een Groot Dagblad In Londen, Runner Op Sleepboten.’ In de rest van het stuk stelde de interviewer korte vragen als

‘Waarom denk je, heb je zo’n succes met je boeken?’ en ‘Wat is volgens jou typische

letterkunde?’, waarop de geïnterviewde de ruimte kreeg om te antwoorden.159

Bij De Telegraaf zette zich later in de jaren zestig vooral de trend door, binnen de mengvorm steeds meer ruimte te geven aan de geïnterviewde. De stukken begonnen vaak met een introductie door de journalist, waarna in de rest van het stuk de geïnterviewde veel aan het woord was en de interviewer af en toe een beschrijving gaf of een opmerking maakte. Eén interview was in monoloogvorm, een interview met acteur Rijk de Gooijer door Henk van der Meyden. Na een introductie over de geïnterviewde merkte de interviewer op: ‘De afgelopen

dagen heb ik met hem over zijn leven gesproken. Over de krentenbollen en de kogelgaten en het klatergoud. Dit verhaal geeft een impressie van het Rijk-boek en tv-kijkers zullen, als zijn deze pagina gelezen hebben, verrast zijn en denken: “Dat hadden we nooit achter hem gezocht…”’ Vervolgens vertelde De Gooijer over zijn werk, leven en oorlogservaringen, zonder tussenkomst van de interviewer.160 Ook de interviews in Trouw hadden in 1968 een dergelijke ontwikkeling doorgemaakt: de krant gebruikte voor de persoonlijke interviews nog steeds een mengvorm, maar daarbij was de geïnterviewde vaak langere tijd zelf aan het woord. Vraag-antwoordinterviews publiceerde de krant ook, maar dan vooral als het ging om nieuwsartikelen (ook dat deed de krant eerder in de jaren zestig nog niet).

158

Dick Schaap, ‘Alexander Orlow, sigarettenmagnaat’, Het Vrije Volk, 4 januari 1969, p.15.

159

Ischa Meijer, ‘Thomas Rap, uitgever van de Exclusieve Zelfkant’, Het Vrije Volk, 1 maart 1969, p.21.

160

In document Interviewen was zijn leven (pagina 60-66)