• No results found

Rendement RJO Willem II/RKC*

Hoofdstuk 2 Kwalitatief praktijkonderzoek

2.6 Wat zijn de nadelen van de beroepsopleiding tot profvoetballer? Wat bleek uit de literatuur?

2.6.4 Volwassen prestatiewereld, begeleiding en pedagogiek

Ex-jeugdspeler Robbin Kieft zegt over zijn tijd bij Ajax: “Bij Ajax was het elk jaar zaak om te overleven, het eerste halen was altijd nog ver weg. Daarom was het ook geen superteleurstelling dat ik Ajax 1 uiteindelijk niet heb gehaald.”

Nico Dijkshoorn vindt dat clubs tekort schieten in de begeleiding van het kind. De sociale kwaliteiten van werknemers binnen AZ laat volgens hem te wensen over.

“Het zijn net roofdieren bij AZ: jij speelt niet, dan mag je de waterzakken dragen. AZ heeft Dennis Haar aangenomen en het blijkt dat hij een trainer is waar ze naar zoeken. Wellicht dat er een sociaal wonder zich heeft verricht, maar destijds kon hij geen vijf woorden zeggen zonder naar zijn schoenen te kijken. Mijn zoon werd begeleid door minkukels die nog geen twaalf woorden achter elkaar konden zeggen. Vernietigende domheid. Het was een sociaal drama. Zij leren die kinderen dat ze Amsterdammers moeten haten.”

Buisman vindt ook dat clubs wel eens aan hun doel voorbijschieten. “De jeugdspeler heeft behoefte aan: Zorg, Plezier, Kans op ontwikkeling, Ruimte voor eigen beslissingen, Totale benadering en Afwisseling in beweging.

Het voortdurend beter worden mag geen eis zijn. Topsport is niet vanzelfsprekend voor kinderen. Topsport is intensief, een ratrace met veel afvallers. Een trainer die voorkomt dat bengeltjes van zeven, acht jaar kluitjesvoetbal spelen, ziet niet dat sommige jochies de bal daardoor maar drie of vier keer raken in één uur. Clubs fungeren als rekruteringsveld en niet als belangenbehartiger van het kind. Er is geen balans tussen kind en clubbelang. In jeugdsport moet het altijd gaan om het kindbelang. Je hebt een brede zorg voor kinderen. De meeste clubs hebben daar niet veel kaas van gegeten. Dat jongens als een uniforme groep worden beschouwd in plaats van als individu, dat is mijn grootste kritiek op die opleidingen. Er is geen gedifferentieerde didactische aanpak. Kwaliteit is niet diegenen die er doorkomen. Kwaliteit heeft ook te maken met al die kinderen die door domme trainingsvoorschriften naar de filistijnen gegaan zijn.

Verder meldt hij: “Clubs willen individuele spelers opleiden tot profvoetballer; de ontwikkeling van de teams is hieraan ondergeschikt en een noodzakelijke voorwaarde om talentontwikkeling te laten gedijen.

Het doel is een goede doorstroom naar het eerste elftal, waarbij het ‘maximaal mogelijk ontwikkelen van het voetbaltalent’ als middel dient.

Clubs moeten ook de persoonlijkheid van spelers ontwikkelen. Verder moeten ze de spelers voorbereiden op een plek in de maatschappij wanneer het met voetbal niet lukt. Voor zover nevendoelen van pedagogische aard zijn, reiken deze meestal niet veel verder dan het disciplineren van gedrag.

Vaak blijkt dat wat zich als doel aandient, bij nader inzien een middel blijkt om het hoofddoel te verwezenlijken. “

Een pedagogisch plan zou een uitkomst zijn voor alle RJO’s. Kinderen hebben het recht om

(pedagogisch)begeleid worden. En clubs de plicht. Toch zijn de meeste clubs nog niet zover. Vanuit de certificeringeis van de KNVB moeten clubs een sociaal/maatschappelijk plan hebben. Pedagogische uitgangspunten zijn helaas nog niet voldoende uitgewerkt.

Paul Verweel legt uit waarom. ”Ik krijg voldoende signalen dat clubs zich meer bewust zijn van haar opvoedkundige rol. Maar dat is een proces, clubs moeten een hele cultuurverandering ondergaan om dit te bereiken. Corebusiness van BVO’s is toch spelers voortbrengen en winst maken, dat staat soms op gespannen voet met het opvoedkundige karakter die zo’n profopleiding moet hebben. Sommige clubs zijn al aardig georganiseerd en anderen niet. Op papier staan er vaak een hoop goede dingen, maar in de praktijk wordt er nog te weinig mee gedaan. Daarom moet de KNVB Academie ervoor zorgen dat de toekomstige trainers pedagogisch beter geschoold worden. Op bestuurlijk niveau zou er eigenlijk gecontroleerd moeten worden hoe clubs omgaan met kinderen.

Trainers, die geen oog hebben voor de pedagogische effecten, kunnen de groei van talenten remmen of zelfs totaal kapot maken. We moeten hoge eisen stellen aan RJO’s. Ze hebben vaak oud-profs als trainer in dienst, die de jeugdspelers precies kunnen leren dat je moet winnen, maar die weinig weten van pedagogische belangen. Clubs moeten verantwoordelijkheid nemen voor de opvoeding van kinderen. Voor mij is de pedagogiek: dat de bejegening van het individu respectvol is naar de leeftijd van het kind.”

Osman Abdi Bille, student Psychologie en oud-jeugdspeler van Sparta en ADO Den Haag concludeert hetzelfde. Hij waarschuwt ouders van aankomende jeugdspelers van RJO’s.

“Maak je beslissing niet te snel. Er zit verschil tussen clubs, de ene is didactisch stukken slechter dan de ander. Bij Sparta was het veel losser dan bij ADO, meer vanuit het voetbal zelf. In Den Haag waren de trainers niet genoeg pedagogisch geschoold om een mix van plezier en prestatie aan te bieden. De ego’s van trainers prevaleerden boven alles. Een trainer zou juist continue het goede in je naar boven moeten halen, maar binnen twee jaar was mijn plezier in het spelletje verdwenen en heb ik mijn spullen ingeleverd. Ik was ook niets beter geworden. Een voetballertje is net een plant; je hebt iets kostbaars in handen daar moet je zorgvuldig mee omgaan.”

De KNVB benadrukt dat clubs een bredere rol hebben dan alleen een opleiding tot voetballer aan te bieden. Piet Hubers: “Clubs moeten verantwoordelijk nemen voor de totale ontwikkeling van jeugdspelers. We zien dat clubs daar steeds meer mee bezig zijn. Dat is een goede zaak.”

2.6.5 Nazorg

Bij FC Utrecht worden spelers goed voorbereid op een mogelijk slechtnieuwsgesprek. Door het jaar heen kunnen ze aanwijzingen krijgen dat ze wellicht af zullen vallen. Koos van Tamelen: “We hebben twee tot drie keer per jaar POP- gesprekken met jeugdspelers en hun ouders. Daarin krijgen ze feedback op hun prestaties. Jongens die niet goed presteren, krijgen dat te horen. Op die manier bereiden we jongens alvast voor op een mogelijk slechtnieuwsgesprek in mei. Dan is de verrassing niet zo groot.”

Ook wanneer een speler afvalt, voelt Utrecht zich verantwoordelijk voor de nazorg. “We nemen contact op met de oude club of we bellen een andere BVO om een speler van ons aan te bevelen.”

Scholen bieden de spelers eveneens mogelijkheden. Sonja Lagendijk, topsportcoördinator, verduidelijkt het beleid van de LOOT-school: “We geven ook nazorg. Een jongen die bij Feyenoord afvalt, kan hier gewoon nog een jaar blijven in dezelfde klas met alle topsporters. Als je hier afvalt, kun je het gevoel hebben van: ik hoor er niet meer bij. Dan is het beter om terug te keren naar een school in je eigen omgeving. Bij je eigen vriendjes.”

Hoe jong ook, iedereen weet dat hij misschien na enige tijd weer moet vertrekken als hij door de club te licht wordt bevonden. Bram Bakker maakt als psycholoog dagelijks de impact mee van die boodschap. “Wanneer spelers afvallen, krijgen ze een daverende klap te verwerken”, zegt Bram Bakker.

“Hun hele leven stond in teken van het voetballen, de bodem onder hun bestaan wordt weggeslagen. En dat zwarte gat wordt niet gecompenseerd. Je bent niet rijk geworden en je wordt niet herkend als Europees Kampioen. Er komen jaarlijks zo’n zes ex-jeugdspelers bij mij terecht omdat ze verslaafd zijn geraakt aan online gokken, drank of drugs. Ze raken van god los, seksuele losbandigheid is veelvoorkomend. Soms zijn die

problemen al op hun dertiende, veertiende ontstaan door de enorme stress die synoniem staat aan Topsport.”