• No results found

Rendement RJO Willem II/RKC*

Hoofdstuk 2 Kwalitatief praktijkonderzoek

2.6 Wat zijn de nadelen van de beroepsopleiding tot profvoetballer? Wat bleek uit de literatuur?

2.6.6 Het gezin

Op het moment dat speler een uitnodiging ontvangt moeten volgens FC Groningen ook ouders op de hoogte zijn van eisen die de club stelt aan de speler (zoals wonen bij een gastgezin). Ouders zijn ook betrokken bij de POP-gesprekken die in ieder geval drie keer per jaar worden gevoerd.

Buisman hecht er veel waarde aan dat clubs en ouders voortdurend met elkaar in contact staan. “Ouders moeten weten wat er van hun wordt verwacht in de begeleiding van hun kinderen. Ze hebben recht op informatie die hun kind betreft. Ouders worden door de clubs nauw betrokken, maar vooral om dat ze voorwaardenscheppend zijn. Jeugdspelers krijgen een unieke positie in het gezin. Ouders moeten geweldig investeren in hun kinderen. Ze moeten op hun kop staan om ze te halen en te brengen. Dat betekent dat dit ten koste gaat van de anderen kinderen in het gezin. Moeder rijdt haar zoon naar het voetbal. Vader poetst zijn schoenen en het zusje staat beteuterd te kijken. Als een speler thuiskomt, moet er gezonde voeding op tafel staan en het trainingstenue moet gewassen worden.”

Sommige ouders kunnen volgens hem ook doorslaan. “Ze kunnen soms eigen belangen laten prevaleren, zodat de belangen van het kind ondergeschikt zijn. Andere ouders hebben soms een blinde drift om hun kind zo ver mogelijk te laten komen. Dat is gevaarlijk.”

Paul Verweel steunt Buisman in zijn visie. “Voor ouders is een belangrijke rol weggelegd bij de clubs. Het kan niet zo zijn dat BVO’s ouders de mond snoeren en dat zij alleen maar goed zijn voor het halen en brengen en het dieet van hun kinderen.”

Hoofdstuk 3 Conclusie (Journalistiek product / Hoofdverhaal Elsevier)

Röntgenfoto van beroepsopleiding tot profvoetballer Jongensdroom of kinderhandel?

Het voetbalseizoen begint weer. Net als elk seizoen zullen er ook nu jonge talenten gaan doorbreken. Talenten waar de clubs mee pronken, ze zijn trots op hun jeugdopleiding. Maar het is schone schijn. Honderden jongens halen het betaalde voetbal uiteindelijk niet, terwijl hun leven daar soms jarenlang op ingesteld is geweest.

Uit eigen onderzoek van Elsevier (zie kader) blijkt dat de kans op een doorbraak bij de eigen club hooguit zo’n vijf procent is. Dat betekent dat er per geboortejaar slechts één à twee jeugdspelers slagen in het eerste elftal. Die spelers zitten dan meestal al lang (zes tot acht jaar) in de opleiding.

PSV, Ajax, sinds kort AZ en Feyenoord (PAAF-clubs) zorgen voor de grootste instroom in de rest van het betaalde voetbal. Dit heeft te maken met het budget dat daar stukken hoger is dan bij andere clubs, maar vooral met traditie en uitstraling. Wanneer een jeugdspeler, waarvandaan ook, gevraagd wordt voor Ajax, zegt hij simpelweg geen nee. De bovenlaag van de toptalenten zit dus bijna altijd bij deze PAAF-clubs.

Het overgrote deel van de voetbaltalenten uit een jeugdopleiding wordt dus geen voetbalprof, maar beland in het amateurvoetbal of stopt zelfs helemaal met voetballen. Het is duidelijk: het rendement van de

beroepsopleiding tot profvoetballer is extreem laag.

Is het erg dat slechts een handvol pupillen aan het eind van de rit in het eerste speelt? Elke jeugdspeler kost clubs sowieso geld, maar het heeft ook een menselijke kant. De vraag is of clubs ook de verantwoordelijkheid nemen voor de spelers die uiteindelijk de top niet halen. Bied je het kind kansen of ontneem je hem die juist?

Gescout!

De jongensdroom begint met de envelop die in de bus valt. Het clublogo verraadt de inhoud al: je bent in beeld bij een profclub.

Elke club heeft door een uitgebreid scoutingsteam alle amateurspelertjes uit de regio in beeld. De besten worden geselecteerd.

De instroomleeftijd van voetbaltalentjes bij Regionale Jeugdopleidingen (RJO’s) varieert van zes tot elf jaar, afhankelijk van de rechtsvorm van de opleiding. Een club met een stichtingstructuur mag namelijk geen spelers jonger dan elf jaar aan zich verbinden. Clubs met een verenigingsstructuur, zoals PSV en Ajax, zijn niet

gebonden aan die leeftijdsgrens. Zij denken dat voetballers ook op zesjarige leeftijd al beter worden door onder weerstand en op niveau te trainen. Ondertussen is het vooral mooi dat ze de concurrentie te snel af zijn. Maar volgens pedagogen zijn jongens onder de elf jaar onrijp voor topsport. Paul Verweel (60), lid

bondsbestuur KNVB, en hoogleraar Bestuur en Organisatiewetenschappen: “Clubs schieten met hagel. Ze laten jochies van zes, zeven jaar soms veertig kilometer reizen naar de club, terwijl uit onderzoek is gebleken dat er sowieso nog helemaal geen talentherkenning kan plaatsvinden in die leeftijdsklasse. Waar ben je dan mee bezig?”

De voetbalopleiding duurt daarna tot je negentiende. De kans dat je zolang blijft is alleen voor de besten weggelegd. Elk jaar vallen jongens af en stromen er nieuwe talentjes in.

Volgens het Beroepscompetentieprofiel Profvoetballer dat de KNVB heeft opgesteld, moet een speler na de opleiding tot profvoetballer kunnen bijdragen aan het teamproces, kunnen voorbereiden, ontwikkelen, verbeteren, reflecteren en omgaan met media, publiek en sponsors. Om dat te bereiken gaan spelertjes van elf jaar een leven tegemoet waarin het zeven dagen per week zal draaien om topsport.

begeleid door een keur aan mensen: trainers, sport-, studie- en voedingsbegeleiders, een psycholoog,

materiaalmensen en een volledige medische staf. Etensvoorschriften en gedegen medische verzorging spreken in de top voor zich. Net als Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) -gesprekken tussen de voetballertjes en hun begeleiders, voorlichting over zaakwaarnemers, carrièreplanning en media, en het gebruik van het

videoanalyse-systemen tijdens trainingen en wedstrijden. De kans dat je daardoor een betere voetballer wordt, is groter dan bij je amateurcluppie. Veel jongens die afvielen zijn nu nog actief op hoog amateurniveau en kunnen daardoor een zakcentje bijverdienen.

Opoffering

Spelen bij een jeugdopleiding vergt veel inspanning en discipline. Omdat spelers uit de hele regio of soms uit het hele land komen, regelen de meeste clubs het vervoer. Elke dag worden spelers ’s ochtends rond zes of zeven uur opgehaald door een busje dat hen naar de training brengt. Na afloop van de trainingen en school brengt dat busje hen tussen vijf en zeven uur thuis. Feyenoord-junior Joey Sleegers (16) uit Helmond, wordt zelfs elke dag door een privéchauffeur naar de club gereden. Zijn 12-jarige clubgenootjes komen onder meer uit Landgraaf, Zwammerdam, Leiden, Nootdorp, Bodegraven, Arnhem, Sassenheim en Loon op zand met het openbaar vervoer naar Rotterdam.

Jeugdspelers trainen tot hun dertiende vier keer per week, daarna meestal vijf tot zes keer per week. En op zaterdag is er een wedstrijd. Die zijn door het hele land. Zo stonden er op een wedstrijddag in mei busjes uit Den Haag en Groningen bij de opleiding van NEC/Oss.

Naar school gaan ze in de buurt van de club. Veel clubs hebben een dagopleiding, waardoor spelers niet naar een reguliere school in de buurt van hun woonplaats kunnen. PSV, Feyenoord, AZ, sc Heerenveen, Vitesse, NEC, Twente, Groningen werken daarom samen met LOOT-scholen. Die scholen zorgen ervoor dat de spelers, school en topsport zo optimaal mogelijk kunnen combineren. Ze krijgen daar veel persoonlijke aandacht, vrijstelling voor een aantal vakken en het rooster wordt zo afgestemd dat er geen training gemist wordt. Vaak ook met (kostbare) privéles. Clubs die geen dagopleiding hebben, zoals Ajax en Sparta, vinden dat kinderen in hun eigen sociale omgeving naar school moeten gaan. Ze kunnen dan vaker hun vriendjes zien, aan de andere kant zien ze hun gezin minder.

Na die lange dag wacht nog het resterende huiswerk. De regelmaat biedt structuur aan het leven van het kind, maar het is vooral een lange en zware weg waarin eigenlijk alleen tijd is voor voetbal en studeren. Een Turkse moeder over haar dertienjarige zoon die bij Sparta speelt: “Alles staat in teken van voetbal. Voor hemzelf, maar ook voor ons als gezin. Alleen op zondag en woensdag kan hij zijn vriendjes zien, maar daar is hij dan meestal te moe voor.”

Het merendeel van de vele oud-jeugdspelers van Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s) met wie Elsevier sprak, geeft desondanks aan dat zij de tijd in de voetbalacademie zo over zouden doen. Hoewel ze niet zijn

doorgebroken, hebben ze meestal genoten van de ervaring, aandacht en het plezier dat ze er destijds uit haalden. Twan Centen (46), vader van NEC-speler Dani (13): “Ik merk dat mijn zoon plezier heeft. Dat is het belangrijkste. Dani ontwikkelt zich als voetballer, maar ook als mens. Bij NEC heb je te maken met facetten als discipline, afspraken nakomen en spelen als team.”

Veel spelers hebben wel spijt dat ze school verwaarloosd hebben. Boy Bleeker (23), oud-jeugdinternational en voormalig jeugdspeler van Feyenoord en Utrecht is één van de vele voorbeelden. “Ondanks dat mijn moeder achter mijn broek aanzat heb ik school laten liggen. Ik had een havo/vwo advies, maar heb een vmbo-diploma gehaald. Het was puur een motivatieprobleem, ik was een groot talent en richtte me op het voetbal. Na een volle dag van school en voetban, had ik ‘s avonds geen puf meer om huiswerk te werken. Ik had meer

doorzettingsvermogen moeten tonen. Gelukkig heb ik dat later ruimschoots recht kunnen zetten bij het Korps Mariniers.“

Pedagogiek

Albert Buisman (70), voormalig sportpedagoog aan de universiteit van Utrecht, deed in 2008 onderzoek naar de opleidingen tot beroepsvoetballer met het Expertisecentrum Leermiddelenontwikkeling Utrecht (CLU) in opdracht van de KNVB. Hij schrok van de volwassen prestatiewereld waar de kinderen in terecht komen. “De voetbalopleiding is intensief, een ratrace met veel afvallers. Het voortdurend beter worden mag geen eis zijn. Topsport is niet vanzelfsprekend voor kinderen. In jeugdsport moet het altijd gaan om het kindbelang. Kwaliteit van de voetbalopleiding is niet diegenen die er doorkomen. Kwaliteit heeft ook te maken met al die kinderen die door domme trainingsvoorschriften naar de filistijnen gegaan zijn. RJO’s hebben vaak oud-profs als trainer in dienst, die de jeugdspelers precies kunnen leren dat je moet winnen, maar die weinig weten van

pedagogische belangen.”

Osman Abdi Bille (22), student psychologie en ervaringsdeskundige in de jeugd van ADO den Haag en Sparta vult aan: “Er zit verschil tussen clubs, de ene is didactisch stukken slechter dan de ander. Bij Sparta was het veel losser dan bij ADO, meer vanuit het voetbal zelf. In Den Haag waren de trainers onvoldoende geschoold om een mix van plezier en prestatie aan te bieden. De ego’s van trainers prevaleerden boven alles. Een trainer zou juist continue het goede in je naar boven moeten halen, maar binnen twee jaar was mijn plezier in het spelletje verdwenen en heb ik mijn spullen ingeleverd.”

Buisman: “Een club zou zich meer bezig moeten houden met ontwikkelen van de persoonlijkheid van spelers en hen voorbereiden op een plek in de maatschappij wanneer het met voetbal niet lukt. Clubs zouden meer zaken moeten aanbieden dan alleen opleiding tot voetballer. Voor zover nevendoelen van pedagogische aard zijn, reiken deze meestal niet veel verder dan het disciplineren van gedrag.”

Alain Schols (24) concludeerde in 2010 in zijn bachelorscriptie De Ideale Opbouw van een RJO dat ‘iedere RJO een sociaal/maatschappelijk plan moet hebben’. Alleen de invulling daarvan is variabel. Gestructureerd is het dus meestal niet. Schols: “Een specifiek pedagogisch plan heeft geen enkele BVO, de KNVB zou dit eigenlijk moeten opnemen als verplichte eis binnen het certificeringtraject.”

Maar clubs moeten ook oog hebben voor de fysieke kant. Spelers kunnen groeistagnatie krijgen door het zogenaamde 'geboortemaandeffect'. Jeugdspelers die geboren zijn in juli tot en met december krijgen een te zware voetbalbelasting volgens inspanningsfysioloog Raymond Verheijen (39). "De kleinere jongens moeten tijdens de training op hun tenen lopen om op te boksen tegen de ouderen. Dat leidt tot structurele

groeiachterstand. De voetbaltalenten worden op termijn minder grote mensen, ze kunnen soms vier tot zes centimeter kleiner blijven.”

Het drukke schema heeft ook invloed op de rest van het gezin. Ouders worden door clubs nauw betrokken, maar vooral omdat ze voorwaardenscheppend zijn. Als een speler thuiskomt, moet er een maaltijd volgens het dieet van de club op tafel staan. Ouders moeten geweldig investeren in de droom van hun kind.

Afvallers

Opvallend is dat clubs geen enkel benul hebben wat er van de vele afvallers is terechtgekomen. Nazorg is er ook enkel in de vorm van bemiddeling en het gebruik van faciliteiten. Tot hooguit een jaar na uitstroom. De voetballertjes worden door twee, drie gesprekken per jaar wel enigszins voorbereid op een

slechtnieuwsgesprek.

Iedere speler weet dat hij vroeg of laat weggestuurd kan worden. “Maar wanneer spelers afvallen, krijgen ze een daverende klap te verwerken”, zegt Bram Bakker (47), sportpsychiater. “Hun hele leven stond in teken van het voetballen, de bodem onder hun bestaan wordt weggeslagen. En dat zwarte gat wordt niet

gecompenseerd. Je bent niet rijk geworden en wordt niet herkend als Europees Kampioen. Er komen jaarlijks zo’n zes ex-jeugdspelers bij mij terecht omdat ze verslaafd zijn geraakt aan online gokken, drank of drugs. Ze

raken van god los, seksuele losbandigheid is veelvoorkomend. Soms zijn die problemen al op hun dertiende, veertiende ontstaan door de enorme stress die synoniem staat aan Topsport.”

Wat belemmert je doorbraak?

De KNVB en RJO’s onderschrijven dat de beroepsopleiding tot profvoetballer ook daadwerkelijk tot doel moet hebben spelers op te leiden tot betaald voetballer. Dat de kans klein is om profvoetballer te worden heeft niet per se met de kwaliteit van de opleiding te maken.

Een speler kan nog zo talentvol zijn, uiteindelijk weet je nooit zeker hoe de ontwikkeling van spelers verloopt. Soms zit er geen progressie meer in de grootste beloftes, ondanks inspanningen van trainers. Talent is eindig, en talent alleen niet genoeg. Blessures, omstandigheden thuis, mentaliteit of pubertijd en andere factoren spelen allemaal mee.

Maar ook wanneer het totaalplaatje klopt, biedt dat nog geen garanties. Een simpele rekensom geeft weer dat de achttien eredivisieclubs slechts plaats bieden aan 198 basisspelers en ruim 200 wisselspelers. De vraag naar profvoetballers is dus gering. Er zijn te veel opleidingen, waardoor er meer spelers beschikbaar komen dan dat er nodig zijn in de eerste elftallen van BVO’s. Om door te breken is geluk nodig, vertrouwen van een trainer, of een blessure van een concurrent.

Dat er op weg naar de top veel jeugdig talent afvalt en teleurgesteld raakt is onderdeel van het systeem. Corebusiness van BVO’s is toch spelers voortbrengen en winst maken. Een gemiddelde RJO heeft al snel een budget van 1,2 miljoen nodig. Bij de PAAF-clubs is dat meer, Ajax heeft zelfs een budget van 6,5 miljoen. Voor de clubs is het vooral aantrekkelijk om zelf spelers op te leiden en later door te verkopen. Eigen jeugdspelers zijn sowieso goedkoper; voor spelers van buitenaf moet immers een transfersom worden betaald aan de oude club. Wanneer jeugdspelers doorbreken versterkt dat ook de identiteit van de club. Fans uit Nijmegen breken nu bijvoorbeeld het stadion af voor Jasper Cilissen en Bram Nuytinck, eigen jeugdspelers die nu in het eerste spelen. Bovendien kunnen spelers in de eigen opleiding wennen aan de clubcultuur en speelwijze, zodat ze makkelijker instromen in het eerste.

Money talks

In de praktijk is dat anders, vooral wanneer de club snel naar een hoger prestatieniveau wil. Clubs kiezen dan vaker voor kwaliteitsspelers van buitenaf. Peter Van Dort (43), onderzoeker bij de KNVB: “Bij Roda JC had je een geldschieter (Nol Hendriks, red.) die zorgde dat er spelers kwamen, en had er baat bij dat spelers snel weer verkocht werden. Dergelijke praktijken blokkeren de doorstroom van jeugdspelers.”

Anderzijds zie je een groei van doorgebroken jeugdspelers, wanneer een club financieel slecht ervoor staat. Van Dort: “Als er geen alternatieven zijn, krijgen ze opeens wel tijd en vertouwen. Zoals nu bij Feyenoord en in het verleden bij Vitesse.” Daar konden maar liefst zeven spelers met geboortejaar 1988 doorbreken.

Hoewel de grootste talenten als Wesley Sneijder, Ibrahim Afellay en Robin van Persie, al vroeg in de opleiding zaten, blijft voetbal onvoorspelbaar. International Dirk Kuijt speelde nooit in een BVO-opleiding en vertrok pas op zijn achttiende naar FC Utrecht. Toch kun je wel een redelijke inschatting maken volgens Ruud Kaiser (50), oud-jeugd bondscoach en -juniorentrainer bij Chelsea. “Vanaf dertien jaar kun je al inschatten of een speler het gaat redden. Of het een supertalent, toptalent, gewoon talent of middelmaat is. Die middelmaat houdt het elftal in stand, maar zal het betaalde voetbal niet redden.”

Wanneer er maar één speler doorbreekt houdt dat in dat tien van de elf spelers opvulling zijn om één speler de ster te laten zijn. Dat is een schrijnende constatering.

Toekomst

De clubs en de KNVB erkennen het probleem. Piet Hubers (50): “We zien dat clubs nu meer

vangnet te bieden begon Sparta bijvoorbeeld vorig jaar met de MBO opleiding tot profvoetballer. De speler (17 t/m 20 jaar) kan zich met deze Mbo-Studie op maatschappelijk gebied en als profvoetballer verder

ontwikkelen. Behalve het behalen van het diploma Sport & Bewegen niveau 3, krijgen de leerlingen bij het verlaten van de opleiding de mogelijkheid om in te stromen in de reguliere Sport en Bewegen opleiding. Willem II/RKC en FC Utrecht volgden snel.

Hoogleraar Paul Verweel: “Ik krijg voldoende signalen dat clubs zich meer bewust zijn van hun opvoedkundige rol. Maar dat is een proces, clubs moeten een hele cultuurverandering ondergaan om dit te bereiken. Het clubbelang staat soms op gespannen voet met het opvoedkundige karakter dat zo’n profopleiding moet hebben. Sommige clubs zijn al aardig georganiseerd maar anderen niet. Daarom moet de KNVB Academie ervoor zorgen dat de toekomstige trainers pedagogisch beter geschoold worden.”

De nieuwe Regionale Jeugdopleidingen (zie kader) zijn een stap in de goede richting. Er zijn minder opleidingen en zodoende minder spelers die afvallen dan voorheen. Maar ook wanneer het aantal doorgebroken spelers verdubbelt, zoals de KNVB beoogt, blijft het aantal afvallers tragisch hoog.

Hubers stelde de vraag: ‘Biedt je een kind kansen of ontneem je hem die juist?’. Iedere ouder zou zichzelf die vraag moeten stellen wanneer hun kind gevraagd wordt door een voetbalacademie. Want profvoetballer, dat wordt ‘ie bijna nooit.