• No results found

De Vierde nota ruimtelijke ordening (VINO) is in 1988 aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze nota is nog aangevuld: de Vierde nota extra (VINEX), waarin VINO was opgenomen. In VINEX waren de uitkomsten verwerkt van ondertussen afgeronde beleidsstukken als het Nationaal Milieubeleidsplan, het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer, het Natuurbeleidsplan, de Derde nota

Waterhuishouding, de Structuurnota Landbouw en de Nota Volkshuisvesting. In VINO en VINEX werd de gestage versterking van landelijke richtlijnen voor de ruimtelijke ordening doorgezet. De keuze om VINEX in de vorm van een Planologische Kernbeslissing (PKB) te gieten, was hier een gevolg van. Toch is ook een PKB indicatief van karakter, het is voor de lagere overheden niet bindend, met uitzondering van die terreinen waarvoor eventueel door de rijksoverheid een concrete

beleidsbeslissing is genomen. Burgers kunnen door de verandering in de inspraakprocedures op provinciaal of lokaal niveau niet langer bezwaar aantekenen tegen beleidsvoornemens die in overeenstemming zijn met zo’n concrete beleidsbeslissing. VINEX werd in 1991 gepubliceerd en in 1993 formeel afgerond met de aanvaarding door de Eerste Kamer van de PKB.

In beide nota’s werd een zwaar accent gelegd op milieu, op de noodzaak tot beperking van mobiliteit en op de internationale context. De aanpassing van VINO was vooral gericht op die milieuonderdelen die in het spanningsveld economie en ecologie extra bescherming nodig hadden. Daarnaast zou meer zorg geboden moeten worden aan maatschappelijk minder draagkrachtige groepen.90 Afstemming van de ruimtelijke ordening met het milieubeleid en vice versa, was al in VINO expliciet benoemd. 91

In de nota werd het belang van de Randstad als centrum van economische activiteit weer zwaarder aangezet. Met Schiphol en de zeehaven van Rotterdam als mainports zou de Randstad kunnen uitgroeien tot een wereldstad. De slogan ‘Nederland Distributieland’ gaf aan op welke wijze de

regering wilde reageren op de toenemende internationalisering en de gevolgen die dit voor Nederland zou hebben. Ede en Veenendaal, gunstig gelegen op de transportas Rotterdam-Ruhrgebied, werden specifiek genoemd als aantrekkelijke vestigingsplaatsen voor de groothandel.92 Het footloose raken van het bedrijfsleven vereiste een aanpassing in de strategie van de rijksoverheid. Mobiliteit was van essentieel belang, maar trok tegelijkertijd een zware wissel op het milieu en het gebruik van ruimte. Voor een deel zou de mobiliteit beperkt kunnen worden door de aanleg ‘Vinex-wijken’ dicht bij de grote steden en voorzien van goede openbaar vervoervoorzieningen. Het motto werd ‘bouwen voor de regio’, met behoud van de open ruimte.93 De opvangfunctie van de Vinex-wijken bleek onvoldoende. Ondanks de voornemens van de rijksoverheid bleef de bevolking bereid, in haar zoektocht naar een huis in een aangename woonomgeving, zich op steeds grotere afstand van de Randstad te vestigen. Met de introductie van het concept ‘Stedenring Centraal Nederland’ werd de feitelijke uitbreiding van het economische kerngebied tot grote delen van Gelderland en Brabant erkend. De opvangfunctie van het stadsgewest Arnhem voor het Centraal Veluws Natuurgebied werd opnieuw benadrukt, Duiven- Westervoort zou tot 1994 groeikern moeten blijven. De combinatie Arnhem-Nijmegen verkreeg de status van stedelijk knooppunt, waarmee een decennia durende discussie over het al dan niet naar elkaar toegroeien van beide steden werd beslecht.94 De inzet op de versterking van de stedelijke

89 Derde nota over de ruimtelijke ordening, Regeringsbeslissing, deel 3d (’s Gravenhage 1978) 85-86. 90 Vierde nota over de ruimtelijke ordening extra, deel 1 (’s Gravenhage 1990) 5.

91 Vierde nota over de ruimtelijke ordening, deel a, 142-146. 92 Vierde nota over de ruimtelijke ordening, deel a, 82.

93 Vierde nota over de ruimtelijke ordening extra, deel 1. 13-15, 138. 94 Vierde nota over de ruimtelijke ordening extra, deel 1, 31.

knooppunten had tot doel de Nederlandse internationale concurrentiepositie te bevorderen.95 Ede’s positie werd in de praktijk opnieuw versterkt doordat zij strategisch gelegen was op de as tussen de mainports Schiphol en de Rotterdamse haven en Duitsland/Oost-Europa die alleen maar in belang zou toenemen.

De stijgende spanning tussen economische ontwikkelingen en milieubelasting leidde in de nota tot een verdere aanscherping van het milieubeleid. De zonering uit de Derde nota werd omgezet in een koersenbeleid. De groene koers was gericht op natuurbehoud en natuurontwikkeling, waarbij ecologische kwaliteiten maatgevend waren en de scherpste milieunormen werden toegepast. In 1990 werd in het Natuurbeleidsplan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS moest de voortgaande versnippering van natuurgebieden, die een bedreiging betekende voor flora en fauna, tegengaan. Het aanleggen van verbindingen tussen bestaande en nieuwe natuurgebieden moest zorgen voor het voortbestaan van biodiversiteit.

De sterke groei op de zandgronden van de intensieve veehouderij met haar zware

milieubelasting vereiste een actieve beheerspolitiek. Voor de Gelderse Vallei gold de gele koers, wat inhield dat de intensieve veehouderij geconcentreerd zou moeten worden in een gebied rondom Ederveen. De blauwe koers werd gekenmerkt door verweving van agrarische productie,

natuurbeheer/landschapsbehoud, recreatie, waterbeheer en bosbouw. Door de bundeling van meerdere functies moest de leefbaarheid van het platteland behouden blijven. Deze gebieden liepen opnieuw het gevaar dat door het wegtrekken van de bevolking het voorzieningenniveau achteruit zou gaan, waardoor een vicieuze cirkel zou ontstaan. Het ontplooien van meer en van verschillende economische activiteiten zou tegenwicht moeten bieden. De bruine koers hield ten slotte in dat in deze gebieden de grondgebonden landbouw toonaangevend was, waarbij bosbouw en recreatie extra mogelijkheden boden. Bundeling bleef een van de centrale beleidsdoelstellingen in het naoorlogse ruimtelijke ordeningsbeleid, maar bleek tevens een lastig te realiseren doelstelling.96

De inzet om het recreëren dicht bij de woonomgeving te houden bleef, maar de ‘11 elementen van formaat’ veranderden in de aanleg van regionale parken rond de grote steden. De Veluwe, nog steeds een geliefde bestemming voor vakanties en dagrecreatie, werd meer en meer erkend als een kwetsbaar gebied, waar natuurbescherming de boventoon zou moeten voeren. De grote rivieren werden de nieuwe uitdagingen voor recreatieve bestemmingen: Nederland Waterland. Het ideaal bleef behoud van de open ruimte, maar de uitdijende schimmelranden rondom dorpen en kleinere steden werden als een constante bedreiging gezien. Het vastleggen van de (toekomstige)

bebouwingsgrenzen in alle provinciale en gemeentelijke bestemmingsplannen moest verder onheil voorkomen: het platteland ging op slot.

Vanwege de lokale negatieve milieuontwikkelingen werden elf gebieden in Nederland tot Ruimtelijke Ontwikkelingsgebied (ROM-gebied) verklaard.97 In deze gebieden was op het beleidsterrein van ruimtelijke ordening en milieu een gerichte aanpak nodig, omdat de ontstane productiewijze in de landbouw en/of industrie te schadelijk was geworden voor het (leef-)milieu, of omdat de milieukwaliteiten in een nog schoon gebied aangetast dreigden te worden. De Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug werden door deze ontwikkelingen bedreigd. Tussen deze beide gebieden, met aan de noordkant de Randmeren, lag de Gelderse Vallei, een van de meest vervuilde regio’s in Nederland. Het gebied werd verklaard tot Ruimtelijke Ontwikkelingsgebied en met een ‘Plan van Aanpak’ moest de kwaliteit van het milieu in dit gebied hersteld worden door herstructurering van de landbouw. Verdere uitbreiding van de intensieve veehouderij zou alleen weer mogelijk worden als een oplossing gevonden zou worden voor de ontstane mestproblematiek. Als er geen (technische)

oplossingen gerealiseerd zouden worden, dan waren ingrijpende maatregelen in deze sector noodzakelijk. Schaalvergroting op zich werd als een aantasting gezien van het kleinschalige landschap, een landschapstype dat juist typerend was voor de (zand)gronden.98

In november 1991 verscheen het ‘Cascoplan Gelderse Vallei, Voorbeeldplan vierde nota ruimtelijke ordening’. De casco-aanpak hield in dat in het plangebied op basis van de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde (begrippen uit de Derde nota) de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied duurzaam op elkaar afgestemd werden. Daarvoor werden eerst verschillende casco’s voor landschap, ecologie en milieu ontworpen die daarna in een geïntegreerd casco bijeengebracht

95 H. Vuijsje, Ruimtelijke verkenningen 1994, Balans van de Vierde nota ruimtelijke ordening (Extra) (Den Haag

1994) 41-42.

96 Zie voor een overzicht van het naoorlogse beleid op dit terrein: R. Zandee, ed., Bundeling een gouden greep?

De betekenis van bundeling van verstedelijking en infrastructuur in verleden, heden en toekomst (Rotterdam 2006).

97 Vierde nota ruimtelijke ordening extra, deel 1, 170-176.

42

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN