• No results found

Het heeft uiteindelijk negen jaar geduurd alvorens het Kernplan Ede in 1964 ter visie kon worden gelegd en wel midden in de zomervakantie. Dit was een ongelukkig tijdstip, zeker gezien de

omvangrijke sloopplannen. Deze timing versterkte het verzet vanuit de bevolking. Er werden in totaal 1036 bezwaarschriften ingediend, vrijwel even veel als het aantal te slopen panden. Maar door het voortdurend uitstellen was ondertussen echt haast geboden. GS had al in juni 1961 geëist dat het plan voor 1 juli 1962 klaar moest zijn.235 Begin 1964 was duidelijk geworden dat als het plan niet voor januari 1965 klaar zou zijn, GS een plan op zou leggen. In november 1964 was de reactie op de bezwaarschriften verwerkt en werd het plan aan de raad voorgelegd. Maar in wezen was de rol van de raad toen al uitgespeeld. Amenderen van het plan was niet meer mogelijk, omdat er door het

ultimatum van GS geen tijd meer was om de geamendeerde tekst opnieuw ter visie te leggen. De raad voelde zich unaniem aan het einde van het jarenlange traject door het college buitenspel gezet.236 Maar burgemeester Platteel deed dit af met de opmerking dat de raad vertrouwen moest hebben in de deskundigheid van college en ambtenaren: was het college niet immers door de raad samengesteld en benoemd? In eerdere vergaderingen, waarin de voorbereidingen van het Kernplan waren

besproken, was echter door de burgemeester steeds benadrukt dat het nog maar plannen waren. Op kritische kanttekeningen van de raadsleden werd onder andere gereageerd met de opmerking dat het in het uiteindelijke ontwerp wel goed zou komen. Deze meer top downbenadering was volgens De Liagre Böhl normaal voor de ontwikkeling van de nieuwbouwwijken tot ongeveer 1960. De plannen die het resultaat waren van wat de ‘functionele planning’ wordt genoemd, werden ‘kant-en-klaar’

voorgelegd aan de raad.237

De raad schoof aan het einde van het traject de zwartepiet wel wat te simpel richting college. Bij het verwijt aan B en W dat de raad bij de planvorming buitenspel was gehouden, ging de raad voorbij aan het gegeven dat gedurende de hele planperiode de Vaste Commissie voor Openbare Werken tussentijds van de voortgang en de keuzes binnen het project op de hoogte was gehouden. De raad was, totdat bij het ter visie leggen van het plan duidelijk werd dat er veel maatschappelijk verzet was, wel gecharmeerd van de plannen die het centrum van Ede zouden moderniseren. Ede moest gezien worden als een stad in wording. Uit de plannen en de discussies komt het beeld naar voren dat er een brede consensus bestond om het dorpse karakter van Ede te veranderen en een meer stedelijke uitstraling te geven. Verandering werd door de raadsleden als onlosmakelijk onderdeel van de tijd gezien, maar het merendeel van de raadsleden was tot in de jaren zestig wel huiverig voor de plannenmakers van buiten. Deze zouden te weinig gevoel hebben voor de lokale verhoudingen. Uit de onderliggende stukken komt een beeld naar voren van een raad die sterk op details was gericht en weinig oog had voor de reikwijdte en de impact van de voorstellen. Dit gold zeker voor mogelijke schade voor de belangen van de individuele burgers of een grote verandering van de woonomgeving. Individuele raadsleden hielden in de discussies rekening met de belangen van individuele inwoners die bij hen aan de bel trokken, maar er was veel minder contact met de bevolking als geheel. Hierdoor ontstond een kloof tussen de raad en de bevolking; een kloof waarvan de diepte pas zichtbaar werd op het moment dat de plannen ter visie werden gelegd. Op die momenten werd duidelijk dat er bij de bevolking grote bezwaren leefden tegen de voorgestelde plannen. De raadspartijen merkten daarbij herhaaldelijk dat ook de eigen achterban kritisch was. Hierbij moet worden opgemerkt dat de plannen door de jaren heen steeds werden aangepast, waardoor het uiteindelijke plaatje ook voortdurend veranderde en de raad lang moest wachten voordat het uiteindelijke plan aan haar ter goedkeuring werd voorgelegd. Een van de oorzaken voor het steeds aanpassen van de plannen was de snelle uitbreiding van het inwonertal en de bedrijvigheid.

Uit de samenleving kwamen niet alleen kritische, maar ook geruststellende geluiden. Zo zag de Edese Courant de plannen met vertrouwen tegemoet. De krant achtte het juist dat er geanticipeerd werd op de toekomst door ruimte in het Kernplan op te nemen voor ‘parkeerplaatsen, winkelcentra, scholen, kerken en zelfs met gebouwen van ministeries. Den Haag groeit namelijk ook steeds uit en het zal er eens van komen, dat de ministeries verder het land in moeten. Ede is straks klaar om ze te

235 GAE, Archief Gemeentebestuur 1948-1986, STA 10626, brief GS aan college, dd 28 juni 1961.

236 Zie voor de raadsdiscussie GAE, Archief Gemeentebestuur 1948-1986, STA 14839, gemeenteraadsnotulen 26

november 1964. De gehele vergadering was aan de bestemmingsplannen gewijd.

huisvesten’.238 Op het moment dat de regering overging tot spreiding van de rijksdiensten was het de gemeente Apeldoorn die rijkelijk bedeeld werd met de komst van het Kadaster en de Belastingdienst. Hiermee werd deze plaats de ‘tweede schrijftafel’ van het land.239 Er is in de archieven geen enkele aanwijzing gevonden dat B en W van Ede ook actief geprobeerd heeft om rijksdiensten naar Ede te krijgen. In tegenstelling tot veel gemeenten in het Noorden of Zuiden ontbrak ook de noodzaak om op dit gebied een actief wervingsbeleid richting Den Haag te voeren. Ede had niet te klagen over de komst van bedrijven en daarmee de uitbreiding van werkgelegenheid. Burgemeester Oldenhof reageerde dan ook december 1959 negatief op het voorstel van G.W. Bos, gesteund door De Zeeuw en Hoolboom, om te proberen als vestigingsplaats voor de ‘tweede tafel’ in aanmerking te komen. De drie stelden voor om in dit verband samen met Wageningen op te trekken. Oldenhof had zo zijn bedenkingen. Naar zijn mening had Ede al de handen vol om alle bedrijven, die zich wilden vestigen, ook een plek te kunnen geven. Hij noemde de komst van de Stichting Bodemkartering, het IVRO, het Nederlands Instituut Zuivel Onderzoek (NIZO), het Streekziekenhuis, de Hogere Christelijke

Landbouwschool en de christelijke kweekschool Felua. Oldenhof vreesde dat een te snelle groei wel eens uit de hand zou kunnen lopen. En de burgemeester bleek huiverig om samenwerking met Wageningen te zoeken. Daarvoor waren de belangen te verschillend.240

In de eindfase van het besluitvormingsproces over het Kernplan 1964 kwam de raad klem te zitten tussen de eigen gekoesterde wens tot verandering en het verzet vanuit de bevolking tegen de grootschalige aanpak van deze plannen. Het spraakmakende deel van de bevolking en degenen die rechtstreeks geraakt werden door het plan, hadden ondertussen verzet aangetekend. Dat zo massaal verzet werd geboden is deels te verklaren doordat een deel van de plannen ook bewoners in de betere buurten zou treffen. Dit gold vooral voor de plannen voor het nieuwe gemeentehuis.241 Zij waren mondig genoeg om het gemeentebestuur kritisch tegemoet te treden. De critici vonden ook gehoor bij Edese Post, die in tegenstelling tot de Edese Courant, kritisch stond tegenover de grootse sloop- en bouwplannen. Sloop in combinatie met de bouw van flats, ongebreidelde groei, aantasting van het dorpse karakter en het ontbreken van een financieel plan bij de aanbieding aan de raad van het definitieve plan viel niet in goede aarde. Ondanks dit verzet vanuit de samenleving bleef een zeer ruime raadsmeerderheid er van overtuigd dat Ede aangepast moest worden aan de moderne tijd.242 Nostalgie werd beschouwd als een rem op ontwikkeling. Alberts (CHU), Van de Kamp (ARP), Merlijn en De Zeeuw (KVP) onderbouwden hun betoog expliciet met argumenten ontleend aan hun

geloofsovertuiging. Ede mocht mensen van buiten de gemeente die woonruimte zochten niet weigeren, maar moest zorgdragen voor voldoende nieuwbouw. Alberts citeerde in de

raadsvergadering uit een bezwaarschrift van een ‘zeer achtenswaardig’ inwoner van Ede die pleitte voor het tegengaan van opnemen van mensen uit de Randstad, omdat ‘Deze verstedelijking (…) toenemende ontkerstening, verpaupering en onkerkelijkheid’ zou brengen. Beter zou zijn om voor deze nieuwe inwoners een aparte wijk op de Doesburgerheide te realiseren. Alberts gaf aan ‘diep geraakt’ te zijn dat een inwoner van Ede, die ‘mag ik aannemen christen is’ zoiets op papier had gezet (...) Men wil ons dorp afsluiten en klein houden, omdat men anders vreest dat men mensen uit de Randstad krijgt die ons dorp zullen ontkerstenen en doen verpauperen’.243

De CHU-fractie steunde, ondanks een aantal kritiekpunten, haar wethouder Wiegeraadt, die verantwoordelijk was voor de ruimtelijke ordening. ARP en SGP waren feller in hun verzet, vooral wat betreft de aantasting van het dorpse karakter. Tegen Soetendaal’s vergelijking van flats met

‘woonkooien’, stelde de CHU’er Alberts dat er niet gekozen zou moeten worden voor ‘stapelkisten’, maar voor flats ‘met alle komfort, zoals geluidsisolatie in de vloeren en wanden, centrale verwarming, centrale antennesystemen en centrale voorzieningen voor vuilafvoer. Laat men er voor zorgen, dat elke woning een flink balkon heeft voor spel en zon en dat er ruimte in de woningen komt voor hobby’s van vader en zoon. Laat men zorgen voor garages en voor parkeerplaatsen bij de flatwoningen voor tenminste één auto per gezin, ruime speelplaatsen en zonneweiden en wat nog meer mogelijk is’.244 Het lijkt een echo van de verdediging van de sociaal-democraat Henri Polak op een SDAP-

bijeenkomst in 1930 ten faveure van hoogbouw. Al had Polak ook oog voor de voordelen die flats zouden betekenen voor de vrouw. Een flat bood de mogelijkheid van een centrale keuken, bad en

238 Edese Courant, 14 juli 1964, geciteerd in: Huiskes, Dorp op de Veluwe, 111. 239 Tweede nota over de ruimtelijke ordening. 50-51.

240 GAE, Archief Gemeentebestuur 1948-1986, STA 14834, gemeenteraadsnotulen, 29 december 1959,

Algemene beschouwingen, 186.

241 Dit komt even verderop nog aan de orde.

242 GAE, Archief Gemeentebestuur 1948-1986, STA 14839, gemeenteraadsnotulen 26 november 1964. 243 GAE, Archief Gemeentebestuur 1948-1986, STA 14839, gemeenteraadsnotulen 26 november 1964, p. 371. 244 GAE, Archief Gemeentebestuur 1948-1986, STA 14839, gemeenteraadsnotulen 26 november 1964, p. 371.

126

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN