• No results found

Aandeel inwoners met laag- en hoogbetaalde banen in Groningen

pbl.nl

Aandeel laag- en hoogbetaalden per buurt van totaal aantal inwoners in loondienst (%) 13 of minder 13 – 21 21 – 29 29 – 37 Meer dan 37 Onvoldoende waarnemingen Hoogbetaalde banen, 2012 0 1,5 3km Laagbetaalde banen, 2012 Hoogbetaalde banen, 2001 Laagbetaalde banen, 2001 Bron: CBS; bewerking PBL pbl.nl pbl.nl pbl.nl

VIER

VIER

4.5 Resumé

Hoewel de loonongelijkheid in de Nederlandse steden nog altijd op een laag niveau ligt, is die tussen 2001 en 2012 wel wat toegenomen. Deels uit zich dit ook in polarisatie: de polen lopen verder uiteen, dat wil zeggen, de brutojaarlonen van de inwoners met hoogbetaalde banen zijn sterker gestegen dan die van de inwoners met laagbetaalde banen. Maar de polen worden niet in alle stadsgewesten ook groter. In de meeste stadsgewesten is wél het aantal inwoners met een hoogbetaalde baan gestegen, maar steeg het aantal inwoners met een laagbetaalde baan minder sterk. Er is dus eerder sprake van professionalisering dan van polarisatie onder de werkende inwoners: het relatieve belang van de inwoners met een hoogbetaalde of middenbetaalde baan stijgt, terwijl het aandeel met een laagbetaalde baan afneemt. Uitzonderingen zijn Amsterdam en Eindhoven, waar beide polen ongeveer even hard zijn gegroeid. De polarisatie van de lonen blijkt niet zozeer te worden veroorzaakt door migratie, maar door veranderingen in de loonpositie van de reeds gevestigde inwoners van de stadsgewesten. Van alle inwoners die in 2012 tot de meest of minst verdienenden behoren, woonde slechts een beperkt aandeel ruim tien jaar eerder elders in Nederland. Vooral onder inwoners met een laagbetaalde baan lijkt de magneetfunctie van de stad beperkt te zijn. Mogelijk komt dit door de beperktere flexibiliteit van deze groep op de stedelijke woningmarkt: vooral in Amsterdam en Utrecht zijn koopwoningen relatief duur, terwijl er voor huurwoningen lange wachttijden zijn.

We vinden in de stadsgewesten geen duidelijke samenhang tussen de ontwikkeling van de loonongelijkheid en de segregatie onder de werkende inwoners met hoog- en laagbetaalde banen. Vooral Amsterdam en Rotterdam laten een tegengestelde trend zien: de loonongelijkheid nam daar in vergelijking met de andere stadsgewesten vrij sterk toe, maar de segregatie onder werkende inwoners juist relatief weinig. Wel zijn er binnen de stadsgewesten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag verschuivingen waar te nemen in de ruimtelijke verdeling van de verschillende groepen werkende inwoners: het aandeel inwoners met een hoogbetaalde baan dat in de centrumgemeenten woont stijgt, terwijl in de groeikernen juist het aandeel inwoners met een laagbetaalde baan toeneemt. Als deze trends doorzetten, dan zal daar de segregatie onder werkende inwoners wel toenemen.

Op het niveau van de centrumgemeenten nam in Utrecht en Amsterdam de segregatie van inwoners met hoogbetaalde banen zelfs (iets) af. Beide steden zijn een geliefde woonlocatie voor hoogbetaalde werknemers en deze vestigen zich ook steeds vaker in buurten die voorheen onder hen minder populair waren. Bovendien zijn er tussen 2001 en 2012 ook verschillende ontwikkelingen op de woningmarkt geweest (de verkoop van sociale huurwoningen, stijgende woningprijzen, opgeknapte buurten) die kunnen hebben bijdragen aan deze ontwikkeling.

VIER

In de andere centrumgemeenten is de segregatie van beide groepen werkende inwoners wel toegenomen. In Rotterdam uit zich dit in een toenemend contrast tussen de buurten ten noorden en ten zuiden van de Maas, in Den Haag blijft het grote verschil tussen oost en west in stand (uitgezonderd Ypenburg en Wateringse Veld), en in Tilburg en Groningen wonen de inwoners met hoogbetaalde banen nog altijd bij voorkeur aan de rand van de stad en niet in het centrum. Alleen in Eindhoven is er ook iets van een gentrificatieproces zichtbaar: in een aantal aangrenzende buurten nabij het centrum neemt het aandeel inwoners met hoogbetaalde banen toe. Maar door de sterke spreiding van deze groep over de rest van de stad, blijft de segregatie hier zeer beperkt.

Noten

1 Zie bijlage 4.1 voor een vergelijking tussen de loon- en inkomensongelijkheid onder

werkende inwoners.

2 Net als in hoofdstuk 3 vergelijken we ook hier brutojaarlonen, dat wil zeggen dat we alle lonen hebben omgerekend alsof iedereen een heel jaar 40 uur per week heeft gewerkt (zie paragraaf 3.2 voor een nadere toelichting). En ook in dit hoofdstuk hebben we de analyses beperkt tot alle banen met een looptijd van meer dan 1 maand, voor minimaal 12 uur per week en waarvan de werknemer minimaal 25 en maximaal 64 jaar oud is, zodat de resultaten niet te veel worden beïnvloed door banen met heel specifieke kenmerken (zoals bijbanen, of commissariaten).

3 Dit is iets hoger dan wat De Beer (2014) in de WRR-verkenning Hoe ongelijk is Nederland? voor 2001 vond. Die verkenning is echter beperkt tot de lonen van daadwerkelijke voltijdswerknemers, en de loonverschillen onder deeltijders zijn wat groter, zo blijkt ook uit zijn analyses voor alle werknemers in de jaren 2006-2011.

4 De waarden van de Gini-coëfficiënt voor de periode 2001-2005 kunnen niet direct worden vergeleken met die in de periode 2006-2012, omdat de gegevens zijn gebaseerd op twee verschillende bronnen. Daarom beperken we ons in dit hoofdstuk tot een algemene beschrijving van de ontwikkeling (zie ook paragraaf 3.2).

5 Van alle minimaal 36-jarigen in 2012, bleek 60 procent in 2001 een baan in loondienst te hebben. Voor de overige 40 procent geldt dat zij mogelijk in 2001 nog niet in Nederland woonden of op dat moment geen baan in loondienst hadden.

6 In deze periode is in Utrecht ook Leidsche Rijn gerealiseerd, de grootste Vinex-locatie van Nederland. Maar ook als we de inwoners van dit deel van het stadsgewest buiten beschouwing laten, is het aandeel inwoners met een hoogbetaalde baan dat in 2001 nog niet in Utrecht woonde nog 18,6 procent. Het aandeel verhuisde inwoners dat in 2012 een laagbetaalde baan heeft in Utrecht, blijft zelfs gelijk (9 procent).

7 Een meer stellige bewering vergt nader onderzoek. Onze resultaten kunnen zijn beïnvloed door jaarlijkse schommelingen, zoals een eenmalige bonus of onbetaald verlof, en we hebben niet gecontroleerd voor verschillen tussen personen. Zo is de kans dat iemands loon tussen 2001 en 2012 is gestegen sterk afhankelijk van de leeftijd in 2001, en daalt het loon eerder als werknemers tussentijds werkloos zijn geweest of in deeltijd zijn gaan werken (zie ook De Beer 2014).

VIER

VIER

8 Dit zijn alle personen die op 15 december van een van de jaren tussen 2001 en 2012 minimaal 25 jaar en maximaal 64 jaar oud waren en op dat moment een baan in loondienst hadden met een minimale duur van 1 maand en voor minimaal 12 uur per week (zie paragraaf 3.2 voor een nadere toelichting).

9 Het grote verschil in de procentuele toename van de segregatie van hoog- en laagbetaalde inwoners heeft waarschijnlijk te maken met de verandering in de brondata van het CBS (zie paragraaf 3.2). Deze heeft meer effect op de segregatie-index voor de laagbetaalden dan op die voor de hoogbetaalden, zoals duidelijk te zien is in figuur 4.5. Ondanks deze verschuiving is het echter wel mogelijk de ontwikkeling van de stadsgewesten met elkaar te vergelijken, omdat het onwaarschijnlijk is dat het effect van de bronverandering in de ene regio anders uitpakt dan in de andere regio.

10 We beperken deze analyse tot de centrumgemeenten, omdat in buurten met zeer weinig inwoners het aandeel inwoners met een hoog- of laagbetaalde baan zeer hoog kan zijn. Die buurten bevinden zich vooral in de gemeenten rondom de centrumgemeenten, omdat daar de mate van verstedelijking lager is. Om diezelfde reden laten we ook alle buurten in de centrumgemeenten met minder dan 200 inwoners buiten beschouwing.

VIJF

Werkloosheid