• No results found

VIER Loonongelijkheid

4.3 Polarisatie door migratie naar de stad?

Welke dynamiek ligt ten grondslag aan de toename van het aantal inwoners met hoog- en laagbetaalde banen in de stadsgewesten? Is de positie van de inwoners in de stad veranderd, of heeft de stad nieuwe inwoners aangetrokken? We veronderstellen dat polarisatie van de lonen in steden vooral wordt veroorzaakt door migratie naar de stad door degenen die qua beloning tot de uitersten van de arbeidsmarkt behoren (hypothese 3b, zie hoofdstuk 1).

Volgens Glaeser (2011) functioneert de stad als een magneet op lage-inkomensgroepen, omdat ze verwachten daar meer kansen te hebben om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Door migratie naar de stad blijft de groep werknemers met een laagbetaalde baan aldaar groot, waardoor de verschillen in beloning tussen werkende inwoners ook groot blijven. Om na te gaan of dit ook opgaat voor de Nederlandse steden, bekijken we voor alle inwoners van de zeven stadsgewesten die in 2012 qua brutojaarloon behoren tot de groep met laagbetaalde banen, waar zij in 2001 woonden. Hoeveel procent woonde toen ergens anders? En hoeveel procent woonde al wel in het stadsgewest, maar behoorde toen nog niet tot de groep met laagbetaalde banen? Om te voorkomen dat mensen in 2001 nog geen baan hadden of alleen een bijbaan, beperken we deze analyse tot alle inwoners die in 2012 minimaal 36 jaar oud waren, en dus in 2001

minimaal 25 jaar oud.5 We richten ons hier dus expliciet op de aantrekkingskracht van

steden op werkenden en laten de magneetfunctie van de stad op bijvoorbeeld jongeren die daar gaan studeren buiten beschouwing (zie daarvoor PBL 2015).

Uit figuur 4.4 (linker grafiek) komt naar voren dat slechts een klein aandeel van alle inwoners met een laagbetaalde baan in 2012, in 2001 in een ander stadsgewest woonde. Dit aandeel loopt uiteen tussen de 9 procent (Utrecht en Groningen) tot slechts

5 procent (Rotterdam). Een veel grotere groep woonde ook in 2001 al in het stadsgewest, maar behoorde toen nog niet tot de groep inwoners met een laagbetaalde baan. Dit varieert tussen de 34 procent (Utrecht en Amsterdam) en 27 procent (Groningen). In alle stadsgewesten bestaat de meerderheid van deze groep uit werknemers van wie de beloning van werk een kwartiel is gedaald: in 2001 hadden zij nog een baan die

behoorde tot het 2e kwartiel (de midden-laagbetaalde banen). Maar zelfs het aandeel

werknemers dat in 2001 qua beloning behoorde tot de 50 procent meest verdienenden en in 2012 dusdanig in loon is gedaald dat zij nu behoren tot de 25 procent minst verdienenden, is in alle zeven stadsgewesten groter dan het aandeel dat afkomstig is uit een ander stadsgewest.

Beloningsverschillen in steden nemen ook toe als het aantal inwoners met een hoogbetaalde baan toeneemt; een trend die zich tussen 2001 en 2012 in alle zeven stadsgewesten heeft voorgedaan (zie paragraaf 4.2). Ook voor die groep wordt gewezen op de aantrekkingskracht van de stad als woonplek, niet alleen vanwege de toename

VIER

Net als bij de inwoners met laagbetaalde banen, is ook bij de groep meest verdienenden het aandeel dat in 2001 elders woonde lager dan het totale aandeel inwoners dat is

opgeschoven naar het 4e kwartiel (figuur 4.4 rechts). Maar de stadsgewesten

functioneren hier wel meer als een magneet: niet alleen is het aandeel verhuizers onder de inwoners met de hoogbetaalde banen duidelijk groter dan voor de inwoners met laagbetaalde banen, het aandeel verhuizers is ook groter dan dat van de bestaande inwoners wier loonpositie met meer dan een kwartiel veranderde. Dit is vooral in Utrecht zo: hier woonde bijna 20 procent van de inwoners met een hoogbetaalde baan in 2012 ruim tien jaar eerder nog elders, ten opzichte van bijna 10 procent die qua

beloning is opgeschoven van het 1e of 2e naar het 4e kwartiel zonder naar Utrecht te zijn

Figuur 4.4 Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Eindhoven Tilburg Groningen 0 20 40 60 80 100 %

Bron: CBS (Sociaal Statistisch Bestand) 2015; bewerking PBL

pbl.nl

Situatie in 2001

Had ook een laagbetaalde baan Had toen een midden-laagbetaalde baan Had toen een (midden-)hoogbetaalde baan Woonde in ander stadsgewest

Laagbetaalde banen

Verdeling van inwoners in loondienst naar loonsituatie per stadsgewest, 2012

Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Eindhoven Tilburg Groningen 0 20 40 60 80 100 % pbl.nl Situatie in 2001

Had ook een hoogbetaalde baan Had toen een midden-hoogbetaalde baan Had toen een (midden-)laagbetaalde baan Woonde in ander stadsgewest

VIER

VIER

verhuisd.6 Maar ook in Amsterdam, Den Haag, Eindhoven en Groningen is het aandeel

verhuizers groter dan het aandeel bestaande inwoners dat een grote verandering in loonpositie heeft doorgemaakt.

Alleen in Tilburg en (vooral) in Rotterdam is dit niet het geval: in Rotterdam woonde slechts 9 procent van de inwoners met een hoogbetaalde baan in 2001 elders, terwijl bijna 12 procent zonder te verhuizen een grote verandering in loonpositie doormaakte. In Tilburg zijn beide groepen bijna gelijk (11,4 procent verhuizers en 11,8 procent met een grote verandering in loonpositie). De dynamiek onder inwoners met een hoogbetaalde baan is in Utrecht en Rotterdam dus heel verschillend: in Utrecht steeg hun aantal relatief sterk via het aantrekken van nieuwe inwoners, terwijl het in Rotterdam vaker gaat om reeds gevestigde inwoners die hun loonpositie hebben verbeterd.

In tegenstelling tot wat in de literatuur wordt verondersteld, lijkt de toename van het aantal inwoners met een laag- en hoogbetaalde baan in de stadsgewesten al met al niet zozeer te zijn veroorzaakt door migratie, maar vooral door de veranderende loonpositie

van reeds gevestigde inwoners van de stadsgewesten.7 Dat is ook zo in Amsterdam en

Eindhoven, de twee steden waar beide groepen inwoners in omvang zijn toegenomen (zie figuur 4.1). Vooral voor werknemers met een laagbetaalde baan is de magneet- functie van de stad beperkt. Het is de vraag wat dat veroorzaakt. Hebben zij minder behoefte aan het wonen in de stad? Of zijn hun mogelijkheden beperkter vanwege de situatie op de woningmarkt (door de hogere woningprijzen in steden en de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen)?

4.4 Ruimtelijke uitsortering van inwoners met hoog- en