• No results found

Het verslag over 1976, uitgebracht na afsluiting van dat jaar, is niet ondertekend maar gelet op het moment van opvolging mag aangenomen worden, dat het van de hand

van de nieuwe directeur Meijer is. Die introduceert een belangrijke vernieuwing door een paragraaf “plannen 1977”86 toe te voegen. Weliswaar is deze eerste aanzet nog

geen visiedocument, daarvoor is de scope tekort en de invulling onvoldoende beleids- matig, maar toch ontstaat de mogelijkheid verwachtingen te managen, bijvoorbeeld van het bestuur, en de instituutsactiviteiten beter uit te lijnen en transparanter ver- antwoording af te leggen. Er wordt nog geen begroting voor het jaar 1977 gegeven terwijl die wel beschikbaar moest zijn. De financiële verslaglegging in het algemeen is vrij eenvoudig. Er wordt een “herziene” begroting 1976 opgevoerd en een daar tegen- overstaande lijst van uitgaven opgesteld. Wel wordt een toelichting op de cijfers gege- ven, waarbij vooral de gevolgen van de daling van de Rijksbijdrage met 25.000 gulden (12,5% van de totale begroting) werden uitgemeten. Grote veranderingen worden niet doorgevoerd. Meijer presenteert het Instituut opnieuw bij een externe tentoonstelling met internationale allure in Florence, organiseert enkele lezingen die waarschijnlijk al vastgelegd waren en draagt persoonlijk met een catalogus bij aan de tentoonstelling in het Instituut over Titiaan en de Noord Nederlandse schilderkunst in dit 400ste stervens-

jaar van die kunstenaar. Wederom geeft een grote groep genodigden acte de presence, maar er komen ook meer bezoekers, 400. Er staan verder enkele belangrijke publicaties op stapel waaronder de druk van de catalogus “Vroege Venetiaanse schilderkunst in Nederlands bezit”, een manuscript over Van Mander in Italië en een onderzoek onder leiding van prof. Reznicek naar “Rubens in Florence”.

Uit de verslagen blijkt onder leiding van Meijer een vitalisering op meerdere

terreinen tot stand te komen. Zo verschijnen weer publicaties, bijvoorbeeld vertalingen in het Italiaans van belangwekkende dissertaties als Instituutsuitgave.87 De boekhandel

kreeg voor het eerst een lijstje met beschikbare Instituutsuitgaven, dat inderdaad tot nabestellingen leidde. Groot succes ook was de tentoonstelling over Escher in 1978. Maar liefst 14.000 bezoekers werden geteld, een aantal waaraan de positieve recen- sies in de pers bijgedragen zullen hebben. Het blijkt, dat bij een grote publiekstrekker liefhebbers, de Viale Torricelli wél weten te vinden.

Tussen 1978 en 2013 liggen 35 jaren, een periode waarin wetenschappers hun loopbaan min of meer voltooien. Zoals elk jaar wordt in 1978 uitgebreid genoteerd hoeveel gasten, student of onderzoeker, op het Instituut verbleven, hoe lang ze er waren en welke onderzoeken ze met welk doel deden. Om de prominentie van deze kunsthistorici te bepalen is door mij een eenvoudige test gedaan door op internet te kijken of en hoe deze personen voorkomen, het carrièreverloop van de “lichting 1978” van gasten die een onderzoek op het NIKI deden. Het is natuurlijk geen valide steek- proef en evenmin is een controlegroep van personen aanwezig om te vergelijken. De uitkomsten zijn daarom niet meer dan indicatief. We ontmoeten onder de gasten Bram Kempers die aan zijn proefschrift werkt en later aan de Universiteit van Amsterdam hoogleraar zal worden88, verder is Dr. P. Singelenberg (1918 – 2007) aanwezig voor een

lezing over Berlage, zijn specialisme. Hij zou kort daarna tot hoogleraar Kunstgeschie- denis in Nijmegen worden benoemd. Nicole Dacos, hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Brussel houdt, over Tommasso Vincidor, eveneens een lezing. Op internet zien we publicaties van haar naar voren komen en er wordt melding gemaakt van een lezing die zij op I Tatti hield. In december 1978 werden negen schilderijen uit een grotere tentoonstelling “Vroege Venetiaanse Schilderkunst in Nederlands bezit”, die een jaar eerder in het Rijksmuseum liep, in het Instituut gepresenteerd. De tentoonstelling vroeg speciale aandacht voor resultaten van natuurkundig onderzoek. In dat kader hield de Groningse hoogleraar prof. Dr. J.R.J. van Asperen, een inleiding over infrarood reflectografie: “Het verhaal achter de verf ”. Van Asperen, “de natuurkundige onder de alfa’s” is nog steeds op internet te vinden. Drs. F.G.W. Leeman hield een lezing over

87 Zie onder andere A.W. Vliegenthart, La Galleria Buanarotti:Michelangelo e Michelangelo il

Giovane, deel VIII van de Instituutsuitgaven.

Alciatus’ emblamata waarop hij in 1984 zou promoveren. Van hem werden geen perso- nalia op internet aangetroffen, wel publicaties door de boekhandel die in de essayisti- sche richting wijzen. Ook drs. W. Th. Kloek, hoofdconservator Rijksmuseum, en drs. G.F. Schmit, eveneens destijds conservator, die schilderijen van de Venetiaanse tentoonstel- ling terug naar Amsterdam zouden begeleiden, zijn op internet niet bekend, al wor- den van Kloek wel publicaties aangeboden bij Bol.com. Van de zogenaamde bursalen bereidden F.A.M. Mol en M.J. Jager hun doctoraalscriptie voor. Op internet komen ze niet voor. Mevrouw T.J.J.J.M. (Dorine) van Sasse van Ysselt verzamelde gegevens voor het catalogiseren van Stradanus’ tekeningen in het New Yorks Cooper Hewitt museum waarover zij later publiceerde. Zij beëindigde haar carrière op 65 jarige leeftijd in 2012 bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie als curator Vroeg- Nederlandse en Vlaamse tekeningen. Mevrouw drs. J.E.L. Heideman bereidde een artikel voor over Roncali. Bij enig doorklikken blijkt zij in 1967 tot wetenschappelijk medewerker kunst- geschiedenis in Utrecht te zijn aangesteld en promoveerde in 1982. Van student me- vrouw I.M.J. Paulussen, die een artikel over Tibero Titti voorbereidde, is niets terug te vinden. Dat geldt niet voor drs. H. Th. van Veen, die er aan zijn proefschrift over Vasari’s “Vite” schreef, waarvan hij ook de eerste vertaling in het Nederlands redigeerde. Van Veen89, thans hoogleraar te Groningen, bleef bij het NIKI betrokken, op dit moment

als lid van de WAR90 en eerder, ter opvolging van mevrouw Cassee, vanaf medio 1979,

als bibliothecaris in een duobaan met drs. C. van Tuyll van Seroosken. Van Tuyll be- reidde een proefschrift voor over het mecenaat van de Farnese, dat nooit afkwam. Op internet is te vinden dat hij in het bestuur van de Rembrandtstichting actief is. Van Tuyll was daarnaast conservator van het Teylers museum en daarna directeur van het prentenkabinet van het Louvre. Mevrouw drs. Porcal-Striebel bereidde een artikel over Lorenzo Lotto voor. Internet geeft van haar geen vermelding. Mevrouw drs. S.A. Levie rondde haar dissertatie over structurele analyse van vertalingen af en is thans hoogle- raar Europese Letterkunde aan de Radboud Universiteit. Mevrouw G.M. Mudde (thans Von Martels-Mudde) bereidde haar doctoraalscriptie voor over tapijten in het Palazzo Vecchio. Van haar is vindbaar dat zij in 1987 bestuurslid was van het historisch centrum

89 Een uitgebreid curriculum vitae van Van Veen is via internet op de site van de RUG te vinden. www.rug.nl/staff/h.t.van.veen.

90 De Wetenschappelijke Adviesraad van het NIKI komt later aan de orde.

HOOFDS

Overijssel. Van de zestien opgevoerde personen zijn er twee, de heren Kloek en Schmit, die aanwezig waren zonder wetenschappelijk doel, namelijk de repatriëring van ge- leende schilderijen. Van de veertien overige wetenschappelijke onderzoekers waren er drie voor een lezing naar het Instituut gekomen. Twee daarvan Dacos en Singelen- berg waren of werden kort daarna, hoogleraar en genoten reeds aanzien. De derde, Leeman, zou bekendheid gaan genieten als publicist. Van de bursalen zien we, later in hun carrière, de onderzoekers Kempers, Van Veen en Levie tot hoogleraar uitgroeien en twee onderzoekers, van Sasse en Van Tuyll tot conservatoren met aanzien opklimmen. De elf bursalen hebben bij de toekenning ervan een voorselectie ondergaan die de kans op een getalenteerde wetenschapper groter maakte. Dat blijkt vooral bij de reeds afgestudeerde onderzoekers het geval. De vier studenten die met een beurs aan een doctoraalscriptie werkten, hebben ondanks de beursselectie wetenschappe- lijk noch maatschappelijk kunnen doorbreken. We kunnen vaststellen dat het NIKI in het jaar 1978 bij reeds afgestudeerde onderzoekers een rijke carrière-oogst opleverde waaraan de stimulerende omgeving, de mogelijkheid tot langdurige concentratie en focus op een onderwerp, de uitgelezen verzameling wetenschappelijke publicaties en foto’s in de samenwerkende bibliotheken alsmede de grote wetenschappersdichtheid op het gebied van de Italiëstudies in Florence bijgedragen hebben. Ook blijkt uit deze selectie dat wetenschappers die eenmaal met het Instituut kennis hebben gemaakt vaak betrokken blijven bij het NIKI, zij het als staflid, of toezichthouder, zij het als lezing houdende gast of ter voorbereiding op een artikel. Nogmaals het is zeker denkbaar dat deze publicaties en loopbaanontwikkelingen ook tot stand zouden zijn gekomen zonder NIKI. Goede onderzoekers vinden hun weg wel. Ze zouden toegang vragen tot de andere buitenlandse of Italiaanse bibliotheken in de stad. Maar eigen onder- zoeksprogramma’s van langere adem, zoals in het NIKI, waarbij op onderdelen met de staf wordt samengewerkt, zullen toch moeilijker in de Amerikaanse, Britse, Duitse of Italiaanse instituten kunnen worden gerealiseerd. Ook de kennismaking met het NIKI van studenten, op excursie tijdens de bachelor of masterfase, kunnen de keuze voor de Italiaanse kunst in het algemeen en de Renaissance in het bijzonder aanwakkeren. Tijdens gesprekken die ik op het Instituut had met jonge onderzoekers die aan hun scriptie of promotie werkten, bleek dat hun belangstelling al eerder was ontsproten en dat zij vaker langdurig op het NIKI hadden verbleven omdat de goede bibliotheek, de

begeleiding door de staf, de lage huisvestingskosten en de beurs belangrijk voor ze wa- ren. Even belangrijk als Florence, waar ze zeker ook de andere instellingen en archieven bezochten om iets op te zoeken omdat ze nu eenmaal in de stad waren. Het is de vraag of dit onderzoek, zonder beurs, zonder goedkope huisvesting, zonder de interactie met medestudenten of promovendi even vaak aangevangen zou worden en kwalitatief hetzelfde niveau zou halen. Maar elk aanbod schept zijn vraag. Niettemin wordt onder- schat hoe belangrijk of tenminste hoe bevorderlijk het voor een goed resultaat is om in zekere rust, zonder afleiding door de gebruikelijke dagelijkse besognes, aan een onder- zoek te werken. Bij de huidige Masterstudenten viel overigens op dat zij hun in het NIKI geschreven scriptie gebruikten of wilden gebruiken voor een promotie-onderzoek.

In 1979 krijgt het NIKI, dankzij langdurige bemoeiingen van de Nederlandse am- bassadeur officiële erkenning van de Italiaanse staat en verwerft daarmee dezelfde fis- cale, arbeidsrechtelijke en institutionele rechten als Italiaanse rechtspersonen. In 1980 wordt het 25 jarig bestaan (1955 – 1980) van het Instituut feestelijk gevierd met de tentoonstelling “Attraverso il Cinquecento Neerlandese disegni collezione Fritz Lugt”.91

Er kwamen honderd genodigden bij de opening en een aantal van 4000 bezoekers werd gerapporteerd. Er werden twee lezingen gehouden en twee publicaties aan de uitgaven van het Instituut toegevoegd, het proefschrift van oud bibliothecaresse Cassee en de catalogus van de jubileumtentoonstelling.92 Het Instituut wint verder aan portuur. Eind

1981 wordt er een Mondriaantentoonstelling georganiseerd die een groot succes is. De opening werd bezocht door honderden genodigden en belangstellenden en er werden 20 tot 25.000 bezoekers geschat. De (Italiaanse) pers hemelt het Instituut op en onder- steunt daarmee zijn imago. Op wetenschappelijk gebied wordt de impact vergroot door het aangaan van samenwerking, naast de Florentijnse universiteit, met universiteiten in Rome en Parma ten behoeve van een “dottorato di ricerca”93 in de kunsthistorische

91 Bij volgende jubilea zal als begindatum 1958 worden aangehouden, waarmee de periode Hoogewerff wordt genegeerd. In het interview met Bert Meijer beschouwt deze de fase voor de ver- huizing als een ander initiatief dat onder een ander label werd ontwikkeld n.l. Domus. Maar ook het gebouw aan de via Torricelli werd door de Fondation aan Domus verhuurd. N.m.m. is het eleganter en meer terecht om 1955 aan te houden en Hoogewerff de eer te gunnen die hem toekomt t.a.v. de stich- ting van het NIKI. In Rome gaat men eleganter met het verleden om door oud-directeur Hoogewerff te eren met een borstbeeld in de hal en een naar hem vernoemde zaal.

92 Als resp. de nummers IX en X. 93 Promotieplaats/onderzoeksmaster.

HOOFDS

vakken voor Nederlandse en Italiaanse onderzoekers en studenten, in gezamenlijke onderwijs- en onderzoeksprojecten. Verder wordt de researchportfolio gecondenseerd tot vier onderzoeksgebieden waaronder verschillende deelonderzoeken worden ge- schaard die door of met medewerking van stafleden worden uitgevoerd en die meer- dere jaren zullen lopen. Het gaat om “Nederlandse en Vlaamse Schilderkunst in Italië”, ”Kunstenaars uit de lage landen in Italië”, “de geïllustreerde Vasari” en “de inventarisa- tie van Nederlandse en Vlaamse prenten in Italiaanse collecties”. Overigens worden de begrenzingen niet al te streng bewaakt want reeds in 1982, een jaar later, wordt in een nieuw project onderzoek gedaan naar wandtapijten in Italiaanse openbare collecties. Ook voor tentoonstellingen werd naar samenwerking gezocht, zo werd in 1982 met een aantal Italiaanse instellingen een tentoonstelling georganiseerd in het centraal in Florence gelegen Palazzo Medici Riccardi gewijd aan het tijdschrift “Wendingen (1918 – 1931)”. Met Nederland wordt eveneens verdieping van samenwerking gevonden in een nieuw groot onderzoeksproject, onder leiding van Van Veen, naar opdrachtgevers en kunstenaars in Toscane tijdens de Renaissance waaraan tenminste de universiteiten van Groningen en Leiden meewerken en waarbij het NIKI logistiek als uitvalsbasis ope- reren zal. Meijer hechtte veel belang aan ontwikkeling van het netwerk in Italië. Naast contacten met instituten verzorgt hij ook veel lezingen in Italië en daarbuiten waarbij imagovergroting van het Instituut een belangrijk nevendoel is.94 Daarbij wordt soms

handig georganiseerd. Zo levert de naar Florence gehaalde tentoonstelling “disegni ita- liani del Teylers museum” met een door de NIKI staf gemaakte catalogus, 5000 bezoe- kers en veel persreacties op. Na Florence gaat de tentoonstelling onder auspiciën van het NIKI naar Rome. Drie tentoonstellingen op basis van één voorbereiding is efficiënt en de uitwisseling creëert bovendien goodwill. Directeur Meijer lanceert voorts een nieuwe publicatiereeks “Italia e i Paesi Bassi” waarvoor hijzelf het eerste deel “Rem- brandt e il Seicento toscano”, voor zijn rekening neemt. Door de bescheiden omvang dient het Instituut voortdurend aandacht te blijven houden voor de personele ontwik- keling. Zo liepen in 1984 de dienstverbanden met Van Veen en Van Tuyll van Seroos- kerken af, die naast hun verantwoordelijkheid voor de bibliotheek en de onderzoeken ook tijd hadden gevonden voor lezingen en rondleidingen. Ze worden vervangen door drs. C.M.J.M. van den Heuvel en drs. D.J. Jansen die, vergelijkenderwijs, minder indruk

achter lieten.95 Het aantal publicaties groeit niettemin gestaag. In dit jaar tellen we er

maar liefst 31, die geheel of gedeeltelijk door de NIKI staf werden afgerond of publici- tair ondersteund waaronder zeven van Meijer, vier door van Os en vier van Kempers. De toegenomen activiteiten botsen met de zuinige financiering. Meijer klaagt in de verslagen over 1985 en 1986 dat het budget ontoereikend is. De RvB van de RUU weet de rijksbijdrage in Den Haag met 202.000 gulden eenmalig omhoog te praten maar daarmee moeten bestaande schulden worden afbetaald. De nieuwe begrotingen laten meteen weer nieuwe tekorten zien. De tering wordt kennelijk niet naar de nering gezet. Wel tracht de staf met jaarlijks een aantal promotielezingen op Nederlandse universiteiten de aandacht op het Instituut te vestigen en zo inkomsten, bijvoorbeeld uit overnachtingen, te vergroten. Ook lukt het om het aantal en de verblijfsduur van bursalen te vergroten. Helaas wordt in het verslag geen financiële verantwoording aan- getroffen. Intussen wordt de eerder voorbereide verbouwing uitgevoerd. De kosten, 600.000 gulden, neemt de Fondation Custodia, onder voorwaarde dat met de Neder- landse overheid een tienjarig hoger huurcontract wordt afgesloten zodat de investe- ring kan worden terugverdiend. Tijdens de verbouwing stonden de activiteiten binnen het Instituut op een laag pitje. Wel komt er hoog bezoek langs. Minister Deetman van het ministerie van O&W doet met enkele ambtenaren het Instituut aan en later in het jaar komt een delegatie van de Onderwijscommissie langs. In zijn verslag over 1986 schrijft Meijer als cri de coeur “dat met het gegeven uitgavenpatroon en gelijkblijvende middelen ( ) geen enkele ruimte meer is voor het houden van tentoonstellingen”. Hij vraagt zich af “hoe een van de belangrijkste pijlers van het Instituutsbeleid geconti- nueerd kan worden”.96 Hij zal er met de hoge bezoekers over hebben gesproken maar

vond kennelijk niet veel weerklank. In elk geval dwong de krimpende financiële ruimte tot een ingrijpende heroverweging van de kerntaken van de instelling zoals die in de zestiger jaren vorm had gekregen. Maar nood leert bidden en ook op drie poten kan men lopen. De tentoonstellingspoot werd kennelijk de minst belangrijke gevonden. In 1987 meldt Meijer dan ook dat het duidelijk blijft dat er geen materiële ruimte is voor (eerder voorgenomen) tentoonstellingen.97 Het financiële paragraafje, dat verwijst naar

95 Jansen begon aan zijn artikel ‘Il Governo di Famiglia’ dat in 1989 in Kunstlicht jrg.10 nr2/3 Flo- rence 1737 - 1914 is verschenen.

96 Jaarverslag 1986. p.7. 97 Jaarverslag 1987. p.8.

HOOFDS

een niet bijgevoegde bijlage, ademt een zekere somberheid en moedeloosheid. Wel is er een meerjarenraming gemaakt, 1988 – 1991, die de sturing op financiën zou moeten vergroten. Mogelijk een verlangen van het bestuur want Meijer geeft aan dat er veel onzekerheden inzitten waarmee hij een vraagteken plaatst achter zijn vertrouwen in de methodiek. Organisatorisch gaat het NIKI bijna ongemerkt een nieuw tijdperk in, met de aanschaf van de eerste PC doet digitalisering haar intrede. Wetenschappelijk blijft Meijer actief. Er verschijnen niet minder dan dertien publicaties waaronder vijf van zijn hand. Ook worden er twee dissertaties afgerond van Bram Kempers en Antoine Bodar. De inmiddels afgestudeerde Gert Jan van der Sman geeft een lezing over zijn doctoraal- scriptieonderwerp “Il Quatriregio”. Ook Meijer blijft met lezingen actief maar dan vaak buiten het Instituut tot Boston aan toe. Daarmee draagt hij veel bij aan de bekendheid van het Instituut en van de Nederlandse kunstgeschiedenis. In 1988 wordt bibliothe- caris Jansen vervangen door Arjan de Koomen. Verrassenderwijs is er dit jaar toch weer ruimte voor een tentoonstelling, de eerder in het Institut Néerlandais gehouden “Disegni di scuola bolognesi e lombarda della collezione Fritz Lugt” waar in Florence 2.000 bezoekers op afkomen. Ook in 1989 blijkt er ruimte voor een tentoonstelling “Stedelijk Museum Amsterdam: 30 anni di disegni” die iets meer, 2.800, bezoekers trekt. Bibliothecaris C.M.J.M. van de Heuvel wordt opgevolgd door G.J. van der Sman.

Van der Sman, aanvankelijk samen met De Koomen, zal van 1990 tot heden een belangrijke rol gaan spelen bij de automatisering van het Instituut dat daarmee op een fundamenteel andere leest zal worden geschoeid. Tot dan toe vergde de toegankelijk- heid van de voor onderzoek zo wezenlijke bibliotheek voor gebruikers de noodzaak om de kaartenbakken te (laten) raadplegen en voor het Instituut de uitdaging een voort- durend te actualiseren papieren catalogus bij te houden. In het digitale tijdperk kon, gaandeweg, de catalogus geautomatiseerd en daarmee, zelfs op afstand, geraadpleegd worden. Ook zou de digitalisering de ontwikkeling van een gezamenlijke catalogus voor de verschillende buitenlandse kunsthistorische Instituten, het latere Iris project, mo- gelijk maken.98 Er wordt in dit jaarverslag voor het eerst over geschreven. Digitalisering

van de fototheek maakte deze eveneens per computer toegankelijk. NIKI werd hiermee op zijn misschien wel belangrijkste kernactiviteit, het beschikbaar stellen van de on- derzoeksbibliotheek, een onderdeel van een veel groter netwerk. Naast de digitalise-

ring van de gemeenschappelijke catalogus worden steeds meer publicaties waaronder boeken, al dan niet tegen een vergoeding, digitaal leesbaar. Het is niet moeilijk voor te stellen dat de papieren bibliotheek steeds vaker een digitale parallel krijgt die wellicht niet het genoegen van het doorbladeren van een boek biedt maar wel het gemak van