• No results found

VERNIELING OF BESCHADIGING VAN GOEDEREN

In document SPECIALE DELICTEN UIT (pagina 44-51)

In dezen titel worden een'aantal delicten omschreven, die alle bestaan in het toebrengen van een vermogensnadeel aan een ander door het vernielen, beschadigen, onbruikbaar- of wegmaken van eenig goed, welke uitdrukking hier in eene zeer algemeene betee-kenis gebruikt wordt: alle lichamelijke zaken, ook onroerende, worden er toe gebracht, hetgeen blijkt uit de volgende artikelen

van dezen titel. Eigenaardig is, dat de wetgever het noodig heeft geacht, in de 2de alinea van art. 406 met „eenig goed" gelijk te stellen een dier, dat er bv. in art. 362 wel onder begrepen wordt.

Het zal hier wel zijn gedaan, omdat men moeilijk kan spreken van het vernielen van een dier, waarom dit woord door „dooden" is vervangen.

Art. 4Ö6. Dit artikel eischt, dat de daad opzettelijk en wederrechtelijk geschiedt: de dader moet dus geweten hebben, dat hij eenig goed van een ander voor zich had, terwijl de beschadiging opzettelijk gebeurt (verg. art. 489) en zonder dat hij hiertoe het recht heeft.

Volgens vele schrijvers duidt de uitdrukking opzettelijk en wederrechtelijk aan, dat het opzet niet gericht behoeft te zijn op het wederrechtelijke in tegenstelling met opzettelijk weder-rechtelijk (b.v. in artt. 189, 190 en 333). Volgens anderen is de invoeging van het woordje „en" alleen geschied om redenen van welluidendheid.

De straf is gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en acht maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Art. 407. Heeft het toegebrachte nadeel aan goed of dier eene waarde van niet meer dan f 25, dan wordt het feit door den Landrechter gestraft met hoogstens 3 maanden gevangenisstraf of ƒ 60 boete, behalve, wanneer het betreft vee, dan wel het feit gepleegd is tegen een ander dier dan de in art. 101 genoemde door toediening van voor leven of gezondheid schadelijke stoffen.

Art. 408. Indien de vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking betrek-king heeft op eenig in art. 408 omschreven werk van algemeen nut, leiding voor electriciteit, gas of water dan wel riool, dan wordt het maximum van art. 406 verzwaard tot 4 jaar gevangenisstraf.

Art. 410. Deze straf wordt door art. 410 nog weer verzwaard tot hoogstens 5 jaar gevangenisstraf, indien het feit bestaat in het vermeien of onbruikbaarmaken van een gebouw of een vaartuig.

Art. 409. Naast de in art. 408 omschreven opzettelijke schending van werken van algemeen nut stelt art. 409 dezelfde handelingen strafbaar, als alleen maar kan worden bewezen, dat ze aan iemands schuld, d.i. zijne onvoorzichtigheid, onhandigheid, enz. te wijten zijn.

De straf is dan slechts hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste ƒ 100.

Dit artikel spreekt alleen van de in art. 408 bedoelde

„werken", zoodat het door schuld vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van electriciteit-, gas- of waterleidingen en riolen er niet onder valt.

Art. 412. Met uitzondering van het in art. 407 al. I. omschreven lichte misdrijf kunnen de in dezen titel voorkomende straffen met een derde worden verhoogd, indien ze zijn gepleegd door twee of meer vereenigde personen.

Zie voor de reden dezer strafverzwaring pag. 11 bij art. 363 al. 1: 4°.

Art. 411. Het bepaalde omtrent Familiediefstal (art. 367) is ook van toe-passing op de in dezen titel omschreven delicten.

Op andere plaatsen in ons Swb. komen nog eenige delicten voor, die veel overeenkomst vertoonen met de in dezen titel behandelde.

Zoo bv. de in Titel VII strafbaar gestelde z.g. Gemeengevaarlijke misdrijven. Alleen, wanneer de daar omschreven handelingen gevaar opleveren voor personen of goederen in eenigszins wijden kring, vallen ze onder de daar bedreigde strafbepalingen. Ontbreekt dat element, dan zullen ze meestal gestraft kunnen worden volgens den XXVIIsten Titel.

Zoo ook zal eene daad van Brandstichting strafbaar zijn volgens art. 382, indien ze is gepleegd met het plan om zich of een ander ten koste van den verzekeraar te bevoordeelen.

Het vernielen of beschadigen van een gedenkteeken op een graf valt in het algemeen onder artt. 406 vv., alleen, wanneer geen eigenaar bekend is, onder art. 179.

Inlanders en Chineezen vinden de in art. 179 tegen schending van een graf bedreigde straf van een jaar en vier maanden gevangenisstraf veel te laag. Toch schijnen de door hen genomen maatregelen ter bewaking hunner graven voldoende te zijn, want het misdrijf komt in Indië hoogst zelden voor.

Door een dier te beschadigen kan men het tevens mishandelen;

het hangt alleen af van het opzet, of deze daad valt onder art. 302 of 406.

Evenzoo zal beschadiging van eenig goed eene overtreding op-leveren van art. 489 (zg. Baldadigheid tegen goederen), indien het opzet alleen gericht was op de daad zelf en niet op hare gevolgen.

In dit verband kunnen ook worden besproken de Overtredingen betreffende de Veldpolitie, strafbaar gesteld in den Vilden Titel van het lilde Boek (artt. 548 t/m 551), omdat deze straf bedreigen tegen het toebrengen van schade aan landelijke eigendommen of tegen het maken van inbreuk op het recht van den eigenaar of gebruiker van onbebouwde gronden.

Element van alle vier overtredingen is „het niet gerechtigd zijn tot de gedraging". Verder zal opzet of schuld bij den dader aan-wezig moeten zijn, al zegt de wet dit niet uitdrukkelijk; zonder het bestaan toch van eenige, zij het ook zeer lichte schuld is nooit eene schuldigverklaring mogelijk.

Art. 548. Art. 548 verbiedt het laten loopen van niet uitvliegend pluim-gedierte in tuinen of op grond, die bezaaid, bepoot of beplant is.

Uit het woordje „zijn" blijkt, dat het pluimgedierte aan. den dader moet toebehooren.

Art. 549. Het volgend artikel stelt strafbaar het laten loopen van vee in tuinen, op wei-, gras- of hooiland, op grond, die reeds bezaaid, bepoot of beplant is of voor bezaaiing, bepoting of beplanting gereed is gemaakt, dan wel, waarvan de oogst, hoewel reeds gesneden, nog niet is weggehaald.

Bij Stbl. 1921-250 jo. 640 zijn aan dit artikel twee alinea's toe-gevoegd, inhoudende, dat het vee, waarmee deze overtreding is gepleegd, kan worden verbeurdverklaard, wel eene zeer zware bijkomende straf en dat bij herhaling binnen het jaar de bedreigde straf van ten hoogste ƒ 25 boete kan worden vervangen door hechtenis van ten hoogste veertien dagen.

Art. 550. Volgens art. 550 is strafbaar het loopen of rijden op grond, die bezaaid, bepoot of beplant is, dan wel daarvoor gereed is.

Art. 551. Het laatste artikel mist het element, dat de grond, die beschermd wordt, bebouwd of voor bebouwing gereed moet zijn, maar er is een nieuw element aan toegevoegd, dat de grond van een ander moet zijn en de toegang op eene voor den dader blijkbare wijze door den eigenaar of gebruiker moet zijn verboden.

Een bordje met de bekende woorden „Verboden toegang"

is echter niet noodig; eene deur met een hangslot of eene omrastering met metaaldraad is voldoende aanduiding van het verbod.

Strafbaar is nu het loopen, rijden of laten loopen van vee op zulken verboden grond.

TITEL XXX.

BEGUNSTIGING.

In den XXXsten Titel zijn eenige delicten bijeenverzameld, die alleen dit gemeen hebben, dat ze alle een vervolg vormen op een vroeger gepleegd strafbaar feit. De wetgever noemt ze met één naam „Begunstiging", hoewel deze naam veel meer zou passen bij het delict, omschreven in art. 221. Wij zullen ons hier alleen bezighouden met de artikelen 480, 481 en 482.

Heling. Het voornaamste delict van dezen titel vormt de Heling, om-Art. 480. 1°. schreven in art. 480 1°. In de vorige strafwetboeken werd het

beschouwd als een vorm van medeplichtigheid. Dit was onjuist, omdat de Heling gepleegd wordt t.a.v. een voorwerp, dat door misdrijf is verkregen, dus nadat het eerste misdrijf is voltooid.

Onze wetgever heeft nu de Heling tot een zelfstandig misdrijf verheven met een eigen strafbedreiging, dus onafhankelijk van de strafbaarheid van het misdrijf, dat gediend heeft ter verkrijging van de zaak.

Elementen der Heling zijn thans:

1°. eenig voorwerp, dat verkregen is door misdrijf;

2°. de dader (dus een ander dan de schuldige aan het eerste misdrijf) heeft dit voorwerp gekocht, ingeruild, in pand genomen, als geschenk aangenomen, dan wel verkocht, in ruil gegeven, in pand gegeven, vervoerd, bewaard of verborgen;

3°. deze dader heeft het doel gehad, daarmee voordeel te behalen;

4°. hij heeft geweten, of althans moeten begrijpen, dat het voor-werp verkregen was door middel van een misdrijf.

Uit de redactie van het artikel volgt, dat de dader niet precies heeft behoeven te weten, door welk misdrijf het voorwerp was verkregen. Algemeen wordt dan ook aangenomen, dat dit vroegere misdrijf niet behoeft te worden omschreven in de telastelegging.

Moeilijkheid levert de vraag op, welke voorwerpen gezegd kun-nen worden, door misdrijf te zijn verkregen. We moeten onder-scheiden tusschen voorwerpen, die door eenig misdrijf zijn ontstaan, zooals valsche munten, en bv. gestolen voorwerpen. De eerste zullen steeds,de eigenschap behouden, dat ze door misdrijf zijn verkregen, maar de tweede niet. Ten aanzien der laatstbedoelde voorwerpen kan alleen als heling worden beschouwd het

overne-men dier voorwerpen van den verkrijger of van dengene, die namens hem handelt.

Aangezien Heling zelf een misdrijf is, zal dus elke overname van valsche geldstukken met het oogmerk, daarmee voordeel te behalen, als heling kunnen worden beschouwd.

Het beoogde voordeel was geen element in de vorige strafwet-boeken. Bij inkoopen, inruilen, enz. staat het niet uitgedrukt, de wetgever meende, dat het voldoende lag opgesloten in de opge-somde handelingen.

Verbergen van een voorwerp, niet om er voordeel mee te behalen, doch om het te onttrekken aan de nasporingen der politie, valt onder art. 221.

Art. 480. 2°. Hoewel niet zelf onder Heling vallende, wordt er in art. 480: 2°

mee gelijkgesteld: het trekken van voordeel uit de opbrengst van eenig sub 1° bedoeld voorwerp, ten aanzien waarvan dezelfde wetenschap bij den dader bestaat.

De opbrengst staat tegenover het voorwerp zelf. We moeten er onder verstaan hetgeen het door misdrijf verkregen voorwerp opbrengt aan hem, die het aldus verkregen heeft. Hieronder valt dus bv. reeds een voorschot op den later te betalen koopprijs.

De straf tegen de beide in art. 480 omschreven delicten bedreigd, is gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste ƒ 60.

Het vroeger afzonderlijk strafbaar gestelde Losprijsdelict is thans weggelaten, zoodat nu het tegen losprijs (wang teboesan) doen terugkeeren van door misdrijf verkregen voorwerpen tot den eigenaar of alleen maar het aannemen, dit te zullen doen, als zoodanig niet meer strafbaar is.

Art. 481. Het volgende artikel bevat een gewoontedelict.

Met eene zwaardere straf dan de in art. 480 omschrevene (nl.

gevangenisstraf van ten hoogste 7 jaren) worden bedreigd zij, die een gewoonte maken van het opzettelijk koopen, inruilen, in pand nemen, bewaren of verbergen van door misdrijf verkregen voor-werpen.

Het opzet zal hier wel vnl. slaan op het door misdrijf verkregen zijn der voorwerpen, zoodat hier het „moeten begrijpen" van art.

480 niet voldoende zal zijn; bewezen zal moeten worden, dat de dader wist, dat het voorwerp door misdrijf was verkregen.

Voor het bewijs van het „een gewoonte maken" is noodig, dat vaststaat, dat dezelfde dader meermalen desbewust eenige over-eenkomst t.a.v. een door misdrijf verkregen voorwerp heeft gesloten.

Het verbergen behoeft hier niet te geschieden met het doel, voordeel te behalen. De bedoeling van het artikel is, om personen, van wie vermoed mag worden, dat zij de intellectueele daders zijn van verschillende diefstallen, doch van wie alleen bewezen kan worden, dat de materieele daders gewoon zijn, bij hen de gestolen goederen in bewaring te geven of te verkoopen, zwaar te kunnen straffen.

Art. 482. Evenals bij de eigenlijke vermogensdelicten heeft de wetgever gemeend, ook een lichten vorm van begunstiging te moeten onder-scheiden, die berecht zou worden door het Landgerecht. Hij heeft hiervoor als criterium aangenomen in art. 482, dat het voorwerp, in art. 480 bedoeld, is verkregen door Lichte Diefstal, Lichte Ver-duistering of Lichte Oplichting, zoodat hiermee het oorspronkelijk gevolgde systeem, de strafbaarheid der begunstiging niet te doen afhangen van. de zwaarte van het eerste misdrijf, weer geheel is verlaten.

DELICTEN TEGEN LEVEN, PERSOON

In document SPECIALE DELICTEN UIT (pagina 44-51)