• No results found

Enkele andere overtredingen tegen het openbaar gezag

In document SPECIALE DELICTEN UIT (pagina 78-83)

ANDERE VEELVULDIG VOORKOMENDE DELICTEN

IX. Enkele andere overtredingen tegen het openbaar gezag

Art. 521. 1°. Overtreding van een voorschrift van eene openbaar gemaakte, door de bevoegde autoriteit vastgestelde regeling op het gebruik en de verdeeling van water uit water- of bevloeiïngswerken van openbaar nut.

De straf is hechtenis van ten hoogste 12 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ 60.

Art. 523. 2°. Zonder geldige reden nalaten van wettelijk gevorderde heeren-, desa- of cultuurdiensten.

De straf is hechtenis van ten hoogste 3 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ 10.

De tweede alinea bevat eene speciale recidive-bepaling bij her-haling binnen 6 maanden; de straf wordt dan hechtenis van ten hoogste 3 maanden.

Art. 525. 3°. Weigering van door de openbare macht gevorderde hulp.

Elementen :

o. weigering van hulpbetoon, dat de openbare macht vordert;

b. er bestaat gevaar voor de algemeene veiligheid van personen en goederen of er is een misdrijf op heeterdaad ontdekt;

c. de dader moet tot de gevorderde hulpverleening in staat zijn;

d. hij moet zich niet zelf daardoor aan dadelijk gevaar bloot-stellen.

De straf is geldboete van ten hoogste ƒ 25.

De tweede alinea bevat een specialen strafuitsluitingsgrond, nl.

de omstandigheid, dat de weigering van het hulpbetoon geschiedt, omdat de dader niet wil meewerken aan de vervolging van een bloed- of aanverwant in de rechte linie of de 2de of 3de graad zijlinie dan wel van vroegere of tegenwoordige echtgenoot (e).

Art. 242. § 8. Meineed.

Elementen:

1°. het afleggen eener verklaring onder eede;

Onder „Verklaring" moet hier worden verstaan: elk getui-genis in burgerlijke- en in strafzaken en verder elke mondelinge of schriftelijke mededeeling omtrent feiten, toestanden en gebeurtenissen, zelfs, indien deze door een bijzonder daartoe gemachtigde zijn afgelegd.

Eene verklaring kan op twee wijzen „onder eede" worden afgelegd, n.1. de eed kan aan de verklaring voorafgaan, zooals wij in ihet burgerlijke- en strafproces kennen en de verklaring kan eerst worden afgelegd en daarna door een eed worden versterkt, zooals in de militaire rechtspleging steeds geschiedt en zooals ook in art. 295 I.R. t.a.v. processen-verbaal van openbare ambtenaren, die geen ambtseed hebben afgelegd, is voorgeschreven.

Wordt door de wet in plaats van een eed eene belofte toegelaten, dan staat deze met den eed gelijk (zie art. 242 al. 3 en de regeling in Stbl. 1920—69).

2°. een wettelijk voorschrift moet de verklaring onder eede vor-deren of daaraan rechtsgevolgen verbinden;

Het eerste geval vinden we in artt. 97, 118: al. 2, 151 en 256 I.R. en 12 Landger. regl.; het tweede geval in artt. 159 t / m 162 I.R.

3°. de afgelegde verklaring moet valsch zijn;

Dit is het geval, indien de verklaring in strijd is met hetgeen door getuige is waargenomen; of de verklaring belangrijk is of niet en of de valsche verklaring invloed heeft gehad of kunnen hebben op de uitspraak van den rechter, doet niet ter zake.

4°. de dader moet geweten hebben, dat hij onder eede stond en desniettemin opzettelijk valsch verklaard hebben.

Men is het er niet over eens, wanneer dit misdrijf voltooid is, dus wanneer gezegd kan worden, dat de verklaring afgelegd is.

Art. 276 I.R. toch schrijft voor, dat de Landraadpresident een

verdachte van Meineed moet wijzen op de straffen, waaraan hij zich blootstelt „ingeval van volharding bij de valsche verklaring".

Hieruit leiden sommige schrijvers af, dat het delict Meineed eerst voltooid is, indien de verdachte daarna nog volhardt.

Op grond van de tekst van art. 242 Swb. nemen de Hooge Raad in Nederland en ook verschillende schrijvers over Strafrecht (Zie bv. Mr. Cassuto dl. II blz. 185) aan, dat het delict voltooid is, zoodra de getuige met zijne verklaring gereed is en derhalve eene latere intrekking uit vrees voor straf hem niet meer kan baten.

In ieder geval is poging tot Meineed wel denkbaar, maar ze zal wel zelden gestraft kunnen worden, omdat de niet-voltooiïng van het delict wel bijna altijd het gevolg zal zijn geweest van her-roeping eener gedeeltelijke verklaring door verdachte zelf.

De straf tegen Meineed bedreigd is gevangenisstraf van ten hoogste 7 jaren, welk maximum verhoogd wordt tot 9 jaren, indien de valsche verklaring is afgelegd in eene strafzaak ten nadeele van verdachte of beklaagde.

Als bijkomende straf kan ontzetting van rechten worden uitge-sproken.

Art. 243. Aanzetting tot Meineed.

Het volgende artikel geeft eene speciaal voor Indië gemaakte afwijking van het t.a.v. deelneming gevolgde stelsel, in 't bijzonder van uitlokking. Volgens art. 55: 2° is uitlokking tot misdrijf alleen strafbaar, indien van een der in de wet genoemde middelen is gebruik gemaakt en het beoogde misdrijf is gevolgd. Nu kan de Inlander in het algemeen gemakkelijk worden omgekocht tot het afleggen eener valsche verklaring, maar evenzeer zal deze gemak-kelijk het eenmaal verklaarde weer herroepen, indien hij inziet, dat hij hiervan nadeelige gevolgen kan ondervinden. In zulk een geval is het echter wel wenschelijk, dat de omkooper vervolgd kan worden.

De straf is gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaren, terwijl als bijkomende straf ontzetting van rechten kan worden opgelegd.

§ 9. Misdrijven en overtredingen ten aanzien van muntspeciën en munt- en bankpapier.

Art. 244. 1°. Valsche Munt.

Elementen:

a. het namaken of vervalschen van in het muntstelsel van eenig land bekende munten of muntbiljetten;

b. het oogmerk bij den dader om de valsche of vervaischte muntstukken of muntbiljetten als echt en onvervalscht uit te geven of te doen uitgeven.

Namaken is het vervaardigen van valsche munten of munt-, papier, zoo, dat ze op echte gelijken en ervoor kunnen worden aangezien; is de namaak zoo duidelijk, dat ze terstond in het oog valt, dan is er geen sprake van valsche munt. Ook het vervaardigen van munten, die dezelfde gedaante en hetzelfde gehalte hebben als de echte, valt hieronder.

Vervalsenen is het vervangen, b.v. langs chemischen weg van de grondstoffen, waaruit een muntstuk bestaat, door andere stoffen van mindere waarde.

De in N.-I. gangbare munten, hunne afmetingen en gehalte zijn te vinden in Sbb. 1912—610 en 611.

Muntbiljetten in N.-I. zijn thans nog maar alleen bekend van ƒ 2.50 en ƒ 1.—.

De straf is gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren, welk maximum in art. 248 met 3 jaar wordt verminderd, ingeval de vervalsching is geschied t.a.y. vreemde munten of muntpapier.

Ingevolge art. 252 kan als bijkomende straf ontzetting van rechten worden uitgesproken.

Art. 246. 2°. Muntschennis.

Dit is het uithollen, afsnijden of afvijlen van muntspecie met het oogmerk, de zoo in waarde verminderde munten uit te geven of te doen uitgeven, alsof de waardevermindering niet had plaats-gehad.

De straf is gevangenisstraf van ten hoogste 12 jaren; de boven-genoemde artikelen 248 en 252 zijn toepasselijk.

Artt. 245. 3°. Het opzettelijk uitgeven, in voorraad hebben of in N. I. invoeren en 247. van vervaischte of geschonden muntspeciën of muntpapier.

De wetgever heeft hier klaarblijkelijk eenige zeer uiteenloopende delicten onder twee delictsomschrijvingen samengevat. Wij zullen ze op andere wijze tot twee groepen brengen, waarvan de elemen-ten zijn:

I. a. opzet, gericht op de andere elementen,

b. het als echt, onvervalscht of ongeschonden uitgeven van munten of muntpapier, waarvan de dader, toen hij ze ontving, wist, dat ze valsch, vervalscht of geschonden waren;

Art. 2 4 9 Indien hij de vervalsching of schending pas heeft ontdekt, nadat hijzelf de munten of het muntpapier had ontvangen, zoodat hij eveneens bedrogen is, dan valt het weer uitgeven onder het veel lichtere artikel 249.

II. a. opzet, gericht op de andere elementen,

b. het in voorraad hebben van bedoelde valsche, vervalschte of geschonden munten of muntpapier, dan wel het binnen N. I. invoeren daarvan,

c. het oogmerk bij den dader, die munten of muntpapier als echt, onvervalscht of ongeschonden uit te geven of te doen uitgeven.

De in beide artikelen bedreigde straffen zijn resp. gevangenisstraf van ten hoogste 15 en 12 jaren; de artt. 248 en 252 zijn ook hier van toepassing.

Art. 250. 4°. Het voorhanden hebben van stoffen en werktuigen, waarvan de bezitter Weet, dat ze bestemd zijn tot het plegen van een munt-misdrijf.

Hier heeft de wetgever gedragingen, die eigenlijk niet anders zijn dan voorbereidingshandelingen tot de misdrijven omschreven in artt. 244 en 246 en als zoodanig niet strafbaar, verheven tot zelfstandige 'delicten.

(Verg. artt. 261 en 275).

De straf is gevangenisstraf van ten hoogste 1 jaar of geldboete van ten hoogste ƒ 300; de in beslaggenomen stoffen en werktuigen moeten worden verbeurdverklaard (natuurlijk voorzoover ze den veroordeelde toebehooren, verg. art. 39 Swb.).

Art. 251. 5°. Het volgende artikel sluit hierbij aan, het bevat eene bepaling, die ten doel heeft, het plegen van muntmisdrijven te voorkomen.

Strafbaar wordt gesteld het zonder schriftelijke vergunning van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur in voorraad hebben of in N. I.

invoeren van zilveren schijven of platen, die na eenige bewerking voor Ned. Indische of vreemde munten kunnen worden aangezien.

Uitgezonderd worden die schijven, die klaarblijkelijk als sieraden of gedenkpenningen moeten dienen.

De straf is gevangenisstraf van ten hoogste 1 jaar of geldboete van ten hoogste ƒ 10.000.

Art. 519. 6°. Het Swb. bevat in art. 519 onder de overtredingen betreffende de openbare orde nog eene strafbepaling tegen het vervaardigen, verkoopen, verspreiden, ter verspreiding voorhanden hebben en in N. I. invoeren van drukwerken, stukken metaal of andere

voor-werpen, die niet als valsche munt- of bankbiljetten dan wel valsche munten kunnen worden beschouwd, maar er toch wel eene zekere gelijkenis mee vertoonen.

. De straf is geldboete van ten hoogste ƒ 25.

De bedoelde drukwerken en voorwerpen kunnen worden ver-beurdverklaard.

In art. 6: Nos. 112, 113 en 114 Inv. Swb. worden gehandhaafd eenige strafbepalingen tegen overtredingen, omschreven in bijzondere algemeene verordeningen van voor 19 December 1916, alle betrekking hebbende op het invoeren, vervaardigen en in bezit hebben van duiten en op duiten en andere koperen of bronzen munten gelijkende metalen plaatjes, die echter op Java en Madoera wel weinig toepassing meer zullen vinden.

§ 1 0 . Valschheid in Geschriften.

Artt. 263 In den Xllden titel worden een aantal delicten omschreven, alle t/m 275. bestaande in oneerlijke handelingen t.o.v. geschriften, die als

bewijsstukken algemeen vertrouwen behooren te genieten.

De eenvoudige vorm hiervan vinden we in art. 263, waarvan artt. 264 en 265 gekwalificeerde vormen bevatten; art. 266 om-schrijft het doen van eene valsche opgave voor het opmaken eener authentieke akte, terwijl de overige artikelen van dezen titel valschheden bevatten in speciaal daarin genoemde geschriften.

In document SPECIALE DELICTEN UIT (pagina 78-83)