• No results found

2. Artikel 37a Sr, een overzicht (het nationale kader)

2.3 Een hedendaagse lezing van ons artikel 37a Sr

2.3.1 Verduidelijking II van Dekker, tweede deel

Het gevaarscriterium zou in zekere zin reeds gelden als doorslaggevende factor bij de

(oplegging van) tbs met dwangverpleging.

255

Hiermee is echter nog niet gezegd dat aan

Dekker’s tweede voorstel – dat het toekomstig gevaar meer de bepalende factor zou moeten

zijn bij tbs-oplegging – probleemloos gevolg kan worden gegeven, laat staan dat deze dan

slechts als ‘verduidelijking’ zou zijn aan te merken. Niet alleen dient het ontstane gevaar naar

de huidige regeling namelijk in oorzakelijk verband te staan met een bij de verdachte

vastgestelde stoornis;

256

dit gevaar dient zich reeds eerst te hebben verwezenlijkt in enig

strafbaar feit.

257

Geeft Dekker aan de ‘stoornis’ een volledig juridische (normatieve) invulling

en kent Dekker minimaal/geen gewicht toe aan enig gelijktijdigheidsverband tussen deze

‘stoornis’ en enig “in het verleden” gepleegd delict, dan wordt het zeer wel van belang dat op

een verantwoorde manier wordt gekomen tot een inkleding van het gevaarscriterium.

258

Veranderende ‘toekomstige’ risicofactoren?

Ook al is het in de praktijk dus lang niet meer alleen de ‘stoornis’ aan de hand waarvan de

risicotaxatie plaatsvindt;

259

op het moment dat bij tbs-oplegging ‘de stoornis ten tijde van een

gepleegd delict’ in het geheel niet langer een rol hoeft te spelen dient de vraag zich aan welke

gevaarsfactoren dan hoofdzakelijk meegewogen kunnen/dienen te worden bij de

gevaarstaxatie en in hoeverre van deze factoren gezegd kan worden dat deze (strafrechtelijk-

relevant) verband houden met het ‘stoorniselement’.

260

Zouden daarbij te veel factoren in de

254 Zie hier als voorbeeld de overwegingen van rechtbank Amsterdam d.d. 4 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2484, waarin tevens wordt gesproken van de ‘beroepscode’ die zich tegen te verregaande constateringen in dit kader zou verzetten. Vgl. voor het overige o.m. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie 2013, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, Richtlijn Psychiatrisch Onderzoek en Rapportage

in Strafzaken (‘Pro Justitia’), Utrecht: 2012).

255 Vgl. o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 216 en Mevis, P.A.M. & Vegter, P.C., ‘Rapportage over stoornis en gevaar en de betekenis van nieuwe wetenschappelijke inzichten daaromtrent voor die rapportage’ in: J.P. van der Leun, E.R. Muller, N. van der Schee, P.M. Schuyt en M.A.H. van der Woude (red.), De vogel vrij, liber amicorum prof. dr. mr. M. Moerings, Den Haag: Boom Lemma Uitgevers 2011. Dat het ‘gevaar’ – in tegenstelling tot de vast te stellen stoornis – op het moment van de berechting kan/dient te worden vastgesteld wordt door Dekker aangemerkt als een voordeel. (Vgl. Brief Dekker, p. 5 en p. 7.)

256 Vgl. o.m. Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837. 257 Vgl. o.m. Kamerstukken II 1980/81, 11 239, nr. 5-7, p. 5:

“het vereiste dat het door de geestelijk gestoorde veroorzaakte gevaar zich in een delict heeft verwezenlijkt (...)”. In dit kader is eveneens interessant het arrest van Gerechtshof Amsterdam van 17 september 2010, LJN BN7345 en AG Silvis bij Hoge Raad 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6184 (onderdeel 8).

258 Vgl. Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018, p. 63 e.v.

259 Zie in dit kader o.m. Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘De hybride structuur van de rapportage Pro Justitia: over toerekeningsvatbaarheid en risico’, DD 2012/46.

260 Naar de huidige regeling wordt in dit kader immers nog altijd een uit de stoornis-voortgevloeid gevaar vereist. Vgl. daarbij tevens de overwegingen van Mooij: Mooij, A.W.M., ‘De doorwerking van de stoornis in de toerekeningsvatbaarheid en gevaarspredictie’, PROCES

gevaarstaxatie meespelen waarvan niet zal zijn aan te nemen dat deze direct verband houden

met de ‘stoornis’, dan is tbs-oplegging niet meer vanuit het idee van een ‘strafrechtelijke

maatregel’ te rechtvaardigen.

261

Op het moment dat het risico dan niet meer (mede) wordt

afgeleid uit de stoornis maar, bijvoorbeeld (naast dat wordt gesteund op vele strafrechtelijk-

irrelevante, statische factoren), in stijgende mate uit het delict zelf,

262

zal het immers op den

duur niet al te veel uitmaken ten aanzien van welk individu oplegging plaatsvindt.

263

Juist vanwege de normering en begrenzing van de (duur van de) vrijheidsbeneming is het

evenwel belangrijk dat het stoorniselement (mede) de oorzaak vormt voor de

gevaarlijkheid.

264

In dit kader is – met betrekking tot de te veronderstellen mogelijkheid van

afname van het gevaar, met in het vooruitzicht de (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs-

maatregel – van belang dat er beïnvloedbare factoren (‘determinanten’) ten grondslag liggen

aan het gevaar (dat aanleiding is geweest voor het begane feit).

265

De moeilijkheid van het overwegend waarde toekennen aan toekomstige risico’s

Het aanhouden van ruime tbs-opleggingsvereisten heeft het – volgens velen ‘wenselijke’ –

gevolg dat tbs doorgaans zal kunnen worden opgelegd als het ‘gevaarscriterium’ dit vraagt. In

dit kader is het dan het ‘objectieve criterium’ van een begaan (ernstig) strafbaar feit dat als

betrouwbare waarborg overschiet.

266

Moeilijk is het voor te stellen enig verband te (kunnen)

veronderstellen tussen enige stoornis en het gevaar op het moment dat daarbij niet kan worden

gekeken naar het strafbare feit waarvoor de verdachte terechtstaat.

267

Alleen een

gevaarscriterium vindt de Hoge Raad daarbij onvoldoende voor tbs-oplegging (de kritiek op

2005/4. Vgl. eveneens Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van

recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 119 e.v. Zie tevens Van

Mulbregt, J.M.L., ‘Zorgkoorts en risicokramp. De weg van de toerekeningsvatbaarheid’, DD 2011/69, p. 9. 261 In ieder geval niet zolang wij er ten aanzien daarvan niet de uiterst-Moderne opvatting op nahouden.

262 Vgl. in dit kader evt. de brief van Dekker, p. 5: “Naar aanleiding van eerdergenoemd rapport van de NRM heeft het NIFP de kwaliteitstandaarden voor rapporteurs aangescherpt: aan een verdachte wordt een rapporteur gekoppeld die geschoold is in een risicotaxatie- instrument passend bij het type delict waarvan de verdachte wordt verdacht.” (vgl. Kamerstukken II 2017/18, 29270, nr. 123.)

263 Vanuit dit perspectief zal ik ook niet snel menen dat het verschil tussen ‘straf’ en ‘maatregel’ hier te handhaven blijft. Juist nu ook veel gevaartaxatie plaatsvindt m.b.t. delict-gerelateerde factoren.

264 Vgl. Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018, pp. 26-27; Van der Wolf, M.J.F., ‘Knelpunten van de TBS in historisch perspectief: de weigerende observandus in het bijzonder’, uitwerking van de inleiding van Van der Wolf voor het Lutje Psychiatrisch Juridisch Gezelschap van 7 maart 2013, p. 13.

265 Vgl. o.m. Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018, pp. 26-27; Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837, p. 5; Van der Wolf, M.J.F., ‘Knelpunten van de TBS in historisch perspectief: de weigerende observandus in het bijzonder’, uitwerking van de inleiding van Van der Wolf voor het Lutje Psychiatrisch Juridisch Gezelschap van 7 maart 2013, p. 13. 266 Vgl. o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 419.

de hedendaagse taxatie-instrumenten in dit kader nog buiten beschouwing gelaten).

268

Daarbij

geldt dat dus juist ten aanzien van de ongemaximeerde tbs zeer strenge voorwaarden kleven

aan het (enige) objectieve opleggingscriterium.

269

Zou aan het/een gepleegd delict (en/of aan

het gelijktijdigheidsvereiste) minder of überhaupt niet langer waarde worden toegekend, dan

dient aanzienlijk meer gewicht toe te komen aan het ‘veiligheidscriterium’, zowel qua ernst

als waarschijnlijkheid – wat ook uitdrukkelijk zal moeten blijken uit de onderbouwing en de

motivering.

270

Daarbij geldt dan ook nog steeds, zo stelt naast de doctrine eveneens de Hoge

Raad, dat in dit kader een pathologisch-bepaald delictgevaar vereist blijft.

271

Nog daargelaten dat de 37a Sr-verduidelijkingsvoorstellen van Dekker een wijziging van de

risico-inschattingsmethode zullen meebrengen (in welk kader Dekker dan nog zeker de

nodige toelichting zou moeten verschaffen) is het noodzakelijk dat Dekker zich afdoende

bewust is van het feit dat er kritiek wordt geuit op de huidige gevaarstaxatie-instrumenten,

alsook van het feit dat – naar de huidige regeling – vooralsnog heeft te gelden dat de

‘stoornis’ en (de stoornis ten tijde van) het delict in de gevaarstaxatie dient te worden

meegewogen. Mede nu men stelt dat de gevaarstaxatie in dezen alleen goed dienstbaar kan

zijn als aanvulling op een klinisch oordeel,

272

is niet goed denkbaar dat de

verduidelijkingsvoorstellen van Dekker (in samenhang bezien) probleemloos zouden kunnen

worden doorgevoerd in de hedendaagse strafrechtspleging.

268 Vgl. Van Mulbregt, J.M.L., ‘Zorgkoorts en risicokramp. De weg van de toerekeningsvatbaarheid’, DD 2011/69 en Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837. Zie ook Hoge Raad 9 januari 2001, NJ 2011, 112.

269 Vgl. o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 706.

270 Vgl. Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018, p. 22.

271 Vgl. o.m. Van Mulbregt, J.M.L., ‘Zorgkoorts en risicokramp. De weg van de toerekeningsvatbaarheid’, DD 2011/69.

272 Vgl. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 217. Zie in dit kader ook de overwegingen van Mooij: Mooij, A.W.M., ‘De doorwerking van de stoornis in de toerekeningsvatbaarheid en gevaarspredictie’, PROCES 2005/4.

2.4 Praktijktoepassing; stoornis (i), tijdens (ii) en gevaar (iii) van de