Universiteit van Amsterdam
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
De stoornis in strafrechtelijk verband
Een nasporing van een hedendaags begrip omtrent artikel 37a Sr, waarbij de vraag wordt behandeld
in hoeverre wijziging van voornoemd artikel zich verhoudt tot hetgeen in artikel 5 lid 1 sub a,
respectievelijk sub e EVRM besloten ligt
26 juli 2019
R. Wijdeveld
10990739
rooswijdeveld@live.nl
mw. mr. C. Ganzeboom
mw. mr. dr. A. van Verseveld
Inhoud
Inhoud ... 2
Afkortingenlijst ... 4
1. Inleiding ... 5
1.2 Opbouw ... 9
2. Artikel 37a Sr, een overzicht (het nationale kader) ... 11
2.1 De terbeschikkingstelling in (wets)historisch perspectief ... 12
2.1.1 De Moderne Richting ... 13
2.1.2 De Psychopathenwetten ... 15
2.1.3 (De aanloop naar) 1988; van tbr naar tbs ... 17
2.1.4 Het stoornisvereiste behouden ... 20
2.1.5 Het gelijktijdigheidsvereiste behouden ... 21
2.2 Het historische kader – (tussen)conclusie ... 23
2.3 Een hedendaagse lezing van ons artikel 37a Sr ... 25
2.3.1 De Hoge Raad overweegt ... 26
2.3.2 Artikel 37a lid 1 Sr: de “stoornis” (i) ... 28
2.3.1 Verduidelijking I van Dekker in het licht van artikel 37a Sr ... 33
2.3.2 Artikel 37a lid 1 Sr: het “tijdens” (ii) ... 36
2.3.3 Verduidelijking II van Dekker, eerste deel ... 38
2.3.4 Het ‘veiligheidscriterium’ (iii) ... 41
2.3.1 Verduidelijking II van Dekker, tweede deel ... 44
2.4 Praktijktoepassing; stoornis (i), tijdens (ii) en gevaar (iii) van de feitenrechter ... 47
2.4.1 Leiden Dekker’s verduidelijkingen tot meer tbs-oplegging in de praktijk? ... 48
3. Het relevante kader van artikel 5 EVRM (het internationale kader) ... 54
3.1 EHRM 3 maart 2015, NJ 2015/282 (Constancia / Nederland) ... 58
3.2 Het hedendaagse kader – conclusie ... 60
4. Andere alternatieven (discussie) ... 63
4.1 Tweetal persoonlijke voorstellen ... 64
5. Afsluiting ... 68
6. Bronnenlijst ... 69
6.1 Geraadpleegde literatuur ... 69
6.2 Geraadpleegde jurisprudentie ... 77
Afkortingenlijst
AG
Advocaat-Generaal
art.
artikel
artt.
artikelen
cit.
citaat
c.q.
casu quo, Latijn voor: ‘in welk geval’
DD
Delikt en Delinkwent
d.d.
de dato, Latijn voor: ‘daterend van’ (vrij vertaald)
diss.
dissertatie
DSM
Diagnostic and statistical manual of mental disorders
ECLI
European case law identifier
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
e.a.
et alii (Latijn voor: ‘en andere(n)’)
e.v.
en volgende
EVRM
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
evt.
eventueel
Hof
Gerechtshof
HR
Hoge Raad der Nederlanden
ISD
[plaatsing in een] inrichting voor stelselmatige daders
jl.
jongstleden
jo.
juncto (iuncto, p.p.p. abl. ev. van iungere, Latijn voor: ‘verbinden’)
jrg.
jaargang
LJN
landelijk jurisprudentienummer
m.i.
mijns inziens
m.nt.
met noot [van]
NIFP
Nederlands Instituut voor de Forensische Psychiatrie
NJ
Nederlandse Jurisprudentie
NJB
Nederlands Juristenblad
o.m.
onder meer
p.
pagina
PBC
Pieter Baan Centrum
PJ
Pro Justitia
pp.
pagina’s
red.
redactie
r.o.
rechtsoverweging
Stb.
Staatsblad
Sr
Wetboek van Strafrecht
t.a.v.
ten aanzien van
tbs
terbeschikkingstelling
tbr
terbeschikkingstelling van de regeering
vgl.
vergelijk
Wet Bopz
Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
1Wet RO
Wet op de Rechterlijke Organisatie
Wfz
Wet forensische zorg
Wvggz
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
Wzd
Wet zorg en dwang
1 Per 1 januari 2020 wordt de Wet Bopz vervangen door de Wvggz en de Wzd. Vgl. o.m. Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3;
1. Inleiding
“Het is onwenselijk als de tbs-maatregel niet wordt opgelegd waar dat wel de meest passende
maatregel zou zijn. Ik sta daarom voor een aanpak die het mogelijk maakt vaker tbs op te kunnen
leggen met meer oog voor de veiligheid van de samenleving” – S. Dekker.
2Bovengenoemd citaat laat zich terugvinden in de brief ‘Aanpak Weigerende Observandi’,
door minister Dekker op 8 oktober 2018 geschreven aan de Tweede Kamer.
3In zijn brief stelt
minister Dekker ten aanzien van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een
tweetal ‘verduidelijkingen’ voor. Dat met Dekker’s ‘verduidelijkingen’ in dezen echter niet
tevens een zekere mate van verandering gepaard zal gaan is op dit punt nog maar zeer de
vraag.
4Er werd reeds één en ander ondernomen om de stoornisvaststelling in het kader van de
terbeschikkingstelling (hierna: tbs)
5tot een minder moeilijke opgave te laten zijn.
6Onder
andere met het intreden van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz),
7met de verlenging van de
maximale observatietermijn in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)
8en met de komst van
de nieuwe PBC-observatie-unit
9zou het voor de rechter gemakkelijker moeten worden bij een
verdachte, zelfs wanneer deze alle medewerking aan onderzoek zou weigeren, een stoornis
vastgesteld te zien zoals uit hoofde van artikel 37a lid 1 Sr zou worden vereist. Echter, hoe de
2 Dekker, S. (Minister voor Rechtsbescherming) in zijn brief aan Tweede Kamer Aanpak Weigerende Observandi (d.d. 8 oktober 2018, 2369207), Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2018, p. 3. Zie tevens Kamerstukken II 2018/2019 29452, 229.
3 Dekker, S. (Minister voor Rechtsbescherming) in zijn brief aan Tweede Kamer Aanpak Weigerende Observandi (d.d. 8 oktober 2018, 2369207), Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2018. Zie tevens Kamerstukken II 2018/2019 29452, 229 en evt. Handelingen I 2017/18, 15, p. 25; Handelingen II 2017/18, nr. 29, p. 23.
4 Dat een (materiële) verandering van het artikel 37a hier zelfs zeer goed denkbaar is, stelt ook de Raad voor de rechtspraak. Zie hiertoe Raad voor de rechtspraak (Afdeling Strategie), ‘Advies Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)’ d.d. 3 april 2019.
5 Met ‘tbs’ zonder nadere aanduiding wordt in dit onderzoek bedoeld: ‘tbs met dwangverpleging’.
6 Zie in dit kader mogelijk Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018. Zie in dit kader ook Van Marle, H., ‘Rechter moet zelf – ook zonder psychisch onderzoek – een stoornis kunnen vaststellen’, De Volkskrant, 17 januari 2018; Meynen, G., ‘Een medische of een juridische stoornis?’, Tijdschrift voor Psychiatrie, jaargang 61, februari 2019, pp. 74-75; Abels, D., (onder a: ‘vrijheidsstraf’) in: ‘Behandelen en Straffen’, DD 2019/8; Schravesande, F., ‘Het dilemma van de TBS-weigeraars’, NRC Handelsblad [online], 14 oktober 2017.
7 Wet van 24 januari 2018, Stb. 2018, 38. Zie in dit kader bijvoorbeeld artikel 7.1 van deze wet (jo. artikel 38 Sr). Zie tevens Kamerstukken II 2011/12 32398, 10, pp. 22-23 en Kamerstukken II 2010/11. 29452, 138.
8 Sinds 1 juli 2018 is de maximale termijn dat een verdachte in het PBC onderworpen kan worden aan observatie verlengd van maximaal zeven weken naar een termijn van maximaal veertien weken.
9 Sinds april 2017 kent het PBC de PBC-unit Unit 3. Op deze zogenaamde ‘weigerunit’ worden de observandi geplaatst door wie alle medewerking aan de persoonlijkheidsonderzoeken geweigerd wordt. Naast dat op deze ‘Unit 3’-afdeling stelselmatige observatie mogelijk is, is deze afdeling van het PBC tevens voorzien van vele extra (sociale en recreatieve) voorzieningen die ervoor zouden moeten zorgen dat de weigeraars worden uitgedaagd zo veel mogelijk van zichzelf te laten zien waardoor rapportage mogelijk wordt. Zie bijvoorbeeld eventueel ‘Toch diagnose voor helft tbs-weigeraars door nieuwe aanpak’, item Eenvandaag (8 juni 2018) [online], https://eenvandaag.avrotros.nl/item/toch-diagnose-voor-helft-weigeraars-door-nieuwe-aanpak/ of ‘Pieter Baan Centrum lokt tbs-weigeraars uit hun tent’ in: Trouw [online] (11 juni 2018): https://www.trouw.nl/home/pieter-baan-centrum-lokt-tbs-tbs-weigeraars-uit-hun-tent- https://www.trouw.nl/home/pieter-baan-centrum-lokt-tbs-weigeraars-uit-hun-tent-~acddc8b4/. Zie verder Nagtegaal, M.H., ‘Weigerende observandi op een speciale afdeling in het Pieter Baan Centrum. Planevaluatie en bevindingen over het eerste half jaar’, WODC, 2018-7.
verschillende 37a Sr-vereisten – waaronder het stoornisvereiste – in de praktijk precies
zouden moeten worden ingevuld, daar heerst vooralsnog geen eenstemmigheid over.
Uit de aanhef van artikel 37a Sr volgt:
“De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de
rechter ter beschikking worden gesteld”
. Verder is voor tbs-oplegging vereist dat dit begane feit
een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren
of meer is gesteld dan wel dat het gaat om een ander misdrijf dat zich in artikel 37a lid 1 sub 1
Sr genoemd ziet.
10Voorts is vereist dat in het kader van de veiligheid van anderen, dan wel in
het kader van de algemene veiligheid van personen of goederen, tbs-oplegging in het concrete
geval noodzakelijk is.
11Dat tbs(-oplegging) mogelijk is ten aanzien van personen die tijdens het plegen van een
ernstig strafbaar feit leden aan een psychische stoornis en die een gevaar vormen voor de
samenleving, daarvan is op zich goed te betogen dat dit min of meer direct uit artikel 37a Sr
voortvloeit. Poogt men echter tot nadere beschouwing van artikel 37a Sr, en daarmee van de
verschillende opleggingsvereisten te komen, dan wordt gauw genoeg duidelijk dat de
verschillende 37a Sr-opleggingscriteria zich niet gemakkelijk eenduidig laten invullen. Niet
alleen aan het stoornisbegrip van artikel 37a lid 1 Sr wordt in praktijk op uiteenlopende
wijzen uitleg gegeven, ook het veiligheidscriterium
12en het “tijdens”
13lenen zich voor
velerlei-soortige interpretaties.
In het kader van artikel 37a Sr zijn door de Hoge Raad wel arresten gewezen en zijn er ten
aanzien van de ‘stoornis’, het ‘tijdens’ en de ‘veiligheid’ overwegingen aan te wijzen waar
door de Hoge Raad één en ander nader in is toegelicht. Echter, dat in dit kader aan de ‘uitleg’
van de Hoge Raad in de literatuur dan wel in de praktijk op ondubbelzinnige wijze gehoor
wordt gegeven kan vooralsnog niet gezegd worden.
14Hierbij komt dat de nadere invulling
van artikel 37a Sr sterk afhankelijk is gebleken van de politieke opvattingen van het
10 Artikel 37a lid 1 sub 1 Sr. 11 Artikel 37a lid 1 sub 2 Sr. 12 Artikel 37a lid 1 sub 2 Sr. 13 Artikel 37a lid 1 Sr.
14 Vgl. in dit kader o.m. De Bree, J.K., ‘De weigeraar in het strafproces. Het vernieuwde artikel 37a Sr uit de Wet Forensische Zorg als oplossing voor de weigeraarsproblematiek?’, DD 2018/68; Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak Michael P.’, DD 2018/27; Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Te gek, te gewoon, te vaag, te vreemd: wie hoort er eigenlijk (niet) thuis in de tbs?’, DD 2017/54 en Van der Wolf, M.J.F., Gremmen, E.M., van Marle, H.J.C. & Mevis, P.A.M., ‘Worstelen met de weigerende observandus’, DD 2012/74.
moment.
15Welk (eenduidig) doel de tbs-maatregel pleegt te dienen, en daarmee uit welke
hoofde tbs-oplegging zich gelegitimeerd kan zien en welke voorwaarden precies voor
oplegging dienen te gelden zijn in dit kader terugkerende vragen, terwijl de geconsolideerde
antwoorden vooralsnog lijken uit te blijven.
16In het licht van het zojuist geschetste kader is
reeds goed te begrijpen dat geenszins is uitgesloten dat met Dekker’s ‘verduidelijkingen’ ook
een bepaalde mate van verandering gepaard zal gaan.
17Echter, ook als men inhoudelijk kijkt
naar Dekker’s ‘verduidelijkingsvoorstellen’ in dezen is een materiële verandering hier goed
denkbaar.
18Dekker’s eerste voorstel
In het kader van zijn eerste ‘verduidelijking’, allereerst, zou Dekker graag in de wettekst van
artikel 37a Sr (lid 1) Sr doen opnemen dat voor het opleggen van de tbs-maatregel niet vereist
is dat door gedragskundigen een stoornis bij verdachte wordt vastgesteld.
19Nu een dergelijke
meer ‘autonome’ stoornisvaststelling door de rechter naar huidig recht reeds lange tijd gekend
is,
20is een dergelijke wettelijke optekening wellicht niet direct als opzienbarend aan te
merken. Echter, in dit kader wordt door minister Dekker vervolgens betoogd dat het
stoornisvereiste van artikel 37a Sr een juridisch criterium behelst, waarbij het begrip
‘stoornis’ ruimer zou zijn dan vanuit gedragskundig oogpunt het geval is en dat voor het
vaststellen van zo’n ‘juridische stoornis’ ‘juridische aannemelijkheid’ voldoende is.
21De
manier waarop minister Dekker het stoornisbegrip van artikel 37a Sr hier nader inkleedt geeft
op zichzelf reeds aanleiding tot nadere beschouwing.
22In het licht van de tweede
15 Zie o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012.
16 Vgl. o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012 en Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Te gek, te gewoon, te vaag, te vreemd: wie hoort er eigenlijk (niet) thuis in de tbs?’, DD 2017/54.
17 Al is het maar omdat een nadere wettelijke invulling, zelfs zonder dat sprake zou zijn van direct een materiële ‘wijziging’ of anderszins, ook reeds zou kunnen zorgen voor een ‘verandering’ nu daarmee bepaald ‘alternatief gebruik’ (in de gevallen dat nadere wettelijke invulling dus ontbreekt) onmogelijk wordt.
18 Ditzelfde stelt ook de Raad voor de rechtspraak. Zie hiertoe Raad voor de rechtspraak (Afdeling Strategie), ‘Advies Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)’ d.d. 3 april 2019.
19 Volgens minister Dekker zou de rechterlijke macht momenteel namelijk niet altijd gebruik maken van de ruimte die de wet hier ten aanzien van de stoornisvaststelling zou bieden (brief Dekker, p. 4). Zie in dit kader tevens Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018.
20 Zie in dit kader o.m. Hoge Raad 30 maart 1976, NJ 1976, 492. Zie ook Cleiren, C.P.M., Crijns, J.H., Verpalen, M.J.M. (red.), Tekst &
Commentaar Strafrecht, twaalfde druk, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 368 e.v. Vgl. tevens Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M.,
‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak Michael P.’, DD 2018/27, p. 25 e.v.
21 Brief Dekker, p. 4. Vgl. tevens Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837.
22 Ook de Raad voor de Rechtspraak waarschuwt minister Dekker op 3 april 2019 per brief voor een te juridische benadering van het 37a Sr-stoornisbegrip. Zie Raad voor de rechtspraak (Afdeling Strategie), ‘Advies Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)’ d.d. 3 april 2019.
‘verduidelijking’ die Dekker in zijn brief opbrengt is deze interpretatie van het 37a
Sr-stoornisbegrip echter eveneens interessant.
Dekker’s tweede voorstel
Met zijn tweede ‘verduidelijking’, namelijk, beoogt Dekker – die stelt dat ‘het gevaar voor de
samenleving’ en ‘de kans op recidive’ meer de bepalende factor(en) dienen te zijn voor
tbs-oplegging
23– te expliceren dat het bij tbs-oplegging niet alleen gaat om de stoornis van de
verdachte ten tijde van een delict, maar dat ook juist gekeken zou moeten worden naar de
risico’s voor de veiligheid van de samenleving in de toekomst.
24Ondanks het feit dat op dit
punt vooralsnog niet duidelijk is op welke manier minister Dekker een verduidelijking hier
concreet voor ogen staat,
25valt hier direct op te merken dat de te veronderstellen
(veiligheids)risico’s naar huidig recht (mede) dienen voort te vloeien uit de vastgestelde
‘stoornis’, welk gevaar zich daarbij in een delict moet hebben verwezenlijkt. De manier
waarop het stoornisvereiste wordt uitgelegd is dan ook – zelfs al zou minder gewicht
toekomen aan het 37a Sr-gelijktijdigheidscriterium – van grote invloed op de
gevaarsinschatting van daarna.
26Zal in dit kader inderdaad kunnen worden aangenomen dat Dekker’s ‘verduidelijkingen’
tevens een ‘verandering’ van artikel 37a Sr mee zullen brengen, dan volstaat het niet deze –
nog ongeacht haar precieze aard – slechts tegen de achtergrond van ons huidig artikel 37a Sr
te beoordelen.
Niet alleen vanwege het ontbreken van een eenduidig begrip van het tbs-artikel
binnen het nationaalrechtelijke kader is namelijk de grootste voorzichtigheid geboden bij een
eventueel nader wettelijk optekenen van artikel 37a Sr; tbs-oplegging – strekkende tot
vrijheidsbeneming – kan zich in het geheel pas gelegitimeerd zien indien de
vrijheidsbeneming eveneens plaatsvindt op grond van één (of meer) van de in artikel 5 lid 1
van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)
limitatief-opgesomde vrijheidsbeperkingsgronden.
2723 Brief Dekker, p. 5.
24 Brief Dekker, p. 4. Vgl. Kamerstukken II 2018/19, 29452, 231 in het kader van tbs-verlenging. 25 Dit volgt m.i. geenszins duidelijk uit de brief.
26 Zie in dit kader o.m. Van der Wolf, M.J.F., Gremmen, E.M., van Marle, H.J.C. & Mevis, P.A.M., ‘Worstelen met de weigerende observandus’, DD 2012/74, p. 5 en Mackor, A.R., ‘Grenzen aan de autonomie van strafrechters: wie bewijst de stoornis en het recidiverisico?’, in: Ontmoetingen: Voordachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap (17), 2012, pp. 60-61. Men denke hierbij niet alleen aan de gevaarsinschatting bij de tbs-oplegging, maar ook bijvoorbeeld aan de gevaarsinschatting bij tbs-verlenging. 27 Het is wellicht ook om die reden geweest dat in het artikel dat 23 april 2019 in het Nederlands Juristenblad verscheen met betrekking tot de door de minister gepresenteerde voorstellen, auteurs Ligthart, Kooijmans en Meynen ministers voorstellen niet in het licht van ons huidig artikel 37a Sr beschouwen maar direct in het licht van het internationaalrechtelijke kader nu dezen ook knelpunten voorzien op internationaal niveau, zouden gepresenteerde verduidelijkingen van Dekker worden doorgevoerd. Zie Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837.
Reeds is overduidelijk gebleken dat het colloquium ‘terbeschikkingstelling’ een penibele
discussie inhoudt die maar niet lijkt te verstommen;
28ik zal absoluut niet de eerste zijn die dit
opmerkt. Toch weerhoudt dit mij er niet van om mijn masterscriptie aan deze vorm van
[gedwongen] vrijheidsbeneming te wijden. Haast zou ik zeggen “integendeel”. Mogelijk in
de vooravond van een wijziging van artikel 37a Sr zou ik de kans niet graag onbenut laten om
het huidig artikel 37a Sr nog eenmaal na te lopen om te kijken of genoemd artikel zich niet
toch – dan in ieder geval in het licht van artikel 5 lid 1 sub a (lawful detention after
conviction), respectievelijk sub e (detention of persons of unsound mind) EVRM – op een
bepaalde manier eenduidig laat begrijpen, om vervolgens te bezien in hoeverre een wijziging
van artikel 37a Sr in het licht van artikel 5 EVRM (on)wenselijk c.q. (on)mogelijk dienen te
worden geacht.
1.2 Opbouw
In dit onderzoek zal allereerst worden stilgestaan bij het nationaalrechtelijk-relevante kader
van de terbeschikkingstellingsregeling. Nu deze in het kader van de tbs-regeling van
onuitwisbare invloed is geweest op de hedendaagse duiding van de terbeschikkingstelling zal
hierbij nauwgezet worden gekeken naar de wetshistorische context waarbinnen de
terbeschikkingstelling is ontstaan en zich vervolgens heeft ontwikkeld. Daarna zal worden
gekeken naar ons huidig artikel 37a Sr. In dit kader zal worden bezien in hoeverre een zekere
mate van eenduidigheid kan worden ontwaard ten aanzien van de manier waarop binnen de
huidige strafrechtspraktijk invulling wordt gegeven aan de 37a Sr-opleggingsvereisten. In
deze beschouwing zal worden gekeken naar de literatuur, de Hoge Raad-jurisprudentie en
naar de lagere rechtspraak.
Vervolgens zal in dit onderzoek het internationaalrechtelijk-relevante kader van de
terbeschikkingstellingsregeling aan bod komen, waarbij artikel 5 lid 1 sub a en sub e EVRM
nader zullen worden beschouwd. In het bijzonder zal worden gekeken naar de nadere uitleg
die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) aan genoemd
tweetal EVRM-vrijheidsbeperkingsgronden gegeven wordt.
28 Vgl. Koenraadt, F., ‘Pre-trial forensic mental health assessment in the Netherlands’, in: Herzorg-Evans, M. (ed.), Transnational
Criminology Manual, Wolf Legal Publishers 2011, Volume 3, chapter 4.1.4, pp. 527-544, p. 532: “The tbs meassure has always been subject to debate in society and in the academic world.” Vgl. eveneens Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987; Kooijmans, T., Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de
Zowel in het nationaalrechtelijke- als in het internationaalrechtelijke kader zullen de door
Dekker’s verduidelijkingsvoorstellen nader worden beschouwd. In het nationaalrechtelijke
kader zal worden bezien in hoeverre Dekker’s voorstellen zullen passen bij de manier waarop
aan ons huidig artikel 37a Sr uitleg pleegt te worden gegeven. In het internationaalrechtelijke
kader zal worden bezien in hoeverre de voorstellen van Dekker überhaupt (on)mogelijk
moeten worden geacht. In dit kader is van belang: (I) in hoeverre de manier waarop Dekker
het 37a Sr-stoornisbegrip uitlegt in overeenstemming is te achten met de manier waarop door
het EHRM invulling wordt gegeven aan artikel 5 lid 1 sub e EVRM; en (II) (al dan niet in
combinatie met genoemd voorstel onder I) in hoeverre Dekker’s standpunt dat bij
tbs-oplegging meer zou moeten worden gekeken naar de toekomstige risico’s voor de
samenleving en minder naar de stoornis ten tijde van een gepleegd delict gevolgen heeft voor
het behoud van – idealiter – zowel de a-grond als de e-grond bij tbs-oplegging.
29Alvorens zal
worden gekomen tot een afsluiting zal worden stilgestaan bij enkele persoonlijke
aanbevelingen in dit kader.
29 Cit. Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018, p. 88: “Het behoud van die beide gronden in combinatie met de tenuitvoerlegging van de tbs in een behandelomgeving is de garantie dat de Nederlandse tbs vrijwel zeker elke toets in Straatsburg doorstaat.” Zie eveneens Tak, P.J.P., ‘Op het rechte pad’, in: Van Kempen, P.H.P.H.M.C. & Buruma, Y. (red.), Levend strafrecht: Strafrechtelijke vernieuwingen in een maatschappelijke context, Deventer Kluwer 2011.
2. Artikel 37a Sr, een overzicht
(het nationale kader)
Voor een volledig begrip van ons huidig artikel 37a lid 1 Sr is het noodzakelijk de grondslag
en het doel van de in dit artikel vervatte maatregel eerst vanuit rechtshistorisch perspectief te
begrijpen. Niet in de laatste plaats is een dergelijke historische duiding hier onontbeerlijk nu
er zich rondom deze regeling vele tendenties hebben voorgedaan.
30In hoofdstuk 2.1 zal
worden stilgestaan bij de ontstaansgeschiedenis van onze terbeschikkingstellingsmaatregel
alsook bij de relevante ontwikkelingen die zich nadien in dit kader hebben voorgedaan. Ook
zal aan de orde komen tegen welke politieke achtergrond(en) deze ontwikkelingen hebben
plaatsgevonden. In hoofdstukken 2.3 en 2.4 zal worden stilgestaan bij de vraag (in) hoe(verre)
ons huidig artikel 37a Sr met een zekere mate van eenduidigheid gelezen en begrepen kan
worden. In dit kader zullen de twee door Dekker voorgestelde ‘verduidelijkingen’ aan bod
komen en zal worden bezien in hoeverre deze (probleemloos) inpasbaar kunnen worden
geacht ten aanzien van een hedendaagse interpretatie van ons artikel 37a Sr.
30 Vgl. De Jong, F., ‘Straf, stoornis en ideologie, of: de toekomst van de twintigste-eeuwse strafrechtsgeschiedenis in Nederland’, DD 2018/1
en Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.),
2.1 De terbeschikkingstelling in (wets)historisch perspectief
Met de invoering van de Psychopatenwetgeving
31kent ons Wetboek van Strafrecht sinds 1928
een terbeschikkingstellingsregeling.
32Voordien was ons Wetboek van Strafrecht
33ontworpen
vanuit een juridische tweedeling ten aanzien van de persoon van de verdachte:
deze kon in een
concreet geval ofwel volledig toerekenbaar, ofwel volledig ontoerekenbaar (en daarmee
straffeloos) worden geacht.
34Dit onderscheid van twee uitersten
35kon de onfortuinlijke
situatie tot gevolg hebben dat de behandeling-behoevende – doch niet volledig
ontoerekenbaar geachte – delinquent louter vanuit het strafrecht bediend werd.
36Weliswaar geldt nog altijd dat uitsluitend volledige ontoerekenbaarheid onveranderlijk leidt
tot straffeloosheid ex artikel 39 Sr.
37Ook geldt nog immer dat de ‘tussencategorie’
‘verminderde toerekenbaarheid’ niet in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen.
38Echter,
sinds ons Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid van terbeschikkingstelling is er
binnen onze strafrechtspleging aanzienlijk meer plaats gekomen voor de
verminderd-toerekenbare verdachte.
39In het hiernavolgende zal worden stilgestaan bij de relevante
ontwikkelingen in de geschiedenis die aan onze tbs-regeling ten grondslag hebben gelegen.
31 1925/1928; Wet van 28 mei 1925, Stb. 1925, 221 en Wet van 21 juli 1928, Stb. 1928, 251. Op 1 november 1928 traden genoemde wetten in werking. Onder de benaming ‘tbr’ nam de terbeschikkingstelling in 1928 haar intrede in ons Wetboek van Strafrecht.
32 Tot 1928 werd in de wet slechts voorzien in de mogelijkheid dat de rechter ten aanzien van de volledig ontoerekenbaar geachte dader behandeling te gelasten met de toepassing van de maatregel tot plaatsing in een ‘krankzinnigengesticht’ voor de duur van maximaal een jaar. Vgl. Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer, 2007, p. 83.
33 Het Wetboek van Strafrecht van 1881/1886; ingegeven vanuit de Klassieke opvatting(en). Zie in dit kader o.m. Buruma, Y., ‘Een strafrechtelijke ideeëngeschiedenis van de 20ste eeuw’, in: Buruma, Y. (red.), 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999.
34 Waarna al dan niet door de rechter werd gelast dat deze volledig ontoerekenbare dader werd geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis (destijds ‘krankzinnigengesticht’ geheten) voor de duur van een jaar. Vgl. ons huidig artikel 37 Sr en zie tevens Van der Wolf, M.J.F., TBS –
veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 392. Hier dient echter gewezen te worden op het feit dat met en intreden van
de Wfz (ingetreden per 1 januari 2019) en de Wvggz (1 januari 2020) volledige ontoerekenbaarheid niet langer vereist zal zijn voor het afgeven van de rechterlijke (zorg)machtiging. In dat kader wordt dan ook voorgesteld ons huidige artikel 37 Sr in zijn geheel te laten vervallen (zie verder: artikel 2.3 Wfz).
35 In een ‘tussencategorie’ werd niet voorzien nu het begrip ‘ontoerekenbaarheid’ ondeelbaar werd aangemerkt door de wetgever, oftewel ‘tertium non da[ba, RW]tur’. Zie H.J. Smidt & J.W. Smidt (red.), Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht. Volledige verzameling van
regeeringsontwerpen, gewisselde stukken, gevoerde beraadslagingen, enz. Eerste deel, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, p. 389.
36 Vgl. Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v.; Koenraadt, F., De centrale positie van
grensgevallen, Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen in samenwerking met Boom Juridische Uitgevers: Den Haag 2008;
Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989 en Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na
analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP
2012. Deze bediening vanuit het strafrecht kon tot gevolg hebben dat de geestelijk ‘gestoorde’ justitiabele veer hoger gestraft werd dan proportioneel zou zijn simpelweg omdat de maatschappij anders niet voldoende beschermd zou worden, maar ook kon het zo zijn dat de gestoorde (doch niet volledig-gestoorde) verdachte, omdat de rechter bij de staftoemeting rekening hield met de mate van schuld, een zeer korte straf kreeg en daarna – nog even gevaarlijk – terugkeerde in de maatschappij.
37 Naar het huidige recht wordt vanuit artikel 37a Sr niet vereist dat artikel 39 Sr van toepassing is, hetgeen uit hoofde van (het nu nog niet geschrapte) artikel 37 Sr nu juist wél vereist wordt.
38 Zie bijvoorbeeld Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.),
Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 20 e.v.
39 Vergelijk Kelk, C., De kunst van een humaan strafrecht, eerste druk, Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen, Utrecht, in samenwerking met Boom juridisch, Den Haag, 2018, p. 326; Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, pp. 20-24. Zie tevens Van der Wolf, M.J.F.,
TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012 en Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, pp. 3-4.
2.1.1 De Moderne Richting
Tegen het eind van de negentiende eeuw
40deed zich een belangrijke ontwikkeling voor
binnen het strafrechtsdenken.
41De nieuwe denkrichting die opkwam
42werd aangeduid als de
Moderne (of Nieuwe) Richting.
43In tegenstelling tot de Klassieke denkrichting(en) richtte de
Nieuwe Richting zich op de ‘noodzakelijkheid’ van beveiliging van de samenleving.
44De
Moderne Richting kende minder waarde toe aan het straffen uit hoofde van vergelding, maar
hield zich bezig met de doelmatigheid van het straffen en richtte zich in dat kader tot het
(gevaarlijk-gestoorde) individu,
45waarbij niet de ‘daad’ maar de ‘dader’ centraal kwam te
staan.
46In het hiernavolgende zal worden ingegaan op de belangrijke ontwikkelingen in ons
strafrechtstelsel die (mede) hun aanleiding hebben gevonden in de opkomst van dit Nieuwe
Denken
en
uiteindelijk
hebben
geresulteerd
in
het
ontstaan
van
de
terbeschikkingstellingsmaatregel.
Een strijdperk ingetreden
Het ontstaan van de terbeschikkingstellingsmaatregel
47duidt Kelk aan als regelrecht gevolg
van [de opkomst van] het Moderne denken.
48Men dient zich niettemin goed te realiseren dat
de opkomst van dit nieuwe denken geenszins zorgde voor een integraal
strafrechtelijk-gewijzigd inzicht. Het Moderne denken betrof een nieuwe denkstroming binnen het algehele
strafrechtsdenken.
49De
typische
ontstaansgeschiedenis
die
onze
40 Toen ook de belangstelling voor de criminologie en de [forensische] psychiatrie toenam.
41 Zie hier eventueel het citaat van Y. Buruma, in: 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999 op p. 14: “Nieuw is dat men zich aan het eind van de eeuw nadrukkelijk manifesteert als een nieuwe richting, waar met voor- of tegenstander van kan wezen: het strafrecht gaat over zichzelf nadenken in plaats van over de onderwerpen die het object van wetenschappelijk of praktisch juridisch handelen zijn.”
42 In dit kader werd op 1 januari 1889 door A. Prins, F. von Liszt en onze G.A. van Hamel de ‘Internationale Kriminalistische Vereinigung’ opgericht.
43 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 13. Het was tegen deze zelfde achtergrond dat in 1905 de Kinderwetten (1901/1905) inwerking traden. Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3:
Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 67 e.v.
44 Vgl. Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.),
Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990 en Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer:
Kluwer, 2016.
45 Zie o.m. Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989. Het Klassieke adagium ‘geen straf zwaarder dan de [mate van] schuld rechtvaardigt’ werd daarbij niet gevolgd. Zie in dit kader o.m. Y. Buruma, in: 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste
eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999, p. 23; Jonkers, W.H.A. (1974/1975), ‘De strafrechtelijke straf: inhoud, grondslag,
doeleinden’, in: Buruma, Y. (red.), 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999.; Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992, p. 156 e.v.
46 Binnen dit Nieuwe Denken kwam belangstelling voor een meer wetenschappelijke (interdisciplinaire) benadering van waaruit de bestudering van strafbaar gedrag plaats vond. Zie hieromtrent Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992, p.156 e.v. Zie verder mogelijk Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 13. Met behulp van interdisciplinaire wetenschappen dacht men het ‘crimineel gedrag’ als het ware te kunnen verklaren. Binnen dit Nieuwe denken werd aldus gekozen voor een deterministische benadering boven de Klassieke idee van indeterminisme. Het is ook in dit kader dat de invoering van de voorwaardelijke veroordeling in 1915/1917 kan worden begrepen.
47 Als ‘behandelingsmaatregel ter beveiliging van de maatschappij’.
48 Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 544.
49 Wat eerder voor een grotere onderlinge verdeeldheid en juist niet voor eensgezindheid heeft doen zorgen. Er werd ook wel gesproken van een ‘scholenstrijd’.
terbeschikkingstellingsmaatregel kent is ook niet in de laatste plaats aan deze toen
nieuw-ontstane opdeling binnen het strafrechtsdenken toe te schrijven, zo zullen wij zien.
50Scholenstrijderfgoed
De terbeschikkingstellingsregeling kan worden aangemerkt als voortvloeisel van een geheel
van compromissen tussen de Moderne- en de Klassieke Richting.
51De
Psychopathenwetgeving,
52waarmee
de
grondslag
voor
onze
huidige
terbeschikkingstellingsregeling werd gelegd,
53kent een totstandkomingsgeschiedenis van
maar liefst zeventien jaren.
54De Jong betitelt de terbeschikkingstellingsmaatregel in dit kader
ook wel als
“het product van een geheel van controversen”
55en Van der Wolf spreekt van een
“dubbele gedachte achter de tbs”
.
56Als gevolg hiervan is de verhouding tussen de
veronderstelde doelstelling(en) en grondslag van de tbs-maatregel – beveiliging enerzijds en
behandeling anderzijds – vanaf het begin geheel bewust nader oningevuld gebleven,
57hetgeen
van zeer grote invloed geweest op de manier waarop ook heden ten dage nog altijd geworsteld
wordt met (de nadere invulling van) artikel 37a Sr.
Richting een tweesporenstelsel
Uit welke hoofde tbs-oplegging gelegitimeerd wordt geacht kan van groot belang zijn bij de
duiding van de tbs binnen het strafrechtsstelsel.
58Alvorens de algehele ontstaansgeschiedenis
50 Zie in dit kader onder meer Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012. De wetsontwerpers van de Pschychopathenwetten waren daarbij overwegend Klassiek-georiënteerd.
51 Vgl, Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, pp. 327-334, 347-354, p. 418 en p. 467 alsmede Koenraadt, F., Mooij, A.W.M., van Mulbregt, J.M.L. (red.), De persoon van de verdachte, De rapportage pro justitia vanuit het Pieter Baan Centrum, Deventer: Kluwer 2004, p. 158. Vgl. eveneens Kamerstukken II 1910/11, nr. 4, p. 11 en Handelingen II 1924/25, p. 1655. 52 1925/1928.
53 Vgl. Beukers, M., Over de grenzen van de stoornis (diss. Rotterdam), Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam 2017, p. 73 e.v. 54 1911/1928 en zie De Bruin, P. & Nederlof, A.G., Commentaar op Wetboek van Strafrecht 37b, 38 t/m 38c, onder A. Vanwege haar lange ontstaansgeschiedenis kent de Psychopathenwetgeving ook verschillende wetsontwerpers. Onder Regout nam het opstellen van deze wetten in 1911 aanvang, en later kwamen ook de ‘ontwerpers’ Ort en Heemskerk in beeld, terwijl het uiteindelijk in 1928, onder minister Donner was dat de wetten daadwerkelijk inwerking traden (vgl. Handelingen II, 1924/25, 421-430, pp. 1631-1668; Kamerstukken I, 1924/25, 27, 118-118a; Kamerstukken II, 1927/28, 319, nr. 1-6; Kamerstukken II 1924/25, 27, nr. 1-5).
55 De Jong, F., ‘Straf, stoornis en ideologie, of: de toekomst van de twintigste-eeuwse strafrechtsgeschiedenis in Nederland’, DD 2018/1, p. 1.
56 Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 439. Zie ook p. 44 waar Van der Wolf spreekt van een “dubbel gedachtegoed”.
57 Vgl. van der Wolf, M.J.F., ‘Longstay heeft lang genoeg geduurd’, in: Van Hattum, W.F., Brouwer, C., Smilde, M.J., Waldeck, K.J.J. (red.), Levenslang, Paris: Zutphen 2019, p. 110 en zie tevens Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse
van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012.
58 Zoals benoemd werd vanuit het Klassieke Denken aangehouden: ‘geen straf hoger dan de [mate van] schuld rechtvaardigt’ (hoewel de
Hoge Raad zich in – naar wat men noemt – de ‘Zwarte Ruiter-jurisprudentie’ duidelijk tegen deze opvatting heeft getoond. Zie hiertoe o.m.
Hoge Raad 10 september 1957, NJ 1958, 5 (Het Zwarte Ruiter-arrest); Hoge Raad 13 mei 1958, NJ 1985/325 alsook Hoge Raad 12 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC2708, NJ 1986/327). De Moderne Richting zag maatregeloplegging evenwel als leed en in die zin als ‘straf’. Onder de omstandigheid echter dat vanuit de Moderne visie maatregeloplegging niet wordt gelimiteerd uit hoofde van schuld zag de terbeschikkingstellingsmaatregel zich voor de Modernen niettemin probleemloos gelegitimeerd. Vgl. Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992, p. 272 en p. 380; Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van
historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 354.
van de terbeschikkingstellingsmaatregel zelf te hebben besproken is het wenselijk reeds
gewezen te hebben op het binnen onze strafrechtspleging mettertijd veranderende
sporenstelsel. Ook al had de strafrechter reeds in 1884 de mogelijkheid de (maatregel van)
opname in een krankzinnigengesticht te gelasten,
59pas met de komst van de
terbeschikkingstellingsregeling in 1928
60kan worden gezegd dat in de Nederlandse
strafrechtspleging een tweesporenstelsel werd aangehouden.
61Van de reeds eerder in ons
Wetboek van Strafrecht opgenomen maatregel tot plaatsing in een krankzinnigengesticht voor
de duur van maximaal een jaar (artikel 37 (oud) Sr) kon niet gezegd worden dat deze op
beveiliging was gericht, noch dat deze een strafrechtelijk karakter kende,
62waardoor een
verschuiving van een monistisch (straffen)stelsel naar een meersporenstelsel pas vanaf
1925/1928 waarneembaar werd geacht.
63Ook naar de huidige stand van zaken – hoewel hier weer geenszins gezegd kan worden dat de
nodige kritiek in dit kader zou ontbreken
64– worden ‘straf’ en ‘maatregel’ onderscheiden in
ons strafrechtsstelsel.
65Gewezen op de sporenstelseldynamiek kan nu toegekomen worden
aan de bespreking van de ‘terbeschikkingstelling door de regeering’ (hierna: tbr).
2.1.2 De Psychopathenwetten
De tbr-maatregel, op 1 november 1928 in werking getreden, zou een tweeledige doelstelling
hebben te dienen. Enerzijds: maatschappijbeveiliging met het oog op het psychisch
gevaarlijk-gestoorde individu, anderzijds: behandeling met het oog op resocialisatie.
66Ondanks deze dubbele doelstelling werd ‘beveiliging’ gezien als het voornaamste doel van de
maatregel.
67de hoeveelheid te vergelden schuld, en de maatregel hoort bij de Moderne Richting, waarbij de lengte wordt bepaald door de gevaarlijkheid.’ (Vgl. Hummelen, J.W., Verkes, R.J., van der Wolf, M.J.F. (red.), Forensische psychiatrie en de rechtspraktijk, Utrecht: de Tijdstroom, 2018, p. 330). Zie verder Handelingen II 1924/25, p. 1636.
59 Sinds 1884 kon dit reeds via de ‘Krankzinnigenwet’ (artikel 18 lid 2 (oud)), en sinds 1886 was deze plaatsing in het krankzinnigengesticht in het Wetboek van Strafrecht zelf opgenomen (artikel 37 (oud)).
60 Als allereerste strafrechtelijke maatregel (vgl. Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 544). 61 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 155. Met een ‘tweesporenstelsel’ wordt hier het [strafrechtelijk] stelsel bedoeld waarbinnen de strafrechtelijke sancties zijn onder te verdelen in ‘straffen’ en ‘maatregelen’. 62 Deze kon immers slechts ten aanzien van de volledig-straffelozen opgelegd worden. Hierbij komt dat deze plaatsingsmaatregel wordt verondersteld destijds enkel en alleen vanuit proceseconomische overweging in ons Wetboek van Strafrecht te zijn opgenomen (vgl. o.m. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 155).
63 Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 15.
64 Zie o.m. Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992. Zie ook Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons
Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, pp. 40-42.
65 Zie in dit kader eventueel Hoge Raad 6 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD1122, NJ 1995/645 en Hoge Raad 14 maart 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU5496 (Lucia de B.), m.nt. Mevis.
66 Vgl. Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989, p. 10 en Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, p. 319 e.v.
67 Zie hier bijvoorbeeld Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, p. 321; Van der Wolf, M.J.F., ‘Oplegging van TBS’, in: Boksem, J., Frielink, P.M., Mevis, P.A.M., Paridaens, D.J.M.W., Waling, C., Wolswijk, H.D. (red.), Handboek strafzaken, Wolters Kluwer [online], (§ 53.3); Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot
Met (de introductie van) de ‘Psychopathenwetten’ werd beoogd een bepaald hiaat in het
strafrechtsstelstel op te vullen.
68De tweedeling van volledig toerekenbare dader en volledig
ontoerekenbare dader werd als problematisch ervaren nu niet genoeg tegemoet zou worden
gekomen aan hetgeen voor de maatschappij(bescherming) het meest wenselijk was te
achten.
69De wet voorzag zoals gezegd ten aanzien van het gestoorde – niet volledig
ontoerekenbaar te achten – individu in geen enkele vorm van maatregeloplegging. De
maatschappij werd dientengevolge tegen dit slag daders niet beschermd.
70Ten aanzien van de
volledig ontoerekenbare dader bestond weliswaar de mogelijkheid voor de rechter deze te
doen plaatsen in een krankzinnigengesticht voor de duur van maximaal een jaar, maar
minister Regout achtte dit onvoldoende.
71Een dergelijke opname strekte in de praktijk
doorgaans slechts tot langduriger opberging van de betrokken persoon
72en was er geen
sprake van enige vorm van behandeling.
73Wanneer men wel kon spreken van enige
behandeling had deze behandeling geen relatie met het delinquente gedrag.
74Tbr voor de (verminderd) toerekenbaren
Met de tbr-regeling werd voorzien in een strafrechtelijke maatregel die niet louter slechts aan
de volledig ontoerekenbare dader maar eveneens aan de verminderd toerekenbare dader kon
worden opgelegd.
75In tegenstelling tot de door de wetgever van 1881/1886 gekozen
invalshoek, werd het begrip ‘toerekenbaarheid’ nu dus wel deelbaar geacht.
76vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss.
Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 177 alsook Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987 en De Bruin, P. & Nederlof, A.G., Commentaar op Wetboek van Strafrecht 37b, 38 t/m 38c, onder A. 68 Zie Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v., waar wordt gesproken van “leemten”.
69 Temeer nu dezen naar het klassieke strafperspectief doorgaans dus juist een lage straf opgelegd kregen, omdat zij minder ‘schuld’ hadden. 70 Juist nu naar de klassieke opvatting deze verminderd toerekenbaren ook geen lange straffen werden opgelegd. Vgl. Kelk, C. / De Jong, F.,
Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v. Vgl. ook Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam),
Oisterwijk: WLP 2012, p. 438.
71 Zie Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v.
72 ‘Langduriger’ ten opzichte van wat qua ‘strafoplegging’ ten aanzien van deze gevallen mogelijk was.
73 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 10.
74 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 10 en vgl. Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v. Derhalve kon men zich hier terecht afvragen of, als deze volledig ontoerekenbaren terugkeerden in de maatschappij, het gevaar dat van deze personen uitging op enigerlei wijze was afgenomen. (Vgl. daarbij tevens Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v.)
75 Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989, p. 10. Zie in dit kader tevens Regout, Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 11 en p. 12 e.v.; Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v. Zie ook Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, 319 e.v.
76 Vgl. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 373 e.v. Vgl. Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v. Zie ook Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, 319 e.v. Vgl. ook de parlementaire stukken, waar men spreekt over ‘grensgevallen’ – toegelicht aan de hand van een gradueel toerekenbaarheidsbegrip (zie o.m. Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 11 en p. 13). Zij het dat in deze context ‘verminderde toerekenbaarheid’ vooralsnog niets anders tot gevolg kon hebben dan (‘mogelijk’) strafvermindering. De wetgever was nog overwegend Klassiek-georiënteerd in die zin dat de idee van ‘straffen naar de mate van schuld’ nog merkbaar nagevolgd werd. Vanuit deze denkwijze was het vooralsnog niet de bedoeling – het was tot 1980 zelfs niet eens mogelijk – dat de verminderd toerekenbare dader in het geheel niet gestraft zou worden. Ondanks het (tegen)geluid van ontwerper Ort in dit kader – Ort was de enige
Tbr voor de (volledig) ontoerekenbaren
Ten aanzien van de volledig ontoerekenbaar-geachte dader voorzag de wet nog steeds in de
mogelijkheid deze door de rechter in een ‘krankzinnigengesticht’ te doen plaatsen. Met het
intreden van de tbr-regeling was er echter de mogelijkheid bij gekomen
77dat (naast dat aan de
volledig ontoerekenbare dader in het algemeen de tbr-maatregel kon worden opgelegd) de
rechter in één en hetzelfde geval (wederom uit veiligheidsoverwegingen) zowel
krankzinnigenplaatsing kon gelasten als tbr kon opleggen.
782.1.3 (De aanloop naar) 1988; van tbr naar tbs
Rond 1950 deed zich een golf van nieuwe initiatieven en ideeën voor en kwam ruimte voor
een optimistische houding.
79In het hier relevante kader leidde dit optimisme tot een meer
humaan gekenschetste strafrechtspleging,
80waarbij ‘resocialisatie’ hoog in het vaandel kwam
te staan.
81In plaats van dat het zwaartepunt lag op beveiliging, kwam nu juist meer aandacht
voor het aspect van verpleging.
82Niet ‘uitstoting’ maar (re-)integratie werd de
kerngedachte.
83onder de wetsontwerpers die niet meende dat de verminderd toerekenbare dader ook gestraft moest worden en alleen in de ontwerpen-Ort was het derhalve niet verplicht gesteld tbr-oplegging ten aanzien van de verminderd toerekenbare dader samen te doen gaan met (enige vorm van) straf (vgl. evt. Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989, p. 12) – was het uit hoofde van de Psychopathenwetgeving namelijk vereist dat ten aanzien de verminderd toerekenbare dader de tbr-oplegging steeds samenging met (in ieder geval enige vorm van) strafoplegging (vgl. artikel 37a oud Sr en zie Kamerstukken II 1910/11, 239, nr. 4, p. 14; Kamerstukken II 1920/21, 73, nr. 1, p. 1). Dit veranderde pas na 1980. Vgl. Rutenfrans, C.J.C., Boutellier, J.C.J., ter Veer, P.B.A. (red.), ‘De toekomst van tbs’, Justitiële Verkenningen, jrg. 19 nr. 3, 1993, p. 6.
77 Hiernaast bleef nog steeds de mogelijkheid bestaan dat aan de volledig ontoerekenbaar-geachte persoon louter de plaatsing in een ‘krankzinnigengesticht’ werd gelast.
78 Dit was mogelijk uit hoofde van artikel 37a lid 4 Sr oud. Sinds de Wet van 25 juni 1997(, Stb. 1997, 282) is ter zake één en hetzelfde misdrijf een dergelijke cumulatie evenwel niet langer mogelijk. Vgl. Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse
van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p.
184 en Kamerstukken II 1995/96, 24 256, nr. 3.
79 Vgl. ook Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 1 en p. 39. Zie in dit kader ook de totstandkoming van de Commissie Fick (1947) die – ter voorbereiding van de hervorming van het Gevangeniswezen – een kritische doorlichting van het gevangeniswezen verzorgde, waarbij de Commissie concludeerde dat er een groot gemis was aan psychologisch inzicht. Vgl Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.),
Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007,
p. 34.
80 Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 471.
81 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 125.
82 Zie Kooijmans, T., Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel (diss. Rotterdam), Rotterdam: Kluwer 2002, p. 26. Deze “verzorgingsijver” werd niet in de laatste plaats uitgedragen door de ‘Utrechtse School’ die zich tussen 1948 en 1959 (onder Pompe, Kempe en Baan) presenteerde. Zie Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen
behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 40;
Léauté, J., Une nouvelle école de science criminelle: l’Ecole d’ Utrecht, Paris 1959; Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch
perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987, p. 281. De ‘Utrechtse School’ stond een gehumaniseerde beoefening van het
strafrecht voor waarbij een multidisciplinaire, menswetenschappelijke samenwerking werd gehanteerd, waarbinnen de delinquent werd aangemerkt als gelijkwaardig ‘evenmens’ (Zie in dit kader o.m. Kelk, C., ‘WILLEM PETRUS JOSEPH POMPE (1893 – 1968)’, 2004. Deze ‘school’ was zeer wel aan te merken als de Nederlandse tegenhanger van de rond dezelfde tijd in België en Frankrijk dienstdoende leer van de Défense Sociale, waarbinnen nog immer de “beveiligingsijver” overheerste, waarbij er aan subjectieve verantwoordelijkheid of schuld geen relevantie toegekend werd. Zie Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en
veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 35 en p. 40.)
83 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 34. De Beginselenwet Gevangeniswezen (1951/1953) die in 1953 inwerking trad stond eveneens in het teken van dit ‘behandelingsoptimisme’. Vgl Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer:
De (aanloop naar de) Wet Herziening tbr
84Na een periode van ‘naoorlogs (behandelings)optimisme’ en vertrouwen in het samenspel met
de forensische psychiatrie
85deed zich rond 1960 echter een verandering in (leidende)
opvatting voor
86als gevolg waarvan toch weer de ‘onverbeterlijke dader’ centraal kwam te
staan.
87Het was erg moeilijk gebleken om ten aanzien van het resocialisatie-ideaal in
adequate behandeling te voorzien.
88Aantoonbaar succes werd in dit kader niet geboekt en
(mede) naar aanleiding van verschillende voorvallen in tbr-klinieken staken de
angstgevoelens ten aanzien van de gestoorde delinquent opnieuw de kop op.
89Het grote
enthousiasme van eerdere jaren ten aanzien van de forensische psychiatrie was aanzienlijk
teruggedrongen
90en het was duidelijk dat ‘behandeling’ hier wederom moest worden gezien
als middel en niet als doel.
91Mensenrechtsdenken en het strafrechtelijk karakter van de tbs-maatregel
Daarbij was rond 1970
92een scherpe discussie ontstaan met betrekking tot eventuele
‘verjuridisering’ van de tbr-maatregel.
93Deze discussie kon mede tegen de achtergrond
worden begrepen van de zich na de jaren zestig voorgedane ontwikkelingen rondom de
mensenrechten.
94Tegen deze achtergrond kwam ook het rechtsburger-mensbeeld op
95en kon
het nieuwe PBC-beleid begrepen worden als gevolg waarvan het niet langer mogelijk was dat
Kluwer, 2016, p. 130. De tenuitvoerlegging van de straf moest dienstbaar zijn aan de voorbereiding van de terugkeer van de (ex-)gedetineerde in de maatschappij, zo lag ook in deze Beginselenwet vervat. Vgl. Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen
behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 34.
84 Wet van 19 november 1986 tot herziening van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet gevangeniswezen en enkele andere wetten omtrent de maatregel van terbeschikkingstelling en enige andere onderwerpen die met de berechting van geestelijk gestoorde delinquenten samenhangen, Stb. 587. Inwerking getreden op 1 september 1988.
85 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, pp. 39-40.
86 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 50 e.v. Zie evt. ook Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3:
Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 130.
87 Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 35.
88 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 130.
89 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 50 e.v.
90 In dit kader nam ook het aantal opgemaakte deskundigenrapportages tussen 1964 en 1979 aanzienlijk af (van 1300 naar ruim 530). Ook de Hoge Raad zelf leek de ‘te verregaande’ psychiatrisering van de strafrechtspleging aan banden te willen leggen. In dit kader wordt vaak gewezen op het door de Hoge Raad op 5 februari 1980 gewezen Menten-arrest (ECLI:NL:HR:1980:AB7357, NJ 1980, 104).
91 Nu sprake was van een afgenomen vertrouwen in de beveiligingsfunctie van de tbr-maatregel volgde tbr-oplegging ook weer vaker in combinatie met lange gevangenisstraffen. Vgl. ook Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf,
Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 51. In het kader van
maatschappijbeveiliging werd dit ook toegestaan. Zie bijv. Hoge Raad 4 juni 1985, NJ 1986, 95 en vgl. Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 34. In dit kader wordt vaak gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 13 december 1983 (Hoge Raad 13 december 1983, NJ 1984, 653), waarbij de Hoge Raad (de overwegingen van het Hof) honoreerde dat, nu ten aanzien van de verdachte in dezen de behandelbaarheid zo zeer gering werd geacht, ondanks dezes ‘verminderde toerekenbaarheid’ een levenslange gevangenisstraf werd opgelegd.
92 Met de ‘Nota tbr’.
93 Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 34.
94 Ontwikkelingen ten behoeve van een verhoogde rechtsbescherming voor de zwakkeren in de maatschappij en van juridisering van velerlei maatschappelijke terreinen.
95 Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 33 e.v.