• No results found

De stoornis in strafrechtelijk verband: Een nasporing van een hedendaags begrip omtrent artikel 37a Sr, waarbij de vraag wordt behandeld in hoeverre wijziging van voornoemd artikel zich verhoudt tot hetgeen in artikel 5

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De stoornis in strafrechtelijk verband: Een nasporing van een hedendaags begrip omtrent artikel 37a Sr, waarbij de vraag wordt behandeld in hoeverre wijziging van voornoemd artikel zich verhoudt tot hetgeen in artikel 5"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

De stoornis in strafrechtelijk verband

Een nasporing van een hedendaags begrip omtrent artikel 37a Sr, waarbij de vraag wordt behandeld

in hoeverre wijziging van voornoemd artikel zich verhoudt tot hetgeen in artikel 5 lid 1 sub a,

respectievelijk sub e EVRM besloten ligt

26 juli 2019

R. Wijdeveld

10990739

rooswijdeveld@live.nl

mw. mr. C. Ganzeboom

mw. mr. dr. A. van Verseveld

(2)

Inhoud

Inhoud ... 2

Afkortingenlijst ... 4

1. Inleiding ... 5

1.2 Opbouw ... 9

2. Artikel 37a Sr, een overzicht (het nationale kader) ... 11

2.1 De terbeschikkingstelling in (wets)historisch perspectief ... 12

2.1.1 De Moderne Richting ... 13

2.1.2 De Psychopathenwetten ... 15

2.1.3 (De aanloop naar) 1988; van tbr naar tbs ... 17

2.1.4 Het stoornisvereiste behouden ... 20

2.1.5 Het gelijktijdigheidsvereiste behouden ... 21

2.2 Het historische kader – (tussen)conclusie ... 23

2.3 Een hedendaagse lezing van ons artikel 37a Sr ... 25

2.3.1 De Hoge Raad overweegt ... 26

2.3.2 Artikel 37a lid 1 Sr: de “stoornis” (i) ... 28

2.3.1 Verduidelijking I van Dekker in het licht van artikel 37a Sr ... 33

2.3.2 Artikel 37a lid 1 Sr: het “tijdens” (ii) ... 36

2.3.3 Verduidelijking II van Dekker, eerste deel ... 38

2.3.4 Het ‘veiligheidscriterium’ (iii) ... 41

2.3.1 Verduidelijking II van Dekker, tweede deel ... 44

2.4 Praktijktoepassing; stoornis (i), tijdens (ii) en gevaar (iii) van de feitenrechter ... 47

2.4.1 Leiden Dekker’s verduidelijkingen tot meer tbs-oplegging in de praktijk? ... 48

3. Het relevante kader van artikel 5 EVRM (het internationale kader) ... 54

3.1 EHRM 3 maart 2015, NJ 2015/282 (Constancia / Nederland) ... 58

3.2 Het hedendaagse kader – conclusie ... 60

4. Andere alternatieven (discussie) ... 63

4.1 Tweetal persoonlijke voorstellen ... 64

5. Afsluiting ... 68

6. Bronnenlijst ... 69

6.1 Geraadpleegde literatuur ... 69

6.2 Geraadpleegde jurisprudentie ... 77

(3)
(4)

Afkortingenlijst

AG

Advocaat-Generaal

art.

artikel

artt.

artikelen

cit.

citaat

c.q.

casu quo, Latijn voor: ‘in welk geval’

DD

Delikt en Delinkwent

d.d.

de dato, Latijn voor: ‘daterend van’ (vrij vertaald)

diss.

dissertatie

DSM

Diagnostic and statistical manual of mental disorders

ECLI

European case law identifier

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

e.a.

et alii (Latijn voor: ‘en andere(n)’)

e.v.

en volgende

EVRM

Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens

evt.

eventueel

Hof

Gerechtshof

HR

Hoge Raad der Nederlanden

ISD

[plaatsing in een] inrichting voor stelselmatige daders

jl.

jongstleden

jo.

juncto (iuncto, p.p.p. abl. ev. van iungere, Latijn voor: ‘verbinden’)

jrg.

jaargang

LJN

landelijk jurisprudentienummer

m.i.

mijns inziens

m.nt.

met noot [van]

NIFP

Nederlands Instituut voor de Forensische Psychiatrie

NJ

Nederlandse Jurisprudentie

NJB

Nederlands Juristenblad

o.m.

onder meer

p.

pagina

PBC

Pieter Baan Centrum

PJ

Pro Justitia

pp.

pagina’s

red.

redactie

r.o.

rechtsoverweging

Stb.

Staatsblad

Sr

Wetboek van Strafrecht

t.a.v.

ten aanzien van

tbs

terbeschikkingstelling

tbr

terbeschikkingstelling van de regeering

vgl.

vergelijk

Wet Bopz

Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

1

Wet RO

Wet op de Rechterlijke Organisatie

Wfz

Wet forensische zorg

Wvggz

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Wzd

Wet zorg en dwang

1 Per 1 januari 2020 wordt de Wet Bopz vervangen door de Wvggz en de Wzd. Vgl. o.m. Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3;

(5)

1. Inleiding

“Het is onwenselijk als de tbs-maatregel niet wordt opgelegd waar dat wel de meest passende

maatregel zou zijn. Ik sta daarom voor een aanpak die het mogelijk maakt vaker tbs op te kunnen

leggen met meer oog voor de veiligheid van de samenleving” – S. Dekker.

2

Bovengenoemd citaat laat zich terugvinden in de brief ‘Aanpak Weigerende Observandi’,

door minister Dekker op 8 oktober 2018 geschreven aan de Tweede Kamer.

3

In zijn brief stelt

minister Dekker ten aanzien van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een

tweetal ‘verduidelijkingen’ voor. Dat met Dekker’s ‘verduidelijkingen’ in dezen echter niet

tevens een zekere mate van verandering gepaard zal gaan is op dit punt nog maar zeer de

vraag.

4

Er werd reeds één en ander ondernomen om de stoornisvaststelling in het kader van de

terbeschikkingstelling (hierna: tbs)

5

tot een minder moeilijke opgave te laten zijn.

6

Onder

andere met het intreden van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz),

7

met de verlenging van de

maximale observatietermijn in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)

8

en met de komst van

de nieuwe PBC-observatie-unit

9

zou het voor de rechter gemakkelijker moeten worden bij een

verdachte, zelfs wanneer deze alle medewerking aan onderzoek zou weigeren, een stoornis

vastgesteld te zien zoals uit hoofde van artikel 37a lid 1 Sr zou worden vereist. Echter, hoe de

2 Dekker, S. (Minister voor Rechtsbescherming) in zijn brief aan Tweede Kamer Aanpak Weigerende Observandi (d.d. 8 oktober 2018, 2369207), Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2018, p. 3. Zie tevens Kamerstukken II 2018/2019 29452, 229.

3 Dekker, S. (Minister voor Rechtsbescherming) in zijn brief aan Tweede Kamer Aanpak Weigerende Observandi (d.d. 8 oktober 2018, 2369207), Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2018. Zie tevens Kamerstukken II 2018/2019 29452, 229 en evt. Handelingen I 2017/18, 15, p. 25; Handelingen II 2017/18, nr. 29, p. 23.

4 Dat een (materiële) verandering van het artikel 37a hier zelfs zeer goed denkbaar is, stelt ook de Raad voor de rechtspraak. Zie hiertoe Raad voor de rechtspraak (Afdeling Strategie), ‘Advies Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)’ d.d. 3 april 2019.

5 Met ‘tbs’ zonder nadere aanduiding wordt in dit onderzoek bedoeld: ‘tbs met dwangverpleging’.

6 Zie in dit kader mogelijk Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018. Zie in dit kader ook Van Marle, H., ‘Rechter moet zelf – ook zonder psychisch onderzoek – een stoornis kunnen vaststellen’, De Volkskrant, 17 januari 2018; Meynen, G., ‘Een medische of een juridische stoornis?’, Tijdschrift voor Psychiatrie, jaargang 61, februari 2019, pp. 74-75; Abels, D., (onder a: ‘vrijheidsstraf’) in: ‘Behandelen en Straffen’, DD 2019/8; Schravesande, F., ‘Het dilemma van de TBS-weigeraars’, NRC Handelsblad [online], 14 oktober 2017.

7 Wet van 24 januari 2018, Stb. 2018, 38. Zie in dit kader bijvoorbeeld artikel 7.1 van deze wet (jo. artikel 38 Sr). Zie tevens Kamerstukken II 2011/12 32398, 10, pp. 22-23 en Kamerstukken II 2010/11. 29452, 138.

8 Sinds 1 juli 2018 is de maximale termijn dat een verdachte in het PBC onderworpen kan worden aan observatie verlengd van maximaal zeven weken naar een termijn van maximaal veertien weken.

9 Sinds april 2017 kent het PBC de PBC-unit Unit 3. Op deze zogenaamde ‘weigerunit’ worden de observandi geplaatst door wie alle medewerking aan de persoonlijkheidsonderzoeken geweigerd wordt. Naast dat op deze ‘Unit 3’-afdeling stelselmatige observatie mogelijk is, is deze afdeling van het PBC tevens voorzien van vele extra (sociale en recreatieve) voorzieningen die ervoor zouden moeten zorgen dat de weigeraars worden uitgedaagd zo veel mogelijk van zichzelf te laten zien waardoor rapportage mogelijk wordt. Zie bijvoorbeeld eventueel ‘Toch diagnose voor helft tbs-weigeraars door nieuwe aanpak’, item Eenvandaag (8 juni 2018) [online], https://eenvandaag.avrotros.nl/item/toch-diagnose-voor-helft-weigeraars-door-nieuwe-aanpak/ of ‘Pieter Baan Centrum lokt tbs-weigeraars uit hun tent’ in: Trouw [online] (11 juni 2018): https://www.trouw.nl/home/pieter-baan-centrum-lokt-tbs-tbs-weigeraars-uit-hun-tent- https://www.trouw.nl/home/pieter-baan-centrum-lokt-tbs-weigeraars-uit-hun-tent-~acddc8b4/. Zie verder Nagtegaal, M.H., ‘Weigerende observandi op een speciale afdeling in het Pieter Baan Centrum. Planevaluatie en bevindingen over het eerste half jaar’, WODC, 2018-7.

(6)

verschillende 37a Sr-vereisten – waaronder het stoornisvereiste – in de praktijk precies

zouden moeten worden ingevuld, daar heerst vooralsnog geen eenstemmigheid over.

Uit de aanhef van artikel 37a Sr volgt:

“De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een

gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de

rechter ter beschikking worden gesteld”

. Verder is voor tbs-oplegging vereist dat dit begane feit

een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren

of meer is gesteld dan wel dat het gaat om een ander misdrijf dat zich in artikel 37a lid 1 sub 1

Sr genoemd ziet.

10

Voorts is vereist dat in het kader van de veiligheid van anderen, dan wel in

het kader van de algemene veiligheid van personen of goederen, tbs-oplegging in het concrete

geval noodzakelijk is.

11

Dat tbs(-oplegging) mogelijk is ten aanzien van personen die tijdens het plegen van een

ernstig strafbaar feit leden aan een psychische stoornis en die een gevaar vormen voor de

samenleving, daarvan is op zich goed te betogen dat dit min of meer direct uit artikel 37a Sr

voortvloeit. Poogt men echter tot nadere beschouwing van artikel 37a Sr, en daarmee van de

verschillende opleggingsvereisten te komen, dan wordt gauw genoeg duidelijk dat de

verschillende 37a Sr-opleggingscriteria zich niet gemakkelijk eenduidig laten invullen. Niet

alleen aan het stoornisbegrip van artikel 37a lid 1 Sr wordt in praktijk op uiteenlopende

wijzen uitleg gegeven, ook het veiligheidscriterium

12

en het “tijdens”

13

lenen zich voor

velerlei-soortige interpretaties.

In het kader van artikel 37a Sr zijn door de Hoge Raad wel arresten gewezen en zijn er ten

aanzien van de ‘stoornis’, het ‘tijdens’ en de ‘veiligheid’ overwegingen aan te wijzen waar

door de Hoge Raad één en ander nader in is toegelicht. Echter, dat in dit kader aan de ‘uitleg’

van de Hoge Raad in de literatuur dan wel in de praktijk op ondubbelzinnige wijze gehoor

wordt gegeven kan vooralsnog niet gezegd worden.

14

Hierbij komt dat de nadere invulling

van artikel 37a Sr sterk afhankelijk is gebleken van de politieke opvattingen van het

10 Artikel 37a lid 1 sub 1 Sr. 11 Artikel 37a lid 1 sub 2 Sr. 12 Artikel 37a lid 1 sub 2 Sr. 13 Artikel 37a lid 1 Sr.

14 Vgl. in dit kader o.m. De Bree, J.K., ‘De weigeraar in het strafproces. Het vernieuwde artikel 37a Sr uit de Wet Forensische Zorg als oplossing voor de weigeraarsproblematiek?’, DD 2018/68; Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak Michael P.’, DD 2018/27; Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Te gek, te gewoon, te vaag, te vreemd: wie hoort er eigenlijk (niet) thuis in de tbs?’, DD 2017/54 en Van der Wolf, M.J.F., Gremmen, E.M., van Marle, H.J.C. & Mevis, P.A.M., ‘Worstelen met de weigerende observandus’, DD 2012/74.

(7)

moment.

15

Welk (eenduidig) doel de tbs-maatregel pleegt te dienen, en daarmee uit welke

hoofde tbs-oplegging zich gelegitimeerd kan zien en welke voorwaarden precies voor

oplegging dienen te gelden zijn in dit kader terugkerende vragen, terwijl de geconsolideerde

antwoorden vooralsnog lijken uit te blijven.

16

In het licht van het zojuist geschetste kader is

reeds goed te begrijpen dat geenszins is uitgesloten dat met Dekker’s ‘verduidelijkingen’ ook

een bepaalde mate van verandering gepaard zal gaan.

17

Echter, ook als men inhoudelijk kijkt

naar Dekker’s ‘verduidelijkingsvoorstellen’ in dezen is een materiële verandering hier goed

denkbaar.

18

Dekker’s eerste voorstel

In het kader van zijn eerste ‘verduidelijking’, allereerst, zou Dekker graag in de wettekst van

artikel 37a Sr (lid 1) Sr doen opnemen dat voor het opleggen van de tbs-maatregel niet vereist

is dat door gedragskundigen een stoornis bij verdachte wordt vastgesteld.

19

Nu een dergelijke

meer ‘autonome’ stoornisvaststelling door de rechter naar huidig recht reeds lange tijd gekend

is,

20

is een dergelijke wettelijke optekening wellicht niet direct als opzienbarend aan te

merken. Echter, in dit kader wordt door minister Dekker vervolgens betoogd dat het

stoornisvereiste van artikel 37a Sr een juridisch criterium behelst, waarbij het begrip

‘stoornis’ ruimer zou zijn dan vanuit gedragskundig oogpunt het geval is en dat voor het

vaststellen van zo’n ‘juridische stoornis’ ‘juridische aannemelijkheid’ voldoende is.

21

De

manier waarop minister Dekker het stoornisbegrip van artikel 37a Sr hier nader inkleedt geeft

op zichzelf reeds aanleiding tot nadere beschouwing.

22

In het licht van de tweede

15 Zie o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012.

16 Vgl. o.m. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012 en Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Te gek, te gewoon, te vaag, te vreemd: wie hoort er eigenlijk (niet) thuis in de tbs?’, DD 2017/54.

17 Al is het maar omdat een nadere wettelijke invulling, zelfs zonder dat sprake zou zijn van direct een materiële ‘wijziging’ of anderszins, ook reeds zou kunnen zorgen voor een ‘verandering’ nu daarmee bepaald ‘alternatief gebruik’ (in de gevallen dat nadere wettelijke invulling dus ontbreekt) onmogelijk wordt.

18 Ditzelfde stelt ook de Raad voor de rechtspraak. Zie hiertoe Raad voor de rechtspraak (Afdeling Strategie), ‘Advies Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)’ d.d. 3 april 2019.

19 Volgens minister Dekker zou de rechterlijke macht momenteel namelijk niet altijd gebruik maken van de ruimte die de wet hier ten aanzien van de stoornisvaststelling zou bieden (brief Dekker, p. 4). Zie in dit kader tevens Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018.

20 Zie in dit kader o.m. Hoge Raad 30 maart 1976, NJ 1976, 492. Zie ook Cleiren, C.P.M., Crijns, J.H., Verpalen, M.J.M. (red.), Tekst &

Commentaar Strafrecht, twaalfde druk, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 368 e.v. Vgl. tevens Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M.,

‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak Michael P.’, DD 2018/27, p. 25 e.v.

21 Brief Dekker, p. 4. Vgl. tevens Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837.

22 Ook de Raad voor de Rechtspraak waarschuwt minister Dekker op 3 april 2019 per brief voor een te juridische benadering van het 37a Sr-stoornisbegrip. Zie Raad voor de rechtspraak (Afdeling Strategie), ‘Advies Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)’ d.d. 3 april 2019.

(8)

‘verduidelijking’ die Dekker in zijn brief opbrengt is deze interpretatie van het 37a

Sr-stoornisbegrip echter eveneens interessant.

Dekker’s tweede voorstel

Met zijn tweede ‘verduidelijking’, namelijk, beoogt Dekker – die stelt dat ‘het gevaar voor de

samenleving’ en ‘de kans op recidive’ meer de bepalende factor(en) dienen te zijn voor

tbs-oplegging

23

– te expliceren dat het bij tbs-oplegging niet alleen gaat om de stoornis van de

verdachte ten tijde van een delict, maar dat ook juist gekeken zou moeten worden naar de

risico’s voor de veiligheid van de samenleving in de toekomst.

24

Ondanks het feit dat op dit

punt vooralsnog niet duidelijk is op welke manier minister Dekker een verduidelijking hier

concreet voor ogen staat,

25

valt hier direct op te merken dat de te veronderstellen

(veiligheids)risico’s naar huidig recht (mede) dienen voort te vloeien uit de vastgestelde

‘stoornis’, welk gevaar zich daarbij in een delict moet hebben verwezenlijkt. De manier

waarop het stoornisvereiste wordt uitgelegd is dan ook – zelfs al zou minder gewicht

toekomen aan het 37a Sr-gelijktijdigheidscriterium – van grote invloed op de

gevaarsinschatting van daarna.

26

Zal in dit kader inderdaad kunnen worden aangenomen dat Dekker’s ‘verduidelijkingen’

tevens een ‘verandering’ van artikel 37a Sr mee zullen brengen, dan volstaat het niet deze –

nog ongeacht haar precieze aard – slechts tegen de achtergrond van ons huidig artikel 37a Sr

te beoordelen.

Niet alleen vanwege het ontbreken van een eenduidig begrip van het tbs-artikel

binnen het nationaalrechtelijke kader is namelijk de grootste voorzichtigheid geboden bij een

eventueel nader wettelijk optekenen van artikel 37a Sr; tbs-oplegging – strekkende tot

vrijheidsbeneming – kan zich in het geheel pas gelegitimeerd zien indien de

vrijheidsbeneming eveneens plaatsvindt op grond van één (of meer) van de in artikel 5 lid 1

van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)

limitatief-opgesomde vrijheidsbeperkingsgronden.

27

23 Brief Dekker, p. 5.

24 Brief Dekker, p. 4. Vgl. Kamerstukken II 2018/19, 29452, 231 in het kader van tbs-verlenging. 25 Dit volgt m.i. geenszins duidelijk uit de brief.

26 Zie in dit kader o.m. Van der Wolf, M.J.F., Gremmen, E.M., van Marle, H.J.C. & Mevis, P.A.M., ‘Worstelen met de weigerende observandus’, DD 2012/74, p. 5 en Mackor, A.R., ‘Grenzen aan de autonomie van strafrechters: wie bewijst de stoornis en het recidiverisico?’, in: Ontmoetingen: Voordachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap (17), 2012, pp. 60-61. Men denke hierbij niet alleen aan de gevaarsinschatting bij de tbs-oplegging, maar ook bijvoorbeeld aan de gevaarsinschatting bij tbs-verlenging. 27 Het is wellicht ook om die reden geweest dat in het artikel dat 23 april 2019 in het Nederlands Juristenblad verscheen met betrekking tot de door de minister gepresenteerde voorstellen, auteurs Ligthart, Kooijmans en Meynen ministers voorstellen niet in het licht van ons huidig artikel 37a Sr beschouwen maar direct in het licht van het internationaalrechtelijke kader nu dezen ook knelpunten voorzien op internationaal niveau, zouden gepresenteerde verduidelijkingen van Dekker worden doorgevoerd. Zie Ligthart, S., Kooijmans, T. & Meynen, G., ‘Tbs en stoornis – Enkele overwegingen voor de wetgever’, NJB 2019/837.

(9)

Reeds is overduidelijk gebleken dat het colloquium ‘terbeschikkingstelling’ een penibele

discussie inhoudt die maar niet lijkt te verstommen;

28

ik zal absoluut niet de eerste zijn die dit

opmerkt. Toch weerhoudt dit mij er niet van om mijn masterscriptie aan deze vorm van

[gedwongen] vrijheidsbeneming te wijden. Haast zou ik zeggen “integendeel”. Mogelijk in

de vooravond van een wijziging van artikel 37a Sr zou ik de kans niet graag onbenut laten om

het huidig artikel 37a Sr nog eenmaal na te lopen om te kijken of genoemd artikel zich niet

toch – dan in ieder geval in het licht van artikel 5 lid 1 sub a (lawful detention after

conviction), respectievelijk sub e (detention of persons of unsound mind) EVRM – op een

bepaalde manier eenduidig laat begrijpen, om vervolgens te bezien in hoeverre een wijziging

van artikel 37a Sr in het licht van artikel 5 EVRM (on)wenselijk c.q. (on)mogelijk dienen te

worden geacht.

1.2 Opbouw

In dit onderzoek zal allereerst worden stilgestaan bij het nationaalrechtelijk-relevante kader

van de terbeschikkingstellingsregeling. Nu deze in het kader van de tbs-regeling van

onuitwisbare invloed is geweest op de hedendaagse duiding van de terbeschikkingstelling zal

hierbij nauwgezet worden gekeken naar de wetshistorische context waarbinnen de

terbeschikkingstelling is ontstaan en zich vervolgens heeft ontwikkeld. Daarna zal worden

gekeken naar ons huidig artikel 37a Sr. In dit kader zal worden bezien in hoeverre een zekere

mate van eenduidigheid kan worden ontwaard ten aanzien van de manier waarop binnen de

huidige strafrechtspraktijk invulling wordt gegeven aan de 37a Sr-opleggingsvereisten. In

deze beschouwing zal worden gekeken naar de literatuur, de Hoge Raad-jurisprudentie en

naar de lagere rechtspraak.

Vervolgens zal in dit onderzoek het internationaalrechtelijk-relevante kader van de

terbeschikkingstellingsregeling aan bod komen, waarbij artikel 5 lid 1 sub a en sub e EVRM

nader zullen worden beschouwd. In het bijzonder zal worden gekeken naar de nadere uitleg

die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) aan genoemd

tweetal EVRM-vrijheidsbeperkingsgronden gegeven wordt.

28 Vgl. Koenraadt, F., ‘Pre-trial forensic mental health assessment in the Netherlands’, in: Herzorg-Evans, M. (ed.), Transnational

Criminology Manual, Wolf Legal Publishers 2011, Volume 3, chapter 4.1.4, pp. 527-544, p. 532: “The tbs meassure has always been subject to debate in society and in the academic world.” Vgl. eveneens Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987; Kooijmans, T., Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de

(10)

Zowel in het nationaalrechtelijke- als in het internationaalrechtelijke kader zullen de door

Dekker’s verduidelijkingsvoorstellen nader worden beschouwd. In het nationaalrechtelijke

kader zal worden bezien in hoeverre Dekker’s voorstellen zullen passen bij de manier waarop

aan ons huidig artikel 37a Sr uitleg pleegt te worden gegeven. In het internationaalrechtelijke

kader zal worden bezien in hoeverre de voorstellen van Dekker überhaupt (on)mogelijk

moeten worden geacht. In dit kader is van belang: (I) in hoeverre de manier waarop Dekker

het 37a Sr-stoornisbegrip uitlegt in overeenstemming is te achten met de manier waarop door

het EHRM invulling wordt gegeven aan artikel 5 lid 1 sub e EVRM; en (II) (al dan niet in

combinatie met genoemd voorstel onder I) in hoeverre Dekker’s standpunt dat bij

tbs-oplegging meer zou moeten worden gekeken naar de toekomstige risico’s voor de

samenleving en minder naar de stoornis ten tijde van een gepleegd delict gevolgen heeft voor

het behoud van – idealiter – zowel de a-grond als de e-grond bij tbs-oplegging.

29

Alvorens zal

worden gekomen tot een afsluiting zal worden stilgestaan bij enkele persoonlijke

aanbevelingen in dit kader.

29 Cit. Mevis, P.A.M., Struijk, S., Van der Wolf, M.J.F., ‘Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’, Directoraat Generaal Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2018, p. 88: “Het behoud van die beide gronden in combinatie met de tenuitvoerlegging van de tbs in een behandelomgeving is de garantie dat de Nederlandse tbs vrijwel zeker elke toets in Straatsburg doorstaat.” Zie eveneens Tak, P.J.P., ‘Op het rechte pad’, in: Van Kempen, P.H.P.H.M.C. & Buruma, Y. (red.), Levend strafrecht: Strafrechtelijke vernieuwingen in een maatschappelijke context, Deventer Kluwer 2011.

(11)

2. Artikel 37a Sr, een overzicht

(het nationale kader)

Voor een volledig begrip van ons huidig artikel 37a lid 1 Sr is het noodzakelijk de grondslag

en het doel van de in dit artikel vervatte maatregel eerst vanuit rechtshistorisch perspectief te

begrijpen. Niet in de laatste plaats is een dergelijke historische duiding hier onontbeerlijk nu

er zich rondom deze regeling vele tendenties hebben voorgedaan.

30

In hoofdstuk 2.1 zal

worden stilgestaan bij de ontstaansgeschiedenis van onze terbeschikkingstellingsmaatregel

alsook bij de relevante ontwikkelingen die zich nadien in dit kader hebben voorgedaan. Ook

zal aan de orde komen tegen welke politieke achtergrond(en) deze ontwikkelingen hebben

plaatsgevonden. In hoofdstukken 2.3 en 2.4 zal worden stilgestaan bij de vraag (in) hoe(verre)

ons huidig artikel 37a Sr met een zekere mate van eenduidigheid gelezen en begrepen kan

worden. In dit kader zullen de twee door Dekker voorgestelde ‘verduidelijkingen’ aan bod

komen en zal worden bezien in hoeverre deze (probleemloos) inpasbaar kunnen worden

geacht ten aanzien van een hedendaagse interpretatie van ons artikel 37a Sr.

30 Vgl. De Jong, F., ‘Straf, stoornis en ideologie, of: de toekomst van de twintigste-eeuwse strafrechtsgeschiedenis in Nederland’, DD 2018/1

en Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.),

(12)

2.1 De terbeschikkingstelling in (wets)historisch perspectief

Met de invoering van de Psychopatenwetgeving

31

kent ons Wetboek van Strafrecht sinds 1928

een terbeschikkingstellingsregeling.

32

Voordien was ons Wetboek van Strafrecht

33

ontworpen

vanuit een juridische tweedeling ten aanzien van de persoon van de verdachte:

deze kon in een

concreet geval ofwel volledig toerekenbaar, ofwel volledig ontoerekenbaar (en daarmee

straffeloos) worden geacht.

34

Dit onderscheid van twee uitersten

35

kon de onfortuinlijke

situatie tot gevolg hebben dat de behandeling-behoevende – doch niet volledig

ontoerekenbaar geachte – delinquent louter vanuit het strafrecht bediend werd.

36

Weliswaar geldt nog altijd dat uitsluitend volledige ontoerekenbaarheid onveranderlijk leidt

tot straffeloosheid ex artikel 39 Sr.

37

Ook geldt nog immer dat de ‘tussencategorie’

‘verminderde toerekenbaarheid’ niet in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen.

38

Echter,

sinds ons Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid van terbeschikkingstelling is er

binnen onze strafrechtspleging aanzienlijk meer plaats gekomen voor de

verminderd-toerekenbare verdachte.

39

In het hiernavolgende zal worden stilgestaan bij de relevante

ontwikkelingen in de geschiedenis die aan onze tbs-regeling ten grondslag hebben gelegen.

31 1925/1928; Wet van 28 mei 1925, Stb. 1925, 221 en Wet van 21 juli 1928, Stb. 1928, 251. Op 1 november 1928 traden genoemde wetten in werking. Onder de benaming ‘tbr’ nam de terbeschikkingstelling in 1928 haar intrede in ons Wetboek van Strafrecht.

32 Tot 1928 werd in de wet slechts voorzien in de mogelijkheid dat de rechter ten aanzien van de volledig ontoerekenbaar geachte dader behandeling te gelasten met de toepassing van de maatregel tot plaatsing in een ‘krankzinnigengesticht’ voor de duur van maximaal een jaar. Vgl. Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer, 2007, p. 83.

33 Het Wetboek van Strafrecht van 1881/1886; ingegeven vanuit de Klassieke opvatting(en). Zie in dit kader o.m. Buruma, Y., ‘Een strafrechtelijke ideeëngeschiedenis van de 20ste eeuw’, in: Buruma, Y. (red.), 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999.

34 Waarna al dan niet door de rechter werd gelast dat deze volledig ontoerekenbare dader werd geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis (destijds ‘krankzinnigengesticht’ geheten) voor de duur van een jaar. Vgl. ons huidig artikel 37 Sr en zie tevens Van der Wolf, M.J.F., TBS –

veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 392. Hier dient echter gewezen te worden op het feit dat met en intreden van

de Wfz (ingetreden per 1 januari 2019) en de Wvggz (1 januari 2020) volledige ontoerekenbaarheid niet langer vereist zal zijn voor het afgeven van de rechterlijke (zorg)machtiging. In dat kader wordt dan ook voorgesteld ons huidige artikel 37 Sr in zijn geheel te laten vervallen (zie verder: artikel 2.3 Wfz).

35 In een ‘tussencategorie’ werd niet voorzien nu het begrip ‘ontoerekenbaarheid’ ondeelbaar werd aangemerkt door de wetgever, oftewel ‘tertium non da[ba, RW]tur’. Zie H.J. Smidt & J.W. Smidt (red.), Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht. Volledige verzameling van

regeeringsontwerpen, gewisselde stukken, gevoerde beraadslagingen, enz. Eerste deel, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, p. 389.

36 Vgl. Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v.; Koenraadt, F., De centrale positie van

grensgevallen, Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen in samenwerking met Boom Juridische Uitgevers: Den Haag 2008;

Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989 en Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na

analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP

2012. Deze bediening vanuit het strafrecht kon tot gevolg hebben dat de geestelijk ‘gestoorde’ justitiabele veer hoger gestraft werd dan proportioneel zou zijn simpelweg omdat de maatschappij anders niet voldoende beschermd zou worden, maar ook kon het zo zijn dat de gestoorde (doch niet volledig-gestoorde) verdachte, omdat de rechter bij de staftoemeting rekening hield met de mate van schuld, een zeer korte straf kreeg en daarna – nog even gevaarlijk – terugkeerde in de maatschappij.

37 Naar het huidige recht wordt vanuit artikel 37a Sr niet vereist dat artikel 39 Sr van toepassing is, hetgeen uit hoofde van (het nu nog niet geschrapte) artikel 37 Sr nu juist wél vereist wordt.

38 Zie bijvoorbeeld Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.),

Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 20 e.v.

39 Vergelijk Kelk, C., De kunst van een humaan strafrecht, eerste druk, Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen, Utrecht, in samenwerking met Boom juridisch, Den Haag, 2018, p. 326; Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, pp. 20-24. Zie tevens Van der Wolf, M.J.F.,

TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012 en Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, pp. 3-4.

(13)

2.1.1 De Moderne Richting

Tegen het eind van de negentiende eeuw

40

deed zich een belangrijke ontwikkeling voor

binnen het strafrechtsdenken.

41

De nieuwe denkrichting die opkwam

42

werd aangeduid als de

Moderne (of Nieuwe) Richting.

43

In tegenstelling tot de Klassieke denkrichting(en) richtte de

Nieuwe Richting zich op de ‘noodzakelijkheid’ van beveiliging van de samenleving.

44

De

Moderne Richting kende minder waarde toe aan het straffen uit hoofde van vergelding, maar

hield zich bezig met de doelmatigheid van het straffen en richtte zich in dat kader tot het

(gevaarlijk-gestoorde) individu,

45

waarbij niet de ‘daad’ maar de ‘dader’ centraal kwam te

staan.

46

In het hiernavolgende zal worden ingegaan op de belangrijke ontwikkelingen in ons

strafrechtstelsel die (mede) hun aanleiding hebben gevonden in de opkomst van dit Nieuwe

Denken

en

uiteindelijk

hebben

geresulteerd

in

het

ontstaan

van

de

terbeschikkingstellingsmaatregel.

Een strijdperk ingetreden

Het ontstaan van de terbeschikkingstellingsmaatregel

47

duidt Kelk aan als regelrecht gevolg

van [de opkomst van] het Moderne denken.

48

Men dient zich niettemin goed te realiseren dat

de opkomst van dit nieuwe denken geenszins zorgde voor een integraal

strafrechtelijk-gewijzigd inzicht. Het Moderne denken betrof een nieuwe denkstroming binnen het algehele

strafrechtsdenken.

49

De

typische

ontstaansgeschiedenis

die

onze

40 Toen ook de belangstelling voor de criminologie en de [forensische] psychiatrie toenam.

41 Zie hier eventueel het citaat van Y. Buruma, in: 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999 op p. 14: “Nieuw is dat men zich aan het eind van de eeuw nadrukkelijk manifesteert als een nieuwe richting, waar met voor- of tegenstander van kan wezen: het strafrecht gaat over zichzelf nadenken in plaats van over de onderwerpen die het object van wetenschappelijk of praktisch juridisch handelen zijn.”

42 In dit kader werd op 1 januari 1889 door A. Prins, F. von Liszt en onze G.A. van Hamel de ‘Internationale Kriminalistische Vereinigung’ opgericht.

43 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 13. Het was tegen deze zelfde achtergrond dat in 1905 de Kinderwetten (1901/1905) inwerking traden. Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3:

Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 67 e.v.

44 Vgl. Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.),

Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990 en Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer:

Kluwer, 2016.

45 Zie o.m. Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989. Het Klassieke adagium ‘geen straf zwaarder dan de [mate van] schuld rechtvaardigt’ werd daarbij niet gevolgd. Zie in dit kader o.m. Y. Buruma, in: 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste

eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999, p. 23; Jonkers, W.H.A. (1974/1975), ‘De strafrechtelijke straf: inhoud, grondslag,

doeleinden’, in: Buruma, Y. (red.), 100 jaar strafrecht, Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press: Amsterdam 1999.; Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992, p. 156 e.v.

46 Binnen dit Nieuwe Denken kwam belangstelling voor een meer wetenschappelijke (interdisciplinaire) benadering van waaruit de bestudering van strafbaar gedrag plaats vond. Zie hieromtrent Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992, p.156 e.v. Zie verder mogelijk Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 13. Met behulp van interdisciplinaire wetenschappen dacht men het ‘crimineel gedrag’ als het ware te kunnen verklaren. Binnen dit Nieuwe denken werd aldus gekozen voor een deterministische benadering boven de Klassieke idee van indeterminisme. Het is ook in dit kader dat de invoering van de voorwaardelijke veroordeling in 1915/1917 kan worden begrepen.

47 Als ‘behandelingsmaatregel ter beveiliging van de maatschappij’.

48 Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 544.

49 Wat eerder voor een grotere onderlinge verdeeldheid en juist niet voor eensgezindheid heeft doen zorgen. Er werd ook wel gesproken van een ‘scholenstrijd’.

(14)

terbeschikkingstellingsmaatregel kent is ook niet in de laatste plaats aan deze toen

nieuw-ontstane opdeling binnen het strafrechtsdenken toe te schrijven, zo zullen wij zien.

50

Scholenstrijderfgoed

De terbeschikkingstellingsregeling kan worden aangemerkt als voortvloeisel van een geheel

van compromissen tussen de Moderne- en de Klassieke Richting.

51

De

Psychopathenwetgeving,

52

waarmee

de

grondslag

voor

onze

huidige

terbeschikkingstellingsregeling werd gelegd,

53

kent een totstandkomingsgeschiedenis van

maar liefst zeventien jaren.

54

De Jong betitelt de terbeschikkingstellingsmaatregel in dit kader

ook wel als

“het product van een geheel van controversen”

55

en Van der Wolf spreekt van een

“dubbele gedachte achter de tbs”

.

56

Als gevolg hiervan is de verhouding tussen de

veronderstelde doelstelling(en) en grondslag van de tbs-maatregel – beveiliging enerzijds en

behandeling anderzijds – vanaf het begin geheel bewust nader oningevuld gebleven,

57

hetgeen

van zeer grote invloed geweest op de manier waarop ook heden ten dage nog altijd geworsteld

wordt met (de nadere invulling van) artikel 37a Sr.

Richting een tweesporenstelsel

Uit welke hoofde tbs-oplegging gelegitimeerd wordt geacht kan van groot belang zijn bij de

duiding van de tbs binnen het strafrechtsstelsel.

58

Alvorens de algehele ontstaansgeschiedenis

50 Zie in dit kader onder meer Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012. De wetsontwerpers van de Pschychopathenwetten waren daarbij overwegend Klassiek-georiënteerd.

51 Vgl, Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, pp. 327-334, 347-354, p. 418 en p. 467 alsmede Koenraadt, F., Mooij, A.W.M., van Mulbregt, J.M.L. (red.), De persoon van de verdachte, De rapportage pro justitia vanuit het Pieter Baan Centrum, Deventer: Kluwer 2004, p. 158. Vgl. eveneens Kamerstukken II 1910/11, nr. 4, p. 11 en Handelingen II 1924/25, p. 1655. 52 1925/1928.

53 Vgl. Beukers, M., Over de grenzen van de stoornis (diss. Rotterdam), Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam 2017, p. 73 e.v. 54 1911/1928 en zie De Bruin, P. & Nederlof, A.G., Commentaar op Wetboek van Strafrecht 37b, 38 t/m 38c, onder A. Vanwege haar lange ontstaansgeschiedenis kent de Psychopathenwetgeving ook verschillende wetsontwerpers. Onder Regout nam het opstellen van deze wetten in 1911 aanvang, en later kwamen ook de ‘ontwerpers’ Ort en Heemskerk in beeld, terwijl het uiteindelijk in 1928, onder minister Donner was dat de wetten daadwerkelijk inwerking traden (vgl. Handelingen II, 1924/25, 421-430, pp. 1631-1668; Kamerstukken I, 1924/25, 27, 118-118a; Kamerstukken II, 1927/28, 319, nr. 1-6; Kamerstukken II 1924/25, 27, nr. 1-5).

55 De Jong, F., ‘Straf, stoornis en ideologie, of: de toekomst van de twintigste-eeuwse strafrechtsgeschiedenis in Nederland’, DD 2018/1, p. 1.

56 Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 439. Zie ook p. 44 waar Van der Wolf spreekt van een “dubbel gedachtegoed”.

57 Vgl. van der Wolf, M.J.F., ‘Longstay heeft lang genoeg geduurd’, in: Van Hattum, W.F., Brouwer, C., Smilde, M.J., Waldeck, K.J.J. (red.), Levenslang, Paris: Zutphen 2019, p. 110 en zie tevens Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse

van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012.

58 Zoals benoemd werd vanuit het Klassieke Denken aangehouden: ‘geen straf hoger dan de [mate van] schuld rechtvaardigt’ (hoewel de

Hoge Raad zich in – naar wat men noemt – de ‘Zwarte Ruiter-jurisprudentie’ duidelijk tegen deze opvatting heeft getoond. Zie hiertoe o.m.

Hoge Raad 10 september 1957, NJ 1958, 5 (Het Zwarte Ruiter-arrest); Hoge Raad 13 mei 1958, NJ 1985/325 alsook Hoge Raad 12 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC2708, NJ 1986/327). De Moderne Richting zag maatregeloplegging evenwel als leed en in die zin als ‘straf’. Onder de omstandigheid echter dat vanuit de Moderne visie maatregeloplegging niet wordt gelimiteerd uit hoofde van schuld zag de terbeschikkingstellingsmaatregel zich voor de Modernen niettemin probleemloos gelegitimeerd. Vgl. Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992, p. 272 en p. 380; Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van

historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 354.

(15)

van de terbeschikkingstellingsmaatregel zelf te hebben besproken is het wenselijk reeds

gewezen te hebben op het binnen onze strafrechtspleging mettertijd veranderende

sporenstelsel. Ook al had de strafrechter reeds in 1884 de mogelijkheid de (maatregel van)

opname in een krankzinnigengesticht te gelasten,

59

pas met de komst van de

terbeschikkingstellingsregeling in 1928

60

kan worden gezegd dat in de Nederlandse

strafrechtspleging een tweesporenstelsel werd aangehouden.

61

Van de reeds eerder in ons

Wetboek van Strafrecht opgenomen maatregel tot plaatsing in een krankzinnigengesticht voor

de duur van maximaal een jaar (artikel 37 (oud) Sr) kon niet gezegd worden dat deze op

beveiliging was gericht, noch dat deze een strafrechtelijk karakter kende,

62

waardoor een

verschuiving van een monistisch (straffen)stelsel naar een meersporenstelsel pas vanaf

1925/1928 waarneembaar werd geacht.

63

Ook naar de huidige stand van zaken – hoewel hier weer geenszins gezegd kan worden dat de

nodige kritiek in dit kader zou ontbreken

64

– worden ‘straf’ en ‘maatregel’ onderscheiden in

ons strafrechtsstelsel.

65

Gewezen op de sporenstelseldynamiek kan nu toegekomen worden

aan de bespreking van de ‘terbeschikkingstelling door de regeering’ (hierna: tbr).

2.1.2 De Psychopathenwetten

De tbr-maatregel, op 1 november 1928 in werking getreden, zou een tweeledige doelstelling

hebben te dienen. Enerzijds: maatschappijbeveiliging met het oog op het psychisch

gevaarlijk-gestoorde individu, anderzijds: behandeling met het oog op resocialisatie.

66

Ondanks deze dubbele doelstelling werd ‘beveiliging’ gezien als het voornaamste doel van de

maatregel.

67

de hoeveelheid te vergelden schuld, en de maatregel hoort bij de Moderne Richting, waarbij de lengte wordt bepaald door de gevaarlijkheid.’ (Vgl. Hummelen, J.W., Verkes, R.J., van der Wolf, M.J.F. (red.), Forensische psychiatrie en de rechtspraktijk, Utrecht: de Tijdstroom, 2018, p. 330). Zie verder Handelingen II 1924/25, p. 1636.

59 Sinds 1884 kon dit reeds via de ‘Krankzinnigenwet’ (artikel 18 lid 2 (oud)), en sinds 1886 was deze plaatsing in het krankzinnigengesticht in het Wetboek van Strafrecht zelf opgenomen (artikel 37 (oud)).

60 Als allereerste strafrechtelijke maatregel (vgl. Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 544). 61 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 155. Met een ‘tweesporenstelsel’ wordt hier het [strafrechtelijk] stelsel bedoeld waarbinnen de strafrechtelijke sancties zijn onder te verdelen in ‘straffen’ en ‘maatregelen’. 62 Deze kon immers slechts ten aanzien van de volledig-straffelozen opgelegd worden. Hierbij komt dat deze plaatsingsmaatregel wordt verondersteld destijds enkel en alleen vanuit proceseconomische overweging in ons Wetboek van Strafrecht te zijn opgenomen (vgl. o.m. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 155).

63 Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 15.

64 Zie o.m. Van der Landen, D., Straf en maatregel (diss.), Gouda Quint: Arnhem 1992. Zie ook Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons

Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, pp. 40-42.

65 Zie in dit kader eventueel Hoge Raad 6 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD1122, NJ 1995/645 en Hoge Raad 14 maart 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU5496 (Lucia de B.), m.nt. Mevis.

66 Vgl. Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989, p. 10 en Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, p. 319 e.v.

67 Zie hier bijvoorbeeld Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, p. 321; Van der Wolf, M.J.F., ‘Oplegging van TBS’, in: Boksem, J., Frielink, P.M., Mevis, P.A.M., Paridaens, D.J.M.W., Waling, C., Wolswijk, H.D. (red.), Handboek strafzaken, Wolters Kluwer [online], (§ 53.3); Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot

(16)

Met (de introductie van) de ‘Psychopathenwetten’ werd beoogd een bepaald hiaat in het

strafrechtsstelstel op te vullen.

68

De tweedeling van volledig toerekenbare dader en volledig

ontoerekenbare dader werd als problematisch ervaren nu niet genoeg tegemoet zou worden

gekomen aan hetgeen voor de maatschappij(bescherming) het meest wenselijk was te

achten.

69

De wet voorzag zoals gezegd ten aanzien van het gestoorde – niet volledig

ontoerekenbaar te achten – individu in geen enkele vorm van maatregeloplegging. De

maatschappij werd dientengevolge tegen dit slag daders niet beschermd.

70

Ten aanzien van de

volledig ontoerekenbare dader bestond weliswaar de mogelijkheid voor de rechter deze te

doen plaatsen in een krankzinnigengesticht voor de duur van maximaal een jaar, maar

minister Regout achtte dit onvoldoende.

71

Een dergelijke opname strekte in de praktijk

doorgaans slechts tot langduriger opberging van de betrokken persoon

72

en was er geen

sprake van enige vorm van behandeling.

73

Wanneer men wel kon spreken van enige

behandeling had deze behandeling geen relatie met het delinquente gedrag.

74

Tbr voor de (verminderd) toerekenbaren

Met de tbr-regeling werd voorzien in een strafrechtelijke maatregel die niet louter slechts aan

de volledig ontoerekenbare dader maar eveneens aan de verminderd toerekenbare dader kon

worden opgelegd.

75

In tegenstelling tot de door de wetgever van 1881/1886 gekozen

invalshoek, werd het begrip ‘toerekenbaarheid’ nu dus wel deelbaar geacht.

76

vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss.

Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 177 alsook Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987 en De Bruin, P. & Nederlof, A.G., Commentaar op Wetboek van Strafrecht 37b, 38 t/m 38c, onder A. 68 Zie Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v., waar wordt gesproken van “leemten”.

69 Temeer nu dezen naar het klassieke strafperspectief doorgaans dus juist een lage straf opgelegd kregen, omdat zij minder ‘schuld’ hadden. 70 Juist nu naar de klassieke opvatting deze verminderd toerekenbaren ook geen lange straffen werden opgelegd. Vgl. Kelk, C. / De Jong, F.,

Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v. Vgl. ook Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam),

Oisterwijk: WLP 2012, p. 438.

71 Zie Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v.

72 ‘Langduriger’ ten opzichte van wat qua ‘strafoplegging’ ten aanzien van deze gevallen mogelijk was.

73 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 10.

74 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 10 en vgl. Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v. Derhalve kon men zich hier terecht afvragen of, als deze volledig ontoerekenbaren terugkeerden in de maatschappij, het gevaar dat van deze personen uitging op enigerlei wijze was afgenomen. (Vgl. daarbij tevens Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 12 e.v.)

75 Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989, p. 10. Zie in dit kader tevens Regout, Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 11 en p. 12 e.v.; Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v. Zie ook Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, 319 e.v.

76 Vgl. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 373 e.v. Vgl. Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 322 e.v. Zie ook Koenraadt, F. & Dijs, D., ‘Maatregelen ter bewaring en behandeling – Oude wijn en nieuwe zakken’, SANCTIES, afl. 6, 2005, 319 e.v. Vgl. ook de parlementaire stukken, waar men spreekt over ‘grensgevallen’ – toegelicht aan de hand van een gradueel toerekenbaarheidsbegrip (zie o.m. Kamerstukken II 1910/1911, 239, nr. 4, p. 11 en p. 13). Zij het dat in deze context ‘verminderde toerekenbaarheid’ vooralsnog niets anders tot gevolg kon hebben dan (‘mogelijk’) strafvermindering. De wetgever was nog overwegend Klassiek-georiënteerd in die zin dat de idee van ‘straffen naar de mate van schuld’ nog merkbaar nagevolgd werd. Vanuit deze denkwijze was het vooralsnog niet de bedoeling – het was tot 1980 zelfs niet eens mogelijk – dat de verminderd toerekenbare dader in het geheel niet gestraft zou worden. Ondanks het (tegen)geluid van ontwerper Ort in dit kader – Ort was de enige

(17)

Tbr voor de (volledig) ontoerekenbaren

Ten aanzien van de volledig ontoerekenbaar-geachte dader voorzag de wet nog steeds in de

mogelijkheid deze door de rechter in een ‘krankzinnigengesticht’ te doen plaatsen. Met het

intreden van de tbr-regeling was er echter de mogelijkheid bij gekomen

77

dat (naast dat aan de

volledig ontoerekenbare dader in het algemeen de tbr-maatregel kon worden opgelegd) de

rechter in één en hetzelfde geval (wederom uit veiligheidsoverwegingen) zowel

krankzinnigenplaatsing kon gelasten als tbr kon opleggen.

78

2.1.3 (De aanloop naar) 1988; van tbr naar tbs

Rond 1950 deed zich een golf van nieuwe initiatieven en ideeën voor en kwam ruimte voor

een optimistische houding.

79

In het hier relevante kader leidde dit optimisme tot een meer

humaan gekenschetste strafrechtspleging,

80

waarbij ‘resocialisatie’ hoog in het vaandel kwam

te staan.

81

In plaats van dat het zwaartepunt lag op beveiliging, kwam nu juist meer aandacht

voor het aspect van verpleging.

82

Niet ‘uitstoting’ maar (re-)integratie werd de

kerngedachte.

83

onder de wetsontwerpers die niet meende dat de verminderd toerekenbare dader ook gestraft moest worden en alleen in de ontwerpen-Ort was het derhalve niet verplicht gesteld tbr-oplegging ten aanzien van de verminderd toerekenbare dader samen te doen gaan met (enige vorm van) straf (vgl. evt. Hofstee, E.J., Van TBR naar TBS, Tjeerd Willink: Zwolle 1989, p. 12) – was het uit hoofde van de Psychopathenwetgeving namelijk vereist dat ten aanzien de verminderd toerekenbare dader de tbr-oplegging steeds samenging met (in ieder geval enige vorm van) strafoplegging (vgl. artikel 37a oud Sr en zie Kamerstukken II 1910/11, 239, nr. 4, p. 14; Kamerstukken II 1920/21, 73, nr. 1, p. 1). Dit veranderde pas na 1980. Vgl. Rutenfrans, C.J.C., Boutellier, J.C.J., ter Veer, P.B.A. (red.), ‘De toekomst van tbs’, Justitiële Verkenningen, jrg. 19 nr. 3, 1993, p. 6.

77 Hiernaast bleef nog steeds de mogelijkheid bestaan dat aan de volledig ontoerekenbaar-geachte persoon louter de plaatsing in een ‘krankzinnigengesticht’ werd gelast.

78 Dit was mogelijk uit hoofde van artikel 37a lid 4 Sr oud. Sinds de Wet van 25 juni 1997(, Stb. 1997, 282) is ter zake één en hetzelfde misdrijf een dergelijke cumulatie evenwel niet langer mogelijk. Vgl. Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse

van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p.

184 en Kamerstukken II 1995/96, 24 256, nr. 3.

79 Vgl. ook Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 1 en p. 39. Zie in dit kader ook de totstandkoming van de Commissie Fick (1947) die – ter voorbereiding van de hervorming van het Gevangeniswezen – een kritische doorlichting van het gevangeniswezen verzorgde, waarbij de Commissie concludeerde dat er een groot gemis was aan psychologisch inzicht. Vgl Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.),

Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007,

p. 34.

80 Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 471.

81 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 125.

82 Zie Kooijmans, T., Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel (diss. Rotterdam), Rotterdam: Kluwer 2002, p. 26. Deze “verzorgingsijver” werd niet in de laatste plaats uitgedragen door de ‘Utrechtse School’ die zich tussen 1948 en 1959 (onder Pompe, Kempe en Baan) presenteerde. Zie Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen

behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 40;

Léauté, J., Une nouvelle école de science criminelle: l’Ecole d’ Utrecht, Paris 1959; Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch

perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987, p. 281. De ‘Utrechtse School’ stond een gehumaniseerde beoefening van het

strafrecht voor waarbij een multidisciplinaire, menswetenschappelijke samenwerking werd gehanteerd, waarbinnen de delinquent werd aangemerkt als gelijkwaardig ‘evenmens’ (Zie in dit kader o.m. Kelk, C., ‘WILLEM PETRUS JOSEPH POMPE (1893 – 1968)’, 2004. Deze ‘school’ was zeer wel aan te merken als de Nederlandse tegenhanger van de rond dezelfde tijd in België en Frankrijk dienstdoende leer van de Défense Sociale, waarbinnen nog immer de “beveiligingsijver” overheerste, waarbij er aan subjectieve verantwoordelijkheid of schuld geen relevantie toegekend werd. Zie Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en

veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 35 en p. 40.)

83 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 34. De Beginselenwet Gevangeniswezen (1951/1953) die in 1953 inwerking trad stond eveneens in het teken van dit ‘behandelingsoptimisme’. Vgl Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer:

(18)

De (aanloop naar de) Wet Herziening tbr

84

Na een periode van ‘naoorlogs (behandelings)optimisme’ en vertrouwen in het samenspel met

de forensische psychiatrie

85

deed zich rond 1960 echter een verandering in (leidende)

opvatting voor

86

als gevolg waarvan toch weer de ‘onverbeterlijke dader’ centraal kwam te

staan.

87

Het was erg moeilijk gebleken om ten aanzien van het resocialisatie-ideaal in

adequate behandeling te voorzien.

88

Aantoonbaar succes werd in dit kader niet geboekt en

(mede) naar aanleiding van verschillende voorvallen in tbr-klinieken staken de

angstgevoelens ten aanzien van de gestoorde delinquent opnieuw de kop op.

89

Het grote

enthousiasme van eerdere jaren ten aanzien van de forensische psychiatrie was aanzienlijk

teruggedrongen

90

en het was duidelijk dat ‘behandeling’ hier wederom moest worden gezien

als middel en niet als doel.

91

Mensenrechtsdenken en het strafrechtelijk karakter van de tbs-maatregel

Daarbij was rond 1970

92

een scherpe discussie ontstaan met betrekking tot eventuele

‘verjuridisering’ van de tbr-maatregel.

93

Deze discussie kon mede tegen de achtergrond

worden begrepen van de zich na de jaren zestig voorgedane ontwikkelingen rondom de

mensenrechten.

94

Tegen deze achtergrond kwam ook het rechtsburger-mensbeeld op

95

en kon

het nieuwe PBC-beleid begrepen worden als gevolg waarvan het niet langer mogelijk was dat

Kluwer, 2016, p. 130. De tenuitvoerlegging van de straf moest dienstbaar zijn aan de voorbereiding van de terugkeer van de (ex-)gedetineerde in de maatschappij, zo lag ook in deze Beginselenwet vervat. Vgl. Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen

behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 34.

84 Wet van 19 november 1986 tot herziening van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet gevangeniswezen en enkele andere wetten omtrent de maatregel van terbeschikkingstelling en enige andere onderwerpen die met de berechting van geestelijk gestoorde delinquenten samenhangen, Stb. 587. Inwerking getreden op 1 september 1988.

85 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, pp. 39-40.

86 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 50 e.v. Zie evt. ook Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3:

Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 130.

87 Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 35.

88 Vgl. Vegter, P.C. en Bleichrodt, F.B., Ons Strafrecht deel 3: Sanctierecht, Deventer: Kluwer, 2016, p. 130.

89 Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf, Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 50 e.v.

90 In dit kader nam ook het aantal opgemaakte deskundigenrapportages tussen 1964 en 1979 aanzienlijk af (van 1300 naar ruim 530). Ook de Hoge Raad zelf leek de ‘te verregaande’ psychiatrisering van de strafrechtspleging aan banden te willen leggen. In dit kader wordt vaak gewezen op het door de Hoge Raad op 5 februari 1980 gewezen Menten-arrest (ECLI:NL:HR:1980:AB7357, NJ 1980, 104).

91 Nu sprake was van een afgenomen vertrouwen in de beveiligingsfunctie van de tbr-maatregel volgde tbr-oplegging ook weer vaker in combinatie met lange gevangenisstraffen. Vgl. ook Koenraadt, F., Kelk, C., Vijselaar, J. (red.), Tussen behandeling en straf,

Rechtsbescherming en veiligheid in de twintigste eeuw, Het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, Kluwer 2007, p. 51. In het kader van

maatschappijbeveiliging werd dit ook toegestaan. Zie bijv. Hoge Raad 4 juni 1985, NJ 1986, 95 en vgl. Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 34. In dit kader wordt vaak gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 13 december 1983 (Hoge Raad 13 december 1983, NJ 1984, 653), waarbij de Hoge Raad (de overwegingen van het Hof) honoreerde dat, nu ten aanzien van de verdachte in dezen de behandelbaarheid zo zeer gering werd geacht, ondanks dezes ‘verminderde toerekenbaarheid’ een levenslange gevangenisstraf werd opgelegd.

92 Met de ‘Nota tbr’.

93 Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 34.

94 Ontwikkelingen ten behoeve van een verhoogde rechtsbescherming voor de zwakkeren in de maatschappij en van juridisering van velerlei maatschappelijke terreinen.

95 Kelk, C., ‘De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht’, in: A.W.M. Mooij & F. Koenraadt (red.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 33 e.v.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 22b Sr blijkt dat de beslissing van de wetgever met name was ingegeven door de gewekte suggestie dat rechters licht zinnig

Daar artikelen 3.7.9, onderdeel b, en 3.7.10, onderdeel b, Tce in samenhang gelezen met de definitie van kW max in artikel 1.1 Begrippencode en artikel 3.7.11, onderdeel b, Tce in

While West- ern girls showed higher risk to become a victim of cybergrooming compared with Western boys (14.0% vs. 6.1%), in Southeast Asian adolescents no such difference was

institutions considering introducing honours education can use the study’s outcomes to develop honours education tailor-made for particular type of honours students (i.e. task

Hugh Daniel Badcock: The choice of a new town engineer for Pretoria was made between two candidates in 1902. The municipal council favoured George Bastable

Het nieuwsbericht Grote fouten ontdekt in wiskundige software (NRC Handelsblad, 14 novem- ber) meldt dat er softwarefou- ten in Mathematica zitten, een programma dat vooral

TenneT vraagt aan de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) of zij via een ontheffing van de Netcode elektriciteit de storingsreserve mag opgeven en dat gedeelte van het

De Autoriteit Consument en Markt besluit op grond van artikel 37a van de Elektriciteitswet 1998 een ontheffing te verlenen van artikel 9.12 van de Netcode elektriciteit aan TenneT