• No results found

2. Artikel 37a Sr, een overzicht (het nationale kader)

2.3 Een hedendaagse lezing van ons artikel 37a Sr

2.3.2 Artikel 37a lid 1 Sr: het “tijdens” (ii)

Zoals nu door de Hoge Raad meermaals uitgelegd,

196

vereist artikel 37a Sr – anders dan voor

artikel 37 en 39 Sr – in principe niet méér dan een verband tussen de stoornis en het delict

bestaande uit gelijktijdigheid.

197

Hoewel het naar de letter van de wet voor tbs-oplegging geen

vereiste is dat het gaat om een persoon die als verminderd (dan wel als volledig

on)toerekenbaar is aangemerkt

198

en hoewel de Hoge Raad in diezelfde richting lijkt te

hebben overwogen,

199

wordt in de strafrechtspleging niet zelden aangenomen dat artikel 37a

Sr slechts op de verminderd-toerekenbare (en de volledig ontoerekenbaren) van toepassing

is.

200

Ook als men kijkt naar de parlementaire stukken is het veronderstellen van ‘op zijn

minst’ verminderde toerekenbaarheid in het geheel niet vreemd.

201

De vraag of voor

toepassing van artikel 37a Sr (op zijn minst) verminderde toerekenbaarheid moet zijn

verondersteld, duidt Van der Wolf niettemin aan als meest-kenmerkend twistpunt voor de

algehele verdeeldheidsproblematiek rondom de terbeschikkingstelling.

202

Dat het criterium

van ‘verminderde toerekenbaarheid’ niet in het tbs-artikel is opgenomen is volgens Van der

Wolf en Mevis onder de invloed van de visie van de Modernen op de

196 Vóór het door de Hoge Raad op 22 januari 2008 gewezen Kraggenburg-arrest (NJ 2008/193) werd juist eerder min of meer het tegenovergestelde aangenomen; namelijk dat voor tbs-oplegging nodig was dat enig nader causaal verband kon worden aangenomen tussen stoornis en delict. Zie in dit kader Bijlsma, J., ‘Het gelijktijdigheidsvereiste bij het opleggen van tbs. Een onderzoek naar een dubbelzinnig criterium’, DD 2010/4.

197 Zie ook Hofstee, E.J., T&C Strafrecht, commentaar op artikel 37a Sr, p. 4. In dit kader is M. Krabbe evenwel een andere mening toegedaan. Vgl. Krabbe, M., ‘Jihadisme en TBS’, DD 2017/14.

198 Zie Hofstee, E.J., TBR en TBS – De TBR in rechtshistorisch perspectief (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint BV 1987, p. 460; Beukers, M., Over de grenzen van de stoornis (diss. Rotterdam), Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam 2017; Hoge Raad 14 maart 2006, LJN AU5496 (Lucia de B.) en Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische

fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012. Echter, vgl. ook

Nieboer, W., ‘Aegroto suum, de toerekening in het strafrecht bij psychische afwijkingen’, Boom, Meppel 1970 en Mevis, P.A.M. bij Hoge Raad 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3162.

199 Zie Hoge Raad 14 maart 2006, LJN AU5496 (Lucia de B.). Zie echter ook Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 133 e.v.; Mevis, P.A.M. bij Hoge Raad 22 januari 2008 (Kraggenburg-arrest, NJ 2008/193) en vgl. Van Mulbregt, J.M.L., ‘Zorgkoorts en risicokramp. De weg van de toerekeningsvatbaarheid’, DD 2011/69.

200 Zie o.m. Hofstee, E.J., T&C Strafrecht, commentaar op artikel 37a Sr, p. 9; Cleiren, C.P.M., Crijns, J.H., Verpalen, M.J.M. (red.), Tekst &

Commentaar Strafrecht, Twaalfde druk, Wolters Kluwer 2018, p. 372 en De Bruin, P. & Nederlof, A.G., Commentaar op Wetboek van

Strafrecht 37b, 38 t/m 38c, onder A. Zie in dit kader eveneens Van Mulbregt, J.M.L., ‘Over toerekenen en afrekenen’, in: Koenraadt, F. & Weijers, I. (red.), Vrijheid en verlangen. Liber amicorum prof. dr. Antoine Mooij, Den Haag: Boom 2009, p. 278; Van der Wolf, M.J.F., TBS

– veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012; Bijlsma, J., ‘Het gelijktijdigheidsvereiste bij het opleggen van tbs. Een onderzoek

naar een dubbelzinnig criterium’, DD 2010/4; Mevis, P.A.M. bij het Kraggenburgarrest (ECLI:NL:HR:2008:BC1311); Kelk, C. / De Jong, F., Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 326; Mooij, A.W.M., Toerekeningsvatbaarheid. Over handelingsvrijheid. Amsterdam: Boom 2004, pp. 124-128. Er wordt ook zelfs wel betoogd dat het oneigenlijk is te achten als zou er aan de (‘slechts’) enigszins verminderd toerekenbare dader tbs worden opgelegd. Vgl. in dit kader Bakker, F.A.M., ‘De gedragskundige en de toerekeningsvatbaarheid’, in: Harte, J., Verhagen, T., Zomer, M. (red.), Most probably the best professor of forensic psychiatry, Liber amicorum prof. dr. Dick Raes, Wolf Legal Publishers: Nijmegen 2009, pp. 333-347. Vanuit de opvatting dat aan de mate van (verminderde) toerekenbaarheid gewicht toekomt bij het rechterlijk oordeel van al dan geen tbs-oplegging is het eveneens beter te begrijpen dat de PJ-rapporteurs hierover advies plegen uit te brengen (zie hiertoe evt. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie 2013, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, Richtlijn

Psychiatrisch Onderzoek en Rapportage in Strafzaken (‘Pro Justitia’), Utrecht: 2012).

201 De parlementaire stukken geven duidelijk blijk van het belang van de maatstaf van ‘verminderde toerekenbaarheid’ in dezen. Vgl.

Kamerstukken II 1910/11, 239, nr. 4 (pp. 11-13, p. 16); Kamerstukken II 1914/15, 50, nr. 2; Handelingen II 1924/25, p. 1656; Kamerstukken II 1985/86, 11 932, nr. 69, p. 6. Vgl. Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012. Echter, vgl. ook

Nieboer, W., ‘Aegroto suum, de toerekening in het strafrecht bij psychische afwijkingen’, Boom, Meppel 1970, pp. 366, 377 e.v.

202 Van der Wolf, M.J.F., TBS – veroordeeld tot vooroordeel, Een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss. Rotterdam), Oisterwijk: WLP 2012, p. 378.

terbeschikkingstellingsmaatregel tegengehouden.

203

De opvatting dat ‘verminderde

toerekenbaarheid’ echter wel zou dienen te worden ingelezen in artikel 37a Sr als tbs-

opleggingsvoorwaarde is – net zoals de verdiscontering van het 37a Sr-stoornisvereiste –

volgens Mevis en Van der Wolf juist weer toe te schrijven geweest aan de Klassieke

(schuldvergeldings)visie op de terbeschikkingstellingsmaatregel.

204

Het belang van het gelijktijdigheidsvereiste – afhankelijk van de veronderstelde tbs-grondslag

Ondanks het feit dat het naar huidig recht niet gemakkelijk is te stellen dat voor het opleggen

van de tbs-maatregel niet vereist zou zijn dat sprake is van op zijn minst een

gelijktijdigheidsverband tussen de stoornis en een delict – in artikel 37a lid 1 Sr ligt het

“tijdens” immers nog altijd vervat

205

– is het van belang om hier een tweedeling in opvatting

te behandelen.

206

Niet alleen is bestudering van de verdeeldheid hier interessant vanuit

(wets)historisch perspectief;

207

eveneens is het voor het toekomstig perspectief belangrijk

bewust te zijn van de discussie rondom het gelijktijdigheidscriterium.

Bijlsma onderscheidt in dit kader twee stromingen.

208

Vanuit de ‘eerste’ stroming vindt tbs-

oplegging rechtvaardiging vanuit het strafrechtelijk karakter dat van de maatregel uitgaat.

Naar de opvatting van de ‘tweede’ stroming echter, vindt tbs-oplegging haar grondslag in het

kader van (maatschappij)beveiliging. Vrijwel geheel ‘contra’ aan de opvatting van de eerste

stroming – dat voor gerechtvaardigde tbs-oplegging naast een verband van gelijktijdigheid in

ieder geval ook enig nader (causaal) verband moet hebben bestaan tussen de stoornis en het

delict

209

– wordt door de aanhangers van de tweede stroming geen verband tussen stoornis en

(enig) delict noodzakelijk geacht voor tbs-oplegging.

210

Bijlsma – ‘aanhanger’ van de eerste

stroming – pleit voor het opnemen van de eis van een strafrechtelijk verband tussen stoornis

203 De Modernen achtten de mate van schuld echter niet van belang in het kader van (straf- of) maatregeloplegging.

204 Zie Van der Wolf, M.J.F. & Mevis, P.A.M., ‘Te gek, te gewoon, te vaag, te vreemd: wie hoort er eigenlijk (niet) thuis in de tbs?’, DD 2017/54: “Wie de verminderde toerekening wil schrappen, moet (…) welhaast het stoornisvereiste als geheel schrappen.”

205 Zie ook Hofstee, E.J., T&C Strafrecht, commentaar op artikel 37a Sr, p. 4; Zie Cleiren, C.P.M., Crijns, J.H., Verpalen, M.J.M. (red.),

Tekst & Commentaar Strafrecht, Twaalfde druk, Wolters Kluwer 2018, p. 372. Vergelijk eveneens hetgeen in hoofdstuk 2.1.6 van dit

onderzoek aan de orde kwam.

206 Door Bijlsma in 2010 zeer duidelijk uiteengezet. Zie Bijlsma, J., ‘Het gelijktijdigheidsvereiste bij het opleggen van tbs. Een onderzoek naar een dubbelzinnig criterium’, DD 2010/4. Vgl. eveneens Bijlsma, J., Stoornis & strafuitsluiting. Op zoek naar een toetsingskader voor

ontoerekenbaarheid (diss. Amsterdam VU), Oisterwijk: WLP 2016, p. 258 e.v.

207 ‘Verdeeldheid’ lijkt nu al immers langer dan honderd jaar het sleutelwoord rondom de terbeschikkingstelling. Vgl. tevens hoofdstuk 2.1.6 van dit onderzoek.

208 Zie Bijlsma, J., ‘Het gelijktijdigheidsvereiste bij het opleggen van tbs. Een onderzoek naar een dubbelzinnig criterium’, DD 2010/4. 209 Door deze eerste stroming wordt weliswaar erkend dat de tbs een beveiligingsmaatregel inhoudt; desalniettemin gaat deze eerste stroming ervanuit dat de tbs-maatregel zich ziet gerechtvaardigd vanuit een begaan strafbaar feit. In dit kader is het dan ook dat de eerste stroming voor (enig) causaal verband tussen stoornis en delict voor tbs-oplegging noodzakelijk acht.

210 Zelfs geen kaal gelijktijdigheidsverband dus. Vgl. in dit kader bijvoorbeeld Kooijmans, T., Op maat geregeld? Een onderzoek naar de

en delict.

211

Door Kooijmans is (vanuit de visie van de tweede stroming) echter betoogd dat

een begaan delict in het geheel geen normatieve eis zou (moeten) zijn voor tbs-oplegging.

212

Hiermee komt tbs-oplegging evenwel geheel los te staan van enige strafrechtelijke

veroordeling,

213

in welk kader zelfs een na het delict ontstane stoornis tbs-oplegging zou

kunnen rechtvaardigen.

214