• No results found

5 Onderzoek

5.4 Patronen in totstandkoming van nauwere samenwerking

5.4.4 Verdragsregels

In verband met de verdragsregels blijkt uit het onderzoek dat de aanpassingen uit het verdrag van Lissabon wel degelijk een grote invloed hebben gehad. Via het de regels uit het verdrag van Amsterdam zouden Spanje en Italië het opzetten van de nauwere samenwerking volledig hebben kunnen blokkeren aangezien er een de facto vetorecht bestond. Via de regels uit het verdrag van Nice was het waarschijnlijk niet helemaal onmogelijk om de nauwere samenwerking zoals ze vandaag bestaat op te zetten. Spanje en Italië hadden echter meer mogelijkheden om de procedure te vertragen door de zaak door te verwijzen naar de Europese Raad en tegelijk was de toelatingsvoorwaarde ook nog een stuk strenger door de bewoording ‘in laatste instantie’. Dit zou lidstaten terughoudender kunnen maken waardoor ze langer naar een oplossing voor het taalprobleem hadden gezocht en misschien het gebruik van nauwere samenwerking hadden vermeden. De regels uit het verdrag van Lissabon zorgden er echter voor dat de nauwere samenwerking snel kon worden opgezet en dat de regeling van de eenheidsoctrooibescherming op een relatief korte termijn van kracht kon worden.

5.4.5 Conclusie

Nauwere samenwerking zorgt dus voor enige invloed op de EU, de integratie, de instellingen en de lidstaten. Patronen die werden teruggevonden zijn de nieuwe impuls die nauwere samenwerking geeft aan de integratie, het voorkomen van intergouvernementele overeenkomsten buiten het EU-kader en het belangrijke effect van de laatste hervorming van de regels voor nauwere samenwerking. Het pull-effect is voorlopig niet aanwezig waardoor ontstane differentiatie waarschijnlijk op langere termijn blijft bestaan. Er is echter geen trend te ontdekken in de effecten op lidstaten. De lidstaten laten zich, zoals bij normale nieuwe wetgeving, leiden door inhoudelijke bekommernissen en nauwere samenwerking zorgt dus niet voor andere coalities of een kerngroep van lidstaten. De Europese Commissie van haar kant stimuleert tegelijk het gebruik van nauwere samenwerking, ook al lijkt haar wens voor toetreding van niet-deelnemende lidstaten voorlopig niet lijkt uit te komen.

Onderzoek naar patronen in totstandkoming van wetgeving via nauwere samenwerking

Academische basis

Categorisering Effecten op Europese Integratie Effecten op lidstaten Rol van de Europese

Commissie Verdragsregels Hypothese 1 Hypothese 2 Hypothese 3 Hypothese 4 Hypothese 5 Hypothese 6 Hypothese 7 Hypothese 8

Aca d emis che lit er at uur

Andrade X X X X X

Ahrens et al X X

Amtenbrink & Kochenev X X X

Close X

De Neve X

Fabbrini X

Gaisbauer X

Král X

La Serre & Wallace X X X X X

Sepos X

Su X

Thym X

Resultaten onderzoek

Positief

Negatief

Tabel 6

6 Conclusie

Deze masterproef werd aangegrepen om een onderzoek te doen naar de gevolgen van nauwere samenwerking in de Europese Unie. Nauwere samenwerking is een concept waarover al discussie bestaat sinds het werd geïntroduceerd in het verdrag van Amsterdam in 1997. In dit werk werd nauwere samenwerking eerst gekaderd in het bredere debat rond gedifferentieerde integratie waarna de voorwaarden uit het verdrag van Lissabon aan bod kwamen en uit de academische literatuur verschillende hypotheses werden gedistilleerd. In de literatuur bleken immers verschillende verwachtingen te bestaan over de gevolgen van nauwere samenwerking.

Nu de nauwere samenwerking rond de eenheidsoctrooibescherming is opgezet, bood dit een ideale gelegenheid om een aantal van deze verwachtingen te toetsen aan de praktijk. Het onderzoek werd daarom ook voornamelijk gebaseerd op informatie die voortkwam uit deze nauwere samenwerking.

Het bleek wel nodig om bijkomende gegevens van andere cases te gebruiken om de resultaten van het onderzoek verder te ondersteunen. Dit werd dan ook steeds gedaan om tot sterker onderbouwde conclusies te kunnen komen.

Concreet werd er onderzoek gedaan naar eventuele patronen die zich voordoen bij het tot stand komen van regelgeving via de procedure van nauwere samenwerking. Deze vraag werd geconcretiseerd in acht hypotheses die kunnen worden ingedeeld in vier verschillende categorieën:

effecten op de Europese integratie, effecten op lidstaten, de rol van de Europese Commissie en de verdragsregels.

Uit de resultaten is gebleken dat de gevolgen van nauwere samenwerking voorlopig beperkt zijn. Het belangrijkste gevolg van dit concept lijkt te zijn dat het geblokkeerde beleidsdomeinen kan openbreken, iets wat ook de intentie was bij de invoering van dit concept in het verdrag van Amsterdam. Daarnaast zorgt het er ook voor dat lidstaten minder hun toevlucht moeten zoeken tot intergouvernementele overeenkomsten die los staan van de EU-verdragen. De laatste hypothese toonde aan dat de versoepeling van de regels in het verdrag van Lissabon in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het tot stand komen van twee voorbeelden van nauwere samenwerking in 2010.

Zonder deze versoepeling zouden de huidige voorstellen moeilijk of onmogelijk te realiseren geweest zijn waardoor dit eveneens kan verklaren waarom er dertien jaar lang geen praktijkvoorbeeld kwam van nauwere samenwerking.

De steun van de Europese Commissie heeft hier ook toe bijgedragen. Tegen de verwachtingen in blijkt de Commissie nauwere samenwerking te ondersteunen, ook wanneer er onenigheid bestaat over de eventuele gevolgen ervan voor de werking van de EU en de interne markt. De steun van de Commissie

is cruciaal om een nauwere samenwerking op te zetten, zonder een voorstel van de Commissie aan de Raad kan de procedure immers niet worden gestart.

Het zogenaamde pull-effect op de lidstaten blijkt dan weer niet te spelen. Zowel in de nauwere samenwerking rond internationale echtscheidingen als de eenheidsoctrooibescherming lijkt het water tussen deelnemende en niet-deelnemende lidstaten te diep. De reden hiervoor moet gezocht worden in inhoudelijke meningsverschillen over de grond van de zaak en niet in een discussie over al dan niet verder integreren. Dit wordt versterkt doordat niet-deelnemende lidstaten verplicht zijn om de bestaande regels, waar zij het inhoudelijk niet mee eens zijn, over te nemen alvorens zij kunnen toetreden waardoor onderhandelingen geen optie zijn.

Andere vaststellingen zijn dat het niet de rijkere lidstaten zijn die nauwere samenwerkingen opzetten, ondanks de verwachtingen hierrond op basis van artikel 332 VWEU Lissabon dat stelt dat kosten voortvloeiend uit een nauwere samenwerking moeten worden gedragen door de deelnemende lidstaten (en dus niet door het EU-budget). Het economisch belang van de regeling die voor ligt, lijkt een belangrijkere indicator te zijn. Daarnaast zijn er geen indicaties dat de macht van kleine lidstaten verhoogd is en ontstaan er geen nieuwe coalities of een kerngroep.

Deze vaststellingen doen vermoeden dat de gevolgen van nauwere samenwerking voorlopig beperkt zijn. Door twee succesvolle toepassingen is er misschien wel een proces in gang gezet waarbij nauwere samenwerking meer wordt gezien als een reële mogelijkheid en vaker gebruikt zal worden. Dit kan een nieuwe impuls geven aan de Europese integratie, maar hier hoort tegelijk een waarschuwing bij. Er blijken veel twijfels te bestaan in de academische wereld over de gevolgen van differentiatie voor de EU. Vooral voor de nauwere samenwerking rond de eenheidsoctrooibescherming is er onduidelijkheid of de regeling die werd getroffen geen ernstige verstoring van de interne markt zal betekenen en dus op langere termijn nefast zal zijn voor de EU, in het bijzonder voor Spanje en Italië. De toekomst zal dit moeten uitwijzen

Het is tegelijk belangrijk te wijzen op de beperkingen van dit onderzoek. Dit onderzoek werd gevoerd naar aanleiding van de opportuniteit die geboden werd door de eenheidsoctrooibescherming om de theorie te toetsen aan de praktijk. De toekomst zal verduidelijken of de recente voorbeelden van nauwere samenwerking de uitzondering dan wel het begin van de nieuwe regel zijn. Indien er nieuwe nauwere samenwerkingen volgen, kunnen de bevindingen uit dit werk getoetst worden aan nieuwe voorbeelden en kunnen ook de niet onderzochte hypotheses en veronderstellingen getoetst worden aan de praktijk. Alleen op deze manier zal duidelijk worden welke gevolgen nauwere samenwerking precies zal hebben voor de EU.