• No results found

verantwoorden kon, maar nu het gezegd is blijft het gezegd. Wanneer deze Held verjaagd moet

worden, heb ik gezegd, dan zal ik dat doen. Een vreemdeling kan het doen, dan gaat

Temesa vrijuit. Daarom ben ik bij u gekomen.’

Laat ik bekennen, dat ik niet de minste lust bespeurde om in lachen uit te barsten,

zoals Theagenes enkele dagen te voren. De omstandigheden waren ook geheel anders.

In het prytaneion was Euthymos niet alleen geweest, Theagenes had hem samen

gezien met anderen, die het woord voor hem deden, en hij zat daar in de nuchtere

uitoefening van zijn ambt, waarbij het geen gebruik is zich in de menselijke waarde

van bezoekers te verdiepen. Ik daarentegen kende Euthymos eigenlijk al. Ik wist,

dat hij niet waanzinnig was, en niet oliedom, en niet zonder bescheidenheid. Na mijn

eerste verbazing was ik vooral bezield door medelijden, omdat hij zich kennelijk

door tegenstanders van de dienst op sleeptouw had laten nemen; maar het was niet

het medelijden met een onmondige, en ik kan bezweren, dat het mij die eerste

ogenblikken verre lag de spot met hem te willen drijven.

‘Maar u moet toch inzien, dat het onmogelijk is,’ zei ik op milde, overredende

toon.

‘Dat weet ik niet. Dat zou moeten blijken. Ik kan niet alles zeggen, maar in elk

geval is de archont van mijn plannen op de hoogte.’

‘De archont? Dat is belangwekkend. Wat zei hij?’

‘Hij stond er niet geheel afwijzend tegenover. Maar iedereen heeft mij gezegd,

dat u de man bent...’

‘Om toestemming te verlenen?’

‘Om inlichtingen te geven. Toestemming verleent, meen ik, de oudste

Apollopriester, ik heb dat niet helemaal begrepen. De archont niet, meen ik.’

‘Alleen het orakel van Delphi. Heeft men u dat niet gezegd?’

‘Ze hebben zoveel gezegd,’ zei hij, terwijl hij langzaam het hoofd afwendde, ‘als

vreemdeling kan ik moeilijk alles beoordelen en uit elkaar houden. Geeft men

toestemming, dan doe ik het: dat is alles wat ik kan zeggen.’

‘Doen? Wat doen?’

‘Polites... de Held overwinnen. Ik ben zeer sterk, Plexippos, zo heet u immers? Ik

laat mij daar niet op voorstaan. Ik zal het alleen met de hulp der goden tot een goed

einde kunnen brengen, de hulp van Zeus vooral, aan wie ik de belofte heb afgelegd

mij niet uit het veld te laten slaan. Temesa zal mij dankbaar zijn,

maar ik verlang geen beloning. Ik wou alleen weten hoe u erover denkt.’

‘Dat is in twee woorden gezegd. Ik denk dat het onmogelijk is, en ik denk dat u

geen toestemming krijgt. Lieden met verantwoordelijkheidsgevoel hadden het u

moeten afraden, en ik vermoed, dat de archont dat ook heeft willen doen, maar zich

niet duidelijk genoeg heeft uitgedrukt. Zet u dit uit het hoofd, Euthymos. Het eert u,

dit voornemen, maar ik geloof niet, dat uw moed toereikend zou zijn.’

Lang staarde hij mij aan, en langzaam werd zijn voorhoofd rood: alleen dat

voorhoofd maar, alsof alles daaronder, zijn ogen vooral, dat scherpe, keurende,

eenzelvige en wat wezenloze staren, er vrij van moest blijven. Ik had hem niet willen

beledigen, en nu scheen hij tóch beledigd te zijn. Hij bekeek zijn hand, met de

gebroken middelvinger, en vroeg op slepende toon:

‘Is die Held dan zo verschrikkelijk?’

‘Ik heb hem nooit gezien.’

‘Heeft u hem nooit gezien? Dat begrijp ik niet. U moet er toch bij zijn, wanneer

hij hier komt om de meisjes te vermoorden?’

‘Het voorschrift wil, dat zowel het offer als de priester in slaap zijn. Van te voren

nemen wij een bedwelmende drank in.’

‘Ja, het meisje, dat weet ik, maar de priester: dat vind ik onbegrijpelijk. Dan zou

hij er evengoed niet bij kunnen zijn. Maar het zal wel voorschrift zijn, daar twijfel

ik niet aan. Men heeft soms heel vreemde voorschriften. Waren er onder de vroegere

priesters soms, wier moed niet toereikend was?’

Ik had moeite om een glimlach te bedwingen. Het was voor het eerst, dat hij van

werkelijke slagvaardigheid blijk gaf. Het enige ongewone was, dat hij zijn tegenzet

zo lang had kunnen uitstellen.

‘Wat is er voor verschrikkelijks aan hem? Ze hebben mij gezegd, dat hij een zwaard

draagt. Ik zal lessen in het zwaardvechten gaan nemen, zoveel mogelijk in het geheim,

anders komt men op het spoor...’

‘Gaat u naar Lokroi terug,’ zei ik.

‘Daar heb ik aan gedacht. Ik zou evengoed daar op de toestemming kunnen

wachten, als hier, en mij ongemerkter kunnen oefenen in het zwaard vechten. Maar

ik voel, dat ik hier moet blijven. Ben ik weg, dan vergeet men het, of men bedriegt

mij. Men

zegt dan: Euthymos is jong, hij vergeet, laten wij ook hem vergeten. Maar dat is een

vergissing, Plexippos. Ik ben jong, maar ik vergeet niets, nooit.’

‘Dan zal ik u enkele dingen vertellen, die u inderdaad beter niet kunt vergeten.

Uw jeugd is voor mij geen punt van overweging, noch uw moed of uw spierkracht.

U bent een mens, zoals wij allen. Wat denkt u tegen deze schim te kunnen uitrichten?

Hij vertoeft in de onderwereld, komt uit zijn graf, en gaat door een gesloten deur.

Uw zwaard kan hem vermoedelijk niet eens raken, laat staan uw vuist. Hij laat zich

niet bang maken door u. Hij is in een wolfsvel gehuld, en in het strenge en machtige

gelaat onder de helm gloeien, dood en verderf zaaiend...’

‘In Lokroi hebben wij óok demonen,’ zo onderbrak hij mijn schildering van Polites,

‘daar jagen de moeders de kinderen mee naar bed. Maar dat hij een geduchte held

is, dat wist ik. Anders was ik niet in Temesa gebleven. Ik wou alleen bijzonderheden

van u weten. Maar als u hem niet gezien heeft...’ - Zijn toon was nu rondweg

minachtend.

‘Hij stinkt: een andere bijzonderheid. Wellicht slaagt u erin hem te overvleugelen,

maar u zou er zich op moeten voorbereiden, dat hij heel erg stinkt.’

Nu had hij kunnen zeggen: ‘Bedwelmend stinkt zeker,’ en dan had ik weer iets

anders kunnen zeggen. Maar hij bleef mij ernstig aankijken, met iets van

belangstelling. Eerlijk gezegd was ik blij, dat hij de woordenstrijd niet voortzette.

Hij wist nu wat hij aan mij had, en hoe ik over zijn dolzinnig voornemen dacht, dat

een priester als ik, dat moest hij toch begrijpen, moeilijk anders kon beantwoorden

dan met bedekte spotternijen. Daarin was ik nog zeer gematigd geweest.

Nog steeds zat hij naar mij te kijken, rustig en gelijkmatig ademend, als met de