• No results found

ver komt hij, en wat bereikt hij? Anders zou hij moeten wachten tot het eerstkomende offerfeest.’

‘Daartoe is hij bereid. Hij wil hier nog twee maanden blijven, en het hoeft de stad

niets te kosten, want hij is vermogend. Een beloning weigert hij bij voorbaat, het is

hem alleen om de roem te doen. Niet waar, Euthymos?’

‘Alleen om de roem,’ bevestigde Euthymos.

Theagenes haalde de schouders op. - ‘De Held komt uit zijn graf, gaat rechtstreeks

naar de tempel, en weer terug naar zijn graf. Om hem tot een tweegevecht te kunnen

dwingen zou Euthymos in die nacht het heiligdom moeten betreden. Dit ligt buiten

mijn bevoegdheid. Daartoe zou de priester, Plexippos, toestemming moeten verlenen.

Die weigert hij zeker.’

‘De Apollopriesters,’ zei het eerste raadslid.

‘Die doen niet ter zake,’ zei Theagenes haastig. Na de poets, die zij hem op het

Apollofeest hadden gespeeld, was hij nog steeds op Kallimachos en de zijnen gebeten.

De raadsleden wisten dit.

‘Wanneer ik mijn stem mag verheffen,’ zei Praxidamas, die tot op dit ogenblik

naar de grond gekeken had, ‘dan zou ik erop willen wijzen, dat de Apollopriesters

alleen met de eredienst te maken hebben. Dit gaat veel verder. Hier zou de

toestemming vereist zijn van Apolloon zelf. Waarom de Pythia niet geraadpleegd?

Wanneer wij onmiddellijk mensen sturen, is daar nog alle tijd voor. Ik verklaar mij

bereid...’

‘Delphi,’ zo viel Theagenes hem in de rede, tamelijk onwellevend voor zijn doen,

‘zal op een dergelijke vraag geen antwoord geven, of een antwoord waar niets mee

aan te vangen is. Men heeft daar andere dingen aan het hoofd. Het is verloren moeite.’

‘Het zou toch te proberen zijn,’ zei het tweede raadslid, ‘alles hangt ervan af hoe

wij de vraag inkleden. Praxidamas wil laten aandringen op een spoedige behandeling,

hij wil zijn zegel meegeven. Wij hebben dit alles zorgvuldig overwogen, o Theagenes,

en wij zijn ook nooit van plan geweest om Euthymos zonder Apolloons toestemming

het heiligdom te laten betreden, en dan met zulke bedoelingen. Euthymos is het hier

geheel mee eens. Wordt de toestemming geweigerd, of komt het antwoord te laat,

dan keert hij onverrichter zake naar Lokroi terug, en het wachten is op het volgend

jaar.’

‘Er komt geen antwoord,’ zei Theagenes.

‘Waarom dan toch niet? De kunst is de vraag zo te stellen, dat de Pythia met een

eenvoudig ja of neen volstaan kan, en dan natuurlijk liefst ja.’

‘Overigens,’ zei Theagenes, ‘gaat dit alles mij niet aan. Iedereen kan naar Delphi

gaan die dit wil.’

‘Maar bij de afloop heeft u toch wel enig belang.’

‘Mogelijk.’

‘Wij hebben ons het eerst tot u gewend, omdat wij meenden, dat u daar recht op

heeft. Wij zijn tegenstanders van de dienst, dat weet u, en u van uw kant zou het nog

eens aan willen zien. Maar wanneer wij van de Held af kunnen komen zonder zelf

iets te doen, - ik spreek nu niet over Euthymos, - en zonder dat wij iets op het spel

zetten, want na de toestemming van Apolloon, en na een eerlijk tweegevecht, zou

de Held, ook wanneer hij nog bij machte was zich te wreken, weinig tegen ons kunnen

uitrichten, - welnu, dan moet u dit in uw hart toejuichen.’

‘Misschien,’ gaf Theagenes toe, ‘maar van Delphi stel ik mij werkelijk niets voor,

vrienden. Ik kan het niet verbieden, maar ik moet het afraden. Het zou toch veel

eenvoudiger zijn, wanneer de Pythia de offers verbood en de dienst ophief? Dat is

gevraagd, - met iets andere woorden, - en er kwam een antwoord zonder kop of staart.

Waarom zou het nu anders zijn? Zo de Pythia de vragers al niet de tempel uitjaagt.’

‘Luister, o Theagenes. Wij hebben het zorgvuldig overpeinsd. In Delphi wil men

van de eredienst af, daaraan twijfelt geen verstandig mens. Maar van oudsher zijn

ze daar afkerig van het opheffen van erediensten, en ook weet niemand, of de schim

van de Held door onze offers reeds verzoend is. Men zou haast zeggen van wel, maar

in Delphi wil men in die gevallen zekerheid. Anders zou het zijn, indien er in het

geheel geen Held meer bestond, tenminste niet hier. Tegen een eerlijk tweegevecht

kan Apolloon Pythios geen bedenkingen hebben, dat is vaak genoeg gebleken. Daar

komt nog iets bij. Het is bekend hoe groot in Delphi de eerbied is voor overwinnaars

bij de Olympische spelen. Niet waar, Praxidamas?’

‘Ik dacht, dat ze hun eigen Pythische spelen boven alles stelden,’ zei Theagenes.

‘Maar daar gaat Euthymos óok heen. Is het niet, Euthymos?’

‘Later,’ zei Euthymos.

‘Er is aan athleten na hun dood wel heroïsche eer bewezen, en Euthymos heeft door

zijn kracht en behendigheid in Olympia sterk de aandacht getrokken. Onder de

toeschouwers waren Delphiërs, heeft hij mij verteld. Hij is van goede familie en van

onbesproken gedrag. Wanneer wij het zo voorstellen, dat hij met het lot der arme

meisjes begaan is, dan zie ik niet in waarom onze kansen er slecht voor zouden staan.

Zelfs zouden we kunnen zeggen, dat hij voor het offer liefde heeft opgevat, er zijn

daar voorbeelden van bekend, ik weet niet meer welke; maar dat kan nu niet meer,

dan zou het te laat worden.’

‘Beter ook geen leugens tegenover de Pythia,’ zei het andere raadslid.

‘Ik bemoei mij er niet mee,’ zei Theagenes, maar het was de anderen niet ontgaan,

dat hij opmerkzaam had toegeluisterd.

‘Dat is jammer, want wij hebben uw hulp nodig. Dat Praxidamas zijn naam wil

lenen is misschien toch niet voldoende. Dit is ook zijn eigen mening. In Delphi zal

men vragen: heeft geen voorname Temesiër, niet eens de archont, belangstelling

voor deze zaak? Wij hebben ook uw zegel nodig. Dit is belangrijk. Wij hebben eerst

overwogen in uw plaats de Apollopriesters te vragen, maar wij vreesden een jaar te

zullen moeten wachten.’

‘Als het er geen veertien geweest zouden zijn,’ bromde Theagenes.

‘Om u iedere onaangenaamheid te besparen blijft alles geheim totdat het

toestemmend antwoord uit Delphi komt. Weigert men daar, dan wordt het eveneens

geheimgehouden. Het vertrek der boden kan ongemerkt geschieden. Wij spreken er

geen van allen over. De Apollopriesters hoeven niet te weten, dat u er de hand in

heeft.’

Theagenes had de ogen gesloten. Men was vrij ver gegaan. Wat het raadslid met

zijn laatste zinsnede had bedoeld was niets anders geweest dan: ‘Apollopriesters

zullen van woede koken, zo zij later horen, dat u er de hand in heeft gehad.’ Het

onaangename was, dat men er blijkbaar volkomen zeker van was dat hij de woorden

zo had opgevat en reeds half en half besloten was toe te geven. Men moest vooral

geen wraakzuchtig man in hem gaan zien. Om hem van deze gedachte af te brengen,

alsmede ten teken dat zij enige hoop konden koesteren, bracht hij het gesprek op iets

anders:

‘Euthymos is een vuistvechter. Volgens de overlevering en de meest betrouwbare

berichten draagt de Held een zwaard.’

‘Ik ga mij oefenen in het zwaardvechten,’ zei Euthymos.

‘Dan zal men u vragen waarom. In Olympia gaat men elkaar niet met zwaarden

te lijf, voor zover mijn geringe kennis strekt.’ - Het was de eerste maal, dat Theagenes

rechtstreeks het woord tot hem richtte.

Dat dit gesprek in het prytaneion woordelijk aan mijn vruchtbaar brein is