• No results found

Toen ik had laten rondstrooien, dat ik onder de neus der Krotoniërs een aardig Sybaritisch meisje had weggekaapt, scheelde het weinig, of men had mij gevierd als

de grootste held van allemaal, en het kostte mij toen enkel nog een bezoek bij de

archont, en bij de oudste priester en priesteres van Zeus en Athene, om voor Orseïs

toestemming te verkrijgen in Temesa te blijven wonen, en voor mij om met haar te

trouwen. In hun hart vonden zij het prachtig, deze poets, Kroton gespeeld, - al werd

niemand in Kroton er minder van, - en het enige dat zij mij aanrieden was de

vertegenwoordiger op te zoeken en hem vergeving

te vragen voor de roof. Ik moest het dan laten voorkomen alsof ik niet geweten had,

dat Orseïs een Sybaritische was. Maar ik was nu zo overmoedig geworden, dat ik

leugens meende te mogen versmaden, te meer omdat deze vertegenwoordiger belangen

had in onze mijnen, en door mijn broers als een zakenvriend werd behandeld. Het

gesprek was allerzotst: hoe meer hij over Orseïs' herkomst in het vage bleef, hoe

smakelijker ik uitweidde over haar rijke familie, haar marmeren paleis, haar droevig

lot; het leek er waarachtig op alsof ik openlijk de spot met hem dreef; ten slotte begon

hij te lachen, en ik kon gaan. Die dag stapte ik als een pauw door Temesa. Niets

scheen mijn geluk in de weg te staan. Mijn zuster en zwager waren verrukt van

Orseïs. Mijn vrienden vonden haar het mooiste meisje dat zij ooit hadden aanschouwd.

Bij de wijding van de veroverde wapens tot tropee in het heiligdom van Polites

behandelden zij mij als listigste der dapperen, en als dapperste minnaar van Temesa.

Mijn vader, ziekelijk reeds, omarmde mij en lachte mee met de anderen. Zijn

toestemming tot ons huwelijk was de laatste daad, die hij in dit leven verrichtte.

7

Met de eerstvolgende volle maan trouwden wij. Ik huurde een klein huis in de

bovenstad, vlak achter de binnenmuur gelegen, niet ver van onze wapensmederij,

waar van nu af aan de smeden iets als een opzichter in mij mochten begroeten. Voor

Orseïs was er een tuin, met Sybaritische geuren; en ik had mij heilig voorgenomen

in dit oord alleen nog ambrosia te strooien en nectar te laten vloeien, benevens

badwater, door prachtige bronzen buizen dampend aangevoerd naar fraaie lemen

badkuipen, twee in getal, zoals dat behoort. Natuurlijk hadden wij het voorgeschreven

bruidsbad te zamen genomen. Maar toen wij na een vrij langdurig liefdesspel voor

het eerst echt wilden baden, stond zij erop bij mij in de kuip te gaan, en dit leidde

tot onze eerste onenigheid. Tevergeefs verwees ik haar naar Hesiodos, die gescheiden

baden voor man en vrouw voorschrijft, in verband met de wederkerige onreinheid,

waar ik verder niet al te veel van begreep, en waar Orseïs zo onbedaarlijk om moest

lachen, dat ik ten slotte haar zin deed, en wij in mijn badkuip ons liefdesspel

voortzetten. Het was mijn eerste nederlaag tegen wat ik haar goddeloosheid moet

noemen. Goedleers was zij toch alleen maar buiten Temesa; tegenover mij was zij

voornamelijk koppig: een vreemde, half speelse halsstarrigheid, die toch niets

vernederends voor mij had.

Een tweede verrassing werd mij bereid, toen zij verklaarde geen kinderen te willen

hebben. Zij zou er maar dik en lelijk van worden, en in Temesa waren al genoeg

kinderen. Dit laatste was waar, en ik wil ook niet beweren, dat ik naar nakroost

hunkerde; maar het was mij niet duidelijk hoe zij haar doel bereiken kon zonder aan

ons huwelijksleven afbreuk te doen. Hier nu evenwel bleken de lessen van nut te

zijn, waarvoor haar tantes zo duur hadden betaald, en de kunstgrepen, die zij toepaste,

mochten mij

gedeeltelijk duister blijven, afdoend waren zij. De meisjes in Sybaris werden hier zo

degelijk in onderwezen, dat voor ontvolking de Krotoniërs op den duur niet eens

meer nodig waren geweest. Zij sprak volkomen vrijmoedig over deze zaken, en

verbaasde zich over de Temesische ingetogenheid. Dit was de eerste maal in haar

bijzijn, dat de gedachte aan Polites mij door het hoofd ging, en ik dacht bij mijzelf:

‘Hoe zonderling: dat de meisjes hier streng en kuis zijn, komt misschien door Polites;

maar had het niet even goed gekund, dat zij door zijn toedoen Orseïs naar de kroon

hadden gestoken?’ Inderdaad had dit gekund. Deze gedachtengang wijst erop, dat

ik ouder en rijper was geworden. Ouder, rijper, vermoeider, niet zelden getekend

door zichtbare afmatting, zodat ik mij bij mijn wapensmeden maar niet al te veel

vertoonde, - en nacht en dag beheerst door wat daar de enige oorzaak van was. Zulk

een zengende hartstocht had Orseïs voor mij opgevat, dat zij nog maar scheen te

leven wanneer wij samen waren. Zij was zo vurig als een mainade, zo verfijnd als

Ionië en de barbaarse landen daarachter, zo volleerd als een Sybaritische. In iedere

grote stad had zij haar fortuin kunnen maken. Maar zij was ook goed en vriendelijk

voor mij, en nooit putte zij mij willens en wetens uit, altijd werd het liefdesspel

verstandig over het etmaal verdeeld, zodat wel mijn lichaam, nooit mijn geest

oververzadigd raakte. Van vroeg tot laat verlangde ik naar haar, en zij wist altijd iets

nieuws te verzinnen. Wanneer de lichamen verstek lieten gaan, wierp zij zich - tweede

geschenk van haar toverstad - op het bereiden van kostelijke gerechten, en wij aten

pauwenlevertjes, tongetjes van patrijzen, honig met room en een scheut blonde wijn,

viskoeken zo bros als zeeschuim, paling op Sybaritische wijze gekookt (een

beroemdheid daar), adellijk wild, door specerijen brandender gemaakt, inktvis

sputterend in de olijfolie, - te veel om op te sommen. Wij dronken alle wijnen, en ik

zocht merken van de Griekse eilanden bij de kapiteins die ik van de haven kende.

Alles deed zij zelf, want onze slavin had om begrijpelijke redenen slechts enkele

uren per dag toegang bij ons. Zij verborg zich in de tuin, en ik moest de

bloembladeren, waarmee zij haar naaktheid had bedekt, éen voor éen wegkussen.

Zij zalfde mijn lichaam, en gleed over mij heen als een jonge dolfijn. Ik moest

Odysseus nabootsen bij al zijn avonturen met nimfen, tovenaressen en