eens zeggen, dat ik daar niets van heb gemerkt. Sedert lang had zich de overtuiging
bij mij vastgezet, dat hij mij wel bedriegen kon, maar niet benadelen, of wel
benadelen, maar dan juist niet bedriegen. Dit lijkt op bijgeloof, maar men bedenke
maar eens wat ik met hem had meegemaakt. Door Anaxibia aan mij af te staan had
hij mij in hoge mate benadeeld, maar niet bedrogen, want ik wist wat ik deed. En
wanneer hij mij trachtte wijs te maken, dat Anaxibia in jonger jaren vijf of zes
hofmakers had afgewezen, dan kon mijn goedgelovigheid mij in niets schaden,
aangezien de hoop bij mij werd gewekt Anaxibia ook weer aan vijf of zes hofmakers
af te kunnen staan. Het was dus altijd het een of het ander, en ik meende dit ook aan
hem te kunnen merken. Zijn voorhoofdsrimpels waarschuwden mij. Bedroog hij mij,
dan ging er rechts een rimpel in de hoogte, benadeelde hij mij, dan begon het links
ergens te beven, of omgekeerd, - maar in elk geval had ik daar wel oog voor. Maar
nu met Euthymos ging dat niet meer op. Waarmee hij mij om de tuin leidde was het
kleine gezantschap, dat hij en zijn medesamenzweerders naar Delphi hadden gestuurd,
en hier was hij gebonden door een belofte van geheimhouding, zodat zijn rimpels
op hun plaats bleven. Ik werd niet zozeer bedrogen en benadeeld door Theagenes,
als wel door Theagenes, Euthymos, Praxidamas en twee oud-raadsleden. Overigens
zag hij er niet het minste bezwaar in toe te geven, dat het gezelschap hem bezocht
had.
‘Ik heb nog geen tijd gehad met éen van hen erover te spreken,’ zei hij, toen wij,
alweer in het prytaneion, rustig bij elkaar zaten, ‘Praxidamas is een vlindernatuur,
en deze Euthymos een uitdagend jongmens, van wie ik nog geen hoogte heb kunnen
krijgen, en de twee andere...’
‘Die zullen hem wel het hoofd op hol hebben gebracht.’
‘Dat denk ik ook.’ - Theagenes keek langs zijn grote, gebruinde neus olijk naar
beneden, alsof er grappige dwergen aan zijn voet krioelden. - ‘Zij kunnen in elk geval
laten gelden, dat zij op een oorspronkelijke gedachte gekomen zijn. Maar wat moest
ik doen? Zeg jij mij nu eens, Plexippos, wat ik had moeten doen. Stel je in mijn
plaats, en zeg het.’
Lachend schudde ik het hoofd, ten teken dat deze taak mijn inlevingsvermogen te
boven ging. - ‘Ik zou kunnen beginnen met u te vragen u in de plaats te stellen van
de priester, die hier
voor u zit. Ik zou er niet op in zijn gegaan.’
‘Dat ben ik ook niet! Ik heb ze laten praten. Ik erken, dat zij daardoor een verkeerde
indruk hebben kunnen krijgen. Maar dat is zo ongunstig niet. Werkelijk niet.’
‘Dat de archont dit de priester verklare.’
Hij stak zijn wijsvinger uit, en liet die een halve cirkel beschrijven, wat beverig
en zoekend, als om mij er aanstonds mee te doorboren. - ‘Had ik deze mensen openlijk
tegengewerkt, dan waren zij hun eigen gang gegaan. Van Praxidamas spreek ik nu
niet, en die andere twee had ik wel in bedwang kunnen houden, maar die jongen met
die vuisten, die Euthymos... Welke indruk maakt hij op jou?’
‘In de eerste plaats van iemand, die er niet in slagen zal ook maar een gebroken
middelvinger tegen de Held van Temesa op te heffen.’
‘Maar die niet meer van die gedachte af te brengen zal zijn,’ zei Theagenes met
schuddende wijsvinger, ‘koppig, Plexippos, uiterst halsstarrig. En over het paard
getild door die overwinning van hem. Passen wij niet op, dan gaat hij op eigen gezag
naar de tempel.’
‘Heeft hij u dat gezegd?’
‘Neen, maar ik acht hem ertoe in staat.’
‘Mij wel. Maar ik heb beloofd het aan niemand te zullen vertellen: houdt u daar
rekening mee.’
Theagenes zuchtte bevredigd. - ‘Ook jij al geheimhouding... Ik heb van hem, en
ook van de drie anderen, strikte geheimhouding geëist. Zij hebben het mij op handslag
beloofd. Houden zij deze belofte, dan heb ik bereikt wat ik bereiken wil, en dat weegt
ruimschoots op tegen het nadeel, dat zij mij kunnen beschouwen als een halve
medeplichtige. Met verbieden was hier niets te bereiken. Ik kan deze jeugdige
krachtmens ook niet de stad uit laten zetten, ik kan dat niet doen tegenover Lokroi,
en tegenover de gehele bewoonde wereld niet. Wij moeten het doorzieken. Olympia
is hem in het hoofd geslagen, maar dat gaat na een poos wel weer over. Ik heb wenken
gegeven hem zoveel mogelijk af te leiden met feesten, spelen, lichaamsoefeningen,
- hij moet 's avonds moe zijn, Plexippos, moe en tevreden. Misschien wordt hij
verliefd. Ik kan geen vrouwen op hem af sturen, maar in het belang van de stad zou
ik ook daartoe bereid zijn. Hoofdzaak is,
dat het hier rustig blijft, juist nu het offerfeest in aantocht is. Werk ik deze mensen
tegen, - hij schijnt een hele bende bij zich te hebben, zelfs vrijgelaten slaven, heb ik
mij laten vertellen, - dan gaan ze naar de agora, en dan gaan ze onze brave burgers
vertellen, dat zij gekomen zijn om de arme jonge meisjes te redden, onsterfelijke
roem te plukken, - ik hoor dat al, ik zie dat al. Die belofte van geheimhouding - die
hij gestand zal doen: ik ken zijn soort - die belofte heb ik gekocht met een
voorgewende tegemoetkoming; of niet eens voorgewend: met een tegemoetkoming,
die zij uit mijn houding meenden af te lezen... Zeg nu eens eerlijk: zou je in mijn
plaats anders hebben gehandeld?’
Weer schudde ik het hoofd. - ‘Zelfs in u kan ik mij niet verplaatsen, Theagenes...
De fout lijkt mij, - maar ik geef graag toe, dat men onder deze omstandigheden niet
anders had kunnen maken dan fouten, - dat deze oplossing alleen volstaat voor de
eerste tijd, en zeker niet tot aan het offerfeest. Dan immers zal Euthymos zich met
de Held willen meten. Het is zijn enige kans, van zijn standpunt beschouwd. Laat
hij die voorbijgaan, dan moet hij een jaar wachten. Het is mij ook volkomen
onduidelijk waarom deze lieden een dergelijke belofte hebben afgelegd, in ruil voor
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 37. De held van Temesa · dbnl
(pagina 180-183)