• No results found

Veerboot Friesland en Baggerschuit (Foto Rijkswaterstaat)

areaal kwelderzones Waddenzee

Foto 7.2. Veerboot Friesland en Baggerschuit (Foto Rijkswaterstaat)

Baggerwerken hebben mogelijk een effect op de habitattypen ‘permanent

overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zandplaten’ door veranderende abiotische processen zoals sedimentatie. Er kan geringe verstoring optreden van

schelpdieretende duikeenden, zichtjagende viseters en op platen foeragerende steltlopers en de voedselbeschikbaarheid voor deze groepen soorten zou kunnen afnemen door bedekking van voedsel met sediment. De effecten op (broed-)vogels zijn uitgesloten of verwaarloosbaar, doordat ze beperkt, lokaal en tijdelijk zijn. Ook de som van de verstoring en de vertroebeling (effect op zichtjagers) leidt tot een verwaarloosbaar resteffect op vogels als sterns en duikende eenden. Zie ook de Passende Beoordeling (Lit. 4).

Natura 2000-beheerplan Waddenzee

Pagina 162 van 331

Om negatieve effecten te beperken kunnen baggerwerken alleen onder voorwaarden worden vrijgesteld van vergunningplicht. In bijlage 3 (B3.3.1) is een overzicht van alle voorwaarden (#25) voor deze activiteit opgenomen. De vrijstelling geldt alleen voor die baggeractiviteiten die tijdens de toetsing werden uitgevoerd door of in opdracht van Rijkswaterstaat (vaarwegen), Vermilion (geul naar gaswinlocatie) en alle beheerders van havens (met toegangsgeulen) die in open verbinding staan met de Waddenzee. In de tabellen van de bijlage zijn de baggerlocaties,

verspreidingslocaties, geschatte maximale hoeveelheden, de beheerders en de aan te houden maximale baggerdieptes opgenomen.

De door de beheerders op te stellen registraties van baggeractiviteiten zijn toegankelijk via een internetsite.

De voorwaarden in bijlage 3 komen grotendeels voort uit bestaande

vergunningsvoorschriften Nb-wet. Hiermee worden significant negatieve effecten uitgesloten en resteffecten beperkt.

Nieuwe plannen of projecten op het gebied van (onderhouds)baggerwerkzaamheden worden niet onder autonome ontwikkeling geschaard en dienen op mogelijke

vergunningplicht Nb-wet te worden beoordeeld. Het bevoegd gezag (ministerie van EZ) bepaalt of er sprake is van een autonome ontwikkeling of van een nieuw plan of project en oordeelt of er een vergunning nodig is. Voor nieuwe baggerplannen of - projecten vormt het voorwaardenkader (B3.3.1) een toetselement voor zowel het bevoegd gezag als de initiatiefnemer.

Reguliere kustsuppleties basiskustlijn, inclusief zandtransport en -winning

Onder kustsuppleties wordt in dit verband verstaan de gehele werkketen van zandwinning op de Noordzee, transport naar de Waddenzee en de suppletie van het zand op de kust van de Waddenzee in kader van de kustlijnzorg.

De kustsuppleties zijn gericht op het dynamisch handhaven van de basiskustlijn door het op peil houden van het zandvolume van het kustfundament ter voorkoming van erosie van de kust (‘de kustlijnzorg, artikel 2.7 Waterwet’).

Door de basiskustlijn op zijn plek te houden worden de achterliggende functies beschermd tegen erosie. Het gaat daarbij in principe om alle functies, waaronder bijvoorbeeld woongebieden (kustplaatsen) en natuur in duingebieden. De

systematiek is steeds gelijk: structurele erosie tegengaan. De structurele erosie wordt vastgesteld op basis van de ligging en de trend van de momentane kustlijn ten opzichte van de basiskustlijn (zeewaarts of landwaarts ervan). Bij een

overschrijding van de basiskustlijn in combinatie met een landwaartse trend wordt besloten tot een suppletie. Een suppletie wordt ontworpen voor de verwachte erosie van circa vier tot vijf jaar. In de meeste gevallen is de situatie na vier à vijf jaar dus weer ongeveer als op het moment van suppleren (‘suppletiecyclus’). Het jaarlijkse totale suppletievolume vanuit de reguliere kustlijnzorg (onderhoud) voor het gehele Nederlandse kustgebied is tot dusver gemiddeld circa 12 miljoen m3 zand. Ook langs de zandige kust van de Waddeneilanden worden regelmatig kustsuppleties

uitgevoerd om de basiskustlijn te handhaven (zie kaart 5, ‘Civiele werken en economisch gebruik’). De suppleties vinden plaats onder water waar het kan en op het strand waar het moet, om reden van veiligheid of uitvoeringstechnische aard. De suppleties vinden voor verreweg het grootste deel plaats in het Natura 2000- gebied Noordzeekustzone. Op enkele koppen van Waddeneilanden ligt de

basiskustlijn binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee, nabij de diepe zeegaten tussen de eilanden (op oostkop van Vlieland en de westkoppen van Ameland en Schiermonnikoog). Binnen de Waddenzee wordt alleen regelmatig gesuppleerd op

het havenstrand van de oostkop van Vlieland en op het strand van de westkop van Ameland, overeenkomstig het meerjarensuppletieprogramma van Rijkswaterstaat. De reguliere suppleties die Rijkswaterstaat uitvoert in het kader van de kustlijnzorg vallen onder dit voorwaardenkader

De winning van het voor de suppleties benodigde zand vindt plaats op de Noordzee tussen de doorgetrokken -20 meter NAP-lijn en de begrenzing van de 12-mijlszone. Ieder jaar worden de locaties opnieuw bepaald waarbij het dan geldende MER een voorselectie van gebieden heeft gemaakt en beoordeeld. De relevante

zandwinlocaties liggen ter hoogte van Den Helder, Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland. Deze liggen dus buiten het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. Voor het transport van het suppletiezand wordt over het algemeen vanuit

economische overwegingen de kortst mogelijke vaarroute gevolgd, afhankelijk van de ligging van vaargeulen en ondieptes.

Onderwatersuppleties kunnen een effect hebben op het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ wanneer schelpdierconcentraties worden bedekt met suppletiezand. Dit heeft ook mogelijk gevolgen voor de topper en eider, omdat deze vogelsoorten voornamelijk schelpdieren eten. Strandsuppleties kunnen

sedimentatieprocessen op het ‘droge’ beïnvloeden en daarmee een effect hebben op de habitattypen ‘zilte pionierbegroeiingen’ en ‘schorren en zilte graslanden’. Het habitattype ‘embryonale duinen’ ondervindt mogelijk een effect door bedekking of vergraving of door het gebruik van te grof zand (verstuift moeilijker). Dit laatste kan dan ook gevolgen hebben voor de habitattypen ‘witte duinen’, ‘grijze duinen’ en ‘vochtige duinvalleien’. Daarnaast kan verstoring van de bontbekplevier,

strandplevier en dwergstern optreden en kunnen nesten van deze vogels worden bedekt door het zand van de strandsuppleties. De mogelijk negatieve effecten van het varen van de zandsuppletievaartuigen kunnen zich voordoen door het verstoren van een aantal (rustende en foeragerende) vogelsoorten, bijvoorbeeld eider en topper en rustende grijze en gewone zeehonden.

Actuele projectinformatie over de werkelijk uit te voeren suppleties (status, planning, precieze locaties met raainummers, aanpak, uitvoeringswijze,

hoeveelheden zand) binnen de in dit beheerplan opgenomen suppletielocaties vindt u op de website van Rijkswaterstaat: www.rijkswaterstaat.nl (en zoek op ‘planning en aanpak kustonderhoud’).

Voor de locatiespecifieke gegevens van suppleties die – onder de voorwaarden in het voorliggende beheerplan – zijn vrijgesteld van Nb-wetvergunningplicht wordt verwezen naar de hierboven genoemde website.

Om negatieve effecten van zandsuppleties (inclusief zandtransport en -winning) op de instandhoudingsdoelstellingen te voorkomen of beperken, gelden er

vrijstellingsvoorwaarden. In bijlage 3 (B3.3.2) zijn deze voorwaarden opgenomen, die geldig zijn voor alle suppleties die Rijkswaterstaat uitvoert in het kader van de kustlijnzorg. Indien zou worden afgeweken van de voorwaarden in bijlage B3.3.2, dan dient voor de betreffende suppletie een aanvraag voor een Nb-wetvergunning te worden ingediend bij het bevoegd gezag. Dit laatste geldt eveneens voor

suppleties die Rijkswaterstaat uitvoert voor andere beleidsdoelen of in opdracht voor derden.

De voorwaarden in bijlage B3.3.2 zijn grotendeels gebaseerd op recente

Natura 2000-beheerplan Waddenzee

Pagina 164 van 331

en resteffecten beperkt. Tevens wordt bijgedragen aan de invulling van de visie van paragraaf 2.2.

Onderhoud kabels en leidingen

Het onderhoud aan kabels en leidingen (zie kaart 5, ‘Civiele werken en economisch gebruik’) betreft eigenlijk vooral onderhoud aan de diepteligging en de

gronddekking. Kabels en leidingen dienen voldoende bodemdekking te hebben, maar door bodemerosie komen ze wel eens vrij te liggen. Het dieper leggen van kabels en leidingen gebeurt veelal door middel van inspuiten. Hierbij wordt de onder de kabel of leiding liggende bodem ‘weggeblazen’ waardoor de kabel of leiding naar beneden zakt. Er is geen vast onderhoudsprogramma, want de frequentie en

omvang van onderhoudswerkzaamheden hangt volledig af van de snelheid waarmee het sediment zich verplaatst waardoor de kabels en leidingen door erosie vrij

kunnen komen te liggen. Daardoor is er vaak een spoedeisend belang. Onderhoud en reparatie vinden plaats om de opgetreden en/of dreigende schade en overtreding van de regels (bijvoorbeeld dekkingseisen) volgens de vergunning van de Waterwet te elimineren. Het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet stellen eisen aan deze werken. Voor wat betreft de Waterwet worden momenteel de vergunningen gemoderniseerd en wordt er meer rekening gehouden met ecologische belangen. Onderhoud van kabels en leidingen heeft effect op trekvissen via vertroebeling, op open water foeragerende vogels (in het bijzonder eider) via geluid en

silhouetwerking en op het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ via bodemberoering. De effecten van dit onderhoud komen incidenteel en relatief lokaal voor. Het is niettemin gewenst dat bedrijven een ontwikkeling stimuleren naar ‘minder belastende’ technieken voor onderhoud en reparaties.

In bijlage 3 (B3.3.3) is een overzicht van de voorwaarden (#27) voor deze activiteit opgenomen.

De voorwaarden in bijlage 3 komen voort uit bestaande vergunningsvoorschriften. Hiermee worden significant negatieve effecten uitgesloten en resteffecten beperkt. Planmatige reconstructies of vernieuwingen van (bestaande) kabels en leidingen worden beschouwd als nieuwe activiteiten die niet onder dit kader vallen en dus op mogelijke Nb-wetvergunningplicht dienen te worden beoordeeld. Voordat gestart wordt met een werk dient contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag Nb-wet (provincies of EZ) om te bepalen of de activiteit onder normaal onderhoud valt of onder planmatige reconstructie/vernieuwing.

Onderhoud waterbouwkundige constructies, (veer-)havens en andere dergelijke constructies

Zowel het vasteland als de eilanden worden voor een groot deel beschermd door waterbouwkundige constructies. Bovendien liggen op diverse locaties havenwerken langs de randen van het Natura 2000-gebied. Dammen, zeedijken, pieren, kades, oever- en bodemverdedigingen, sluizen, havenwerken en andere dergelijke

constructies langs de randen van het Natura 2000-gebied worden af en toe hersteld en onderhouden. Ten behoeve van de goede staat van de constructies vindt ook regelmatig inspectie en toezicht plaats. Het onderhoud vindt ook ad hoc plaats. Dat wil zeggen dat het onderhoudsprogramma sterk afhankelijk is van de staat waarin de werken verkeren en het niet een jaarlijks terugkerende activiteit is.

Onderhoud aan deze waterbouwkundige constructies, (veer-)havens en dergelijke kan verstoring van vogels veroorzaken, die op of nabij deze constructies hun rust- of foerageergebied hebben.

In bijlage3 (B3.3.4) is een overzicht van de voorwaarden (#28) voor deze activiteit opgenomen.

De voorwaarden in bijlage 3 komen deels voort uit bestaande

vergunningsvoorschriften en dergelijke. Hiermee worden significant negatieve effecten uitgesloten en resteffecten beperkt.

Planmatige reconstructies of vernieuwingen van (bestaande) constructies worden beschouwd als nieuwe activiteiten die niet onder dit kader vallen en dus op mogelijke Nb-wetvergunningplicht dienen te worden beoordeeld. Voordat gestart wordt met een werk dient contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag Nb-wet (provincie) om te bepalen of de activiteit onder normaal onderhoud valt of onder planmatige reconstructie/vernieuwing.

Diepe delfstoffenwinning: gaswinning Groningenveld

Voor de ‘oudere’ winning van aardgas in de provincie Groningen (Groningenveld) is geen Nb-wetvergunning afgegeven, maar deze wordt thans door het bevoegd gezag wel als vergunningplichtige activiteit aangemerkt en in dit beheerplan vrijgesteld onder voorwaarden.

De ‘nieuwere’ gaswinningen zijn langdurig vergund in het kader van de Nb-wet en maken geen deel uit van de in bijlage 3 (B3.3.5) genoemde voorwaarde. Dit laatste geldt voor de gaswinning in de westelijke Waddenzee voor de locatie Zuidwal en langs de rand van de Waddenzee op het vasteland bij Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen en aan de Noordzeezijde op en rond oostelijk Ameland (Nb-wet vergund sinds 2013). Zie voor deze winningen ook subparagraaf 7.4.3 onder Diepe

delfstoffenwinning en kaart 5 (‘Civiele werken en economisch gebruik’).

De belangrijkste storingsfactor voor de Waddenzee direct voortkomend uit de gas- en zoutwinning is bodemdaling. De gaswinning veroorzaakt lokaal 2 tot ruim 30 centimeter daling in de periode tot het jaar 2050. De natuurlijke dynamiek in de sedimenthuishouding (aanvoer van zand) van de Waddenzee zorgt er voor dat de door de delfstofwinning veroorzaakte bodemdaling weer wordt opgevuld met sediment. Dit betekent dat er geen sprake zal zijn van significante daling van de platen en daarmee ook geen aantasting van het habitattype ‘slik- en zandplaten’. De effecten zijn minimaal: bodemdaling gaat met een snelheid die door de sedimentatie bijgehouden kan worden. Stroomsnelheden en daarmee ook het natuurlijk

mechanisme achter het sedimenttransport veranderen daarom niet significant (NAM, 2010 en 2011). De verwachting is dat de Waddenzee in staat is om een

zeespiegelstijging + bodemdaling tot 60 centimeter per eeuw over het gehele gebied bij te houden (Lit. 34). Uit de ruim 25 jaar lange metingen die in het kader van de (relatief grote) bodemdaling op Ameland zijn uitgevoerd, blijkt dat in de huidige situatie (huidige zeespiegelstijging en bodemdaling) het bodemdalingseffect op de aanwezige habitattypes (‘permanent overstroomde zandbanken’, ‘slik- en zandplaten’, kwelder- en duintypes) en vogelsoorten afwezig of marginaal is. Ook uit een analyse van gaswinning uit het Groningenveld blijkt ondermeer dat de sedimentatie (opslibbing) op de kwelders groter is dan de bodemdaling ter plaatse (Lit. 63). Echter, ‘vochtige duinvalleien’ (Ameland) die als gevolg van bodemdaling frequenter met zeewater overspoeld raken, ondervinden een gering, doch niet significant effect.

Natura 2000-beheerplan Waddenzee

Pagina 166 van 331

Met de gestelde voorschriften in Nb-wetvergunningen voor de vergunde winlocaties (met ‘hand aan de kraan’-principe) mag verwacht worden dat noemenswaardige effecten niet zullen plaatsvinden of in ieder geval op tijd worden onderkend en gestopt. Voor de winning Groningenveld is deze mitigerende maatregel niet

noodzakelijk, omdat de maximale winningsnelheid beneden de kritieke waarde blijft en omdat de bodemdaling als gevolg van de geringere afname van de gasdruk in de velden steeds verder af zal gaan nemen. Naast de natuurlijke sedimentatie zullen ook (extra) zandsuppleties in de Noordzeekustzone bijdragen aan het opvangen van de bodemdaling.

Om effecten te beperken wordt de gaswinning Groningenveld onder voorwaarden (#33) vrijgesteld van vergunningplicht Nb-wet. In bijlage 3 (B3.3.5) is deze voorwaarde opgenomen.

Bestaande lozingen van stoffen

Onder een ‘bestaande lozing’ wordt verstaan een lozing die sinds de toetsing in het kader van dit beheerplan niet wijzigt wat betreft omvang en (geloosde) stoffen. Bij het verlenen van watervergunningen voor lozingen toetst de waterbeheerder aan het bestaande waterkwaliteitsbeleid. Belangrijk onderdeel hierbij is toetsing van lozingen aan milieukwaliteitsnormen. Aan deze normen ligt een grondige ecotoxicologische analyse ten grondslag, waarbij gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare kennis van de effecten van de stoffen op het ecosysteem en de daarin voorkomende organismen. In zijn algemeenheid biedt deze toetsing op basis van het waterkwaliteitsbeleid al een afdoende bescherming van Natura 2000- soorten en -habitattypen.

In de Nadere effectenanalyse wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat bestaande lozingen er de oorzaak van zijn dat

instandhoudingsdoelstellingen niet worden bereikt. Op basis van de beschikbare kennis is beoordeeld dat in de huidige situatie er geen negatieve effecten van milieuvreemde stoffen kunnen optreden op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Waddenzee.

Bestaande lozingen (peildatum Nadere effectenanalyse 2011), waarvoor geen vergunning in kader van de Nb-wet is verleend, worden vrijgesteld van de

vergunningplicht onder de voorwaarde (#34a) dat degene die loost aantoont dat de lozingen voldoen aan de bepalingen bij of krachtens de Waterwet. Hiermee worden tevens significante negatieve effecten op de natuurwaarden voorkómen en

resteffecten beperkt.

Bestaande koelwaterinnames en –lozingen

Water uit de Waddenzee wordt ingenomen als koelwater voor de machines en na gebruik weer geloosd op de Waddenzee door de centrales van Engie, Nuon en RWE- Essent bij de Eemshaven, alsmede door een aantal kleine bedrijven. Het geloosde water heeft een hogere temperatuur dan het ontvangende water in de Waddenzee. De meeste bedrijven betrekken het koelwater niet direct uit de Waddenzee, maar uit de havenbekkens.

Als gevolg van de koelwaterlozingen treedt er rond de loospunten een plaatselijke en beperkte opwarming op van het zeewater. Door de verwarming is er sprake van een hogere primaire productie. Gezien het grote debiet van eb en vloed in

verhouding tot het gezamenlijke debiet van de koelwaterinstallaties leidt dit slechts tot lokale en beperkte temperatuurverhogingen van het zeewater. De

organismen naar binnen. Diverse vissoorten en mariene organismen worden ingezogen, met sterfte als gevolg. De effecten op trekvissen zijn dus zeker aanwezig, maar op Waddenzeeniveau naar verwachting klein.

Om de nadelige gevolgen van het gebruik van koelwater te beperken zijn er beleidsrichtlijnen en daaraan gerelateerde voorschriften opgesteld op grond van de Waterwet, waar de koelwatergebruikers zich aan moeten houden. In het beleid volgens de Waterwet wordt gewerkt met het begrip ‘mengzone ’(CIW Nota nieuwe beoordelingssystematiek van warmtelozingen).

De lozing en onttrekking van koelwater van Engie wordt thans aangepast ten opzichte van de historische situaties. De vergunning Waterwet wordt gewijzigd met strengere voorwaarden.

Innames en lozingen van koelwater die reeds bekend waren in peiljaar 2011 (i.v.m. publicatie NEA in 2011), waarvoor geen vergunning in kader van de Nb-wet is verleend, worden vrijgesteld van de vergunningplicht onder de voorwaarde (#34a) dat de innames/lozingen blijven voldoen aan de actuele bepalingen bij of krachtens de Waterwet. Hiermee worden tevens significante negatieve effecten op de

natuurwaarden voorkómen en resteffecten beperkt.

Monitoring- en onderzoeksactiviteiten: regulier

Monitoren van biologische en niet-biologische kenmerken in het waddengebied geschiedt in het kader van diverse beleidskaders. Monitoring onder gezag van Rijkswaterstaat omvat de activiteiten ten behoeve van JARKUS (de Jaarlijkse Kustmetingen) en het landelijke MWTL-programma (Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand des Lands). Ook het inventariseren van

schelpdierbestanden in de Waddenzee door Imares wordt als huidige activiteit beschouwd aangezien ze langdurig en op structurele wijze worden uitgevoerd en getoetst. Basismonitoring omvat een grotere opsomming van activiteiten dan hier vermeld, zoals vegetatiekarteringen, T-map (trilateraal), hoogtemetingen, etcetera. Vaak betreft het monitoring in het kader van onderzoeksprojecten.

Monitoring en onderzoeksactiviteiten kunnen verstoring van verschillende beschermde soorten tot gevolg hebben.

Natura 2000-beheerplan Waddenzee

Pagina 168 van 331