• No results found

DEEL II: BLIK OP NEDERLAND: WAT KAN HIER TE LANDE?

3. Privaatrechtelijke aspecten van draagmoederschap

3.8 Valse geboorteaangifte

Door het samenspel van verschillende bepalingen uit het privaat- en het strafrecht zijn bepaalde routes illegaal; dat wil zeggen in strijd met het geldende recht. Een van deze routes is een valse geboorteaangifte, waarbij de wensouders het kind, geboren na een draagmoederschapsconstructie of na een

ongecontroleerde afstand,, bij de geboorteaangifte aangeven als een eigen biologisch kind. De wensouders nemen het kind direct na de geboorte op in hun gezin, zonder dat daarvoor de vereiste goedkeuring aan de Raad voor de Kinderbescherming wordt gevraagd.

Welke mogelijkheden biedt het huidige recht om deze route te bemoeilijken? Op grond van art. 1:19e BW is de moeder bevoegd aangifte van de geboorte te doen en is de vader daartoe verplicht. Uit lid 8 van dit artikel volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring kan doen overleggen dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren.212

Uit de literatuur wordt niet duidelijk wanneer de ambtenaar een dergelijke verklaring vraagt, maar als uitgangspunt geldt dat de ambtenaar dat in de regel niet doet.213 In het wetsvoorstel Wet elektronische dienstverlening burgelijke stand is op verzoek van de Raad en het OM opgenomen dat bij een digitale geboorteaangifte een verklaring van een arts of verloskundige moet worden overlegd.214 Op grond van art. 18 lid 2 is de ambtenaar bevoegd zich alle door de wet vereiste bescheiden te doen tonen en andere bescheiden die hij voor het opmaken van de akte noodzakelijk acht. Er zijn voorbeelden waarin de ambtenaar om extra documenten inzake de geboorte heeft gevraagd, bijvoorbeeld in de situatie waarin in eerste instantie de grootouders proberen aangifte te doen, terwijl vanuit het ziekenhuis gemeld werd aan de burgerlijke stand dat er sprake was van een ‘problematische aangifte’. Later bleek op basis van de medische documenten dat er geprobeerd was een valse aangifte te doen met een Nederlandse vrouw als moeder, in plaats van de illegaal in Nederland verblijvende, minderjarige moeder.215 Uit het interview met een expert op dit terrein wordt een ander voorbeeld gegeven, namelijk van een vrouw die aangifte deed van de geboorte van een kind als het hare, terwijl de desbetreffende ambtenaar op basis van eigen informatie (ze woonden in hetzelfde dorp) had waargenomen dat de vrouw niet zwanger was geweest. In dat geval bleek sprake

van illegale opneming van het kind, al dan niet na een

draagmoederschapsconstructie.

Als de ambtenaar in ernstige twijfel verkeert over de identiteit van de moeder, moet hij de Officier van Justitie op de hoogte stellen, zodat hij de zaak onderzoekt en de geboorteakte kan laten opmaken krachtens diens bevel en conform zijn aanwijzingen.216 In de jurisprudentie is een voorbeeld, buiten de context van draagmoederschap, waarin een zwangere vrouw zich met een ziekenhuispasje van een andere vrouw laat inschrijven, waarna het kind onder de naam van de andere vrouw wordt ingeschreven. Acht jaar later doet de biologische moeder

212 Was er geen arts of verloskundige aanwezig, dan kan de abs ook door een zodanige hulpverlener later opgemaakte verklaring doen overleggen.

213 J.N.E. Plasschaert, Burgerlijke Stand, Register Amsterdam 2002, p. 576-577 wordt alleen opgemerkt dat het ter beoordeling van de ambtenaar is, maar wordt niet aangegeven wanneer daarvan sprake kan zijn. J. Kampers, l.J.W. Evers, H. Vat, Inleiding tot de burgerlijke stand, 2006, Alpen aan de Rijn Kluwer p. 264-265.

214 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 444, nr.2.

215 E. van der Sommen, Valse geboorteaangifte, B&R 2003-12, p. 454.

aangifte en beveelt de rechter na een DNA-test het opmaken van een nieuwe geboorteakte.217 Indien er geen conflict ontstaat, komt niet snel aan het licht dat sprake is van een illegale route. Komt het wel tot een conflict, omdat de draagmoeder en haar partner het kind terug willen, dan wordt alsnog helder dat de regels zijn geschonden, zowel het strafrecht (verduistering van staat/valse geboorteaangifte), het jeugdbeschermingsrecht (kinderen onder zes maanden mogen niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad in een ander gezin opgenomen worden), als het afstammings- en gezagsrecht.

Weigert de ambtenaar een akte op te maken dan verstrekt hij aan de aangever een weigeringsbesluit.218 Het Openbaar Ministerie is in dergelijke gevallen dus op de hoogte van de situatie en zou tot vervolging kunnen overgaan wegens valsheid in geschrifte en het verduisteren van staat (zie paragraaf 2.5.1). Als sprake is van verduistering van staat en de wensouders als juridisch ouders op de geboorteakte zijn geregistreerd, kunnen de primaire ouders vragen om doorhaling van de akte.219 Strafrechtelijke vervolging voor schending van het strafrecht staat in beginsel los van het privaatrecht. Indien een veroordeling volgt, wat, gelet op het ontbreken van gepubliceerde jurisprudentie, niet veel voor lijkt te komen, dienen de wensouders de opgelegde straf te dragen. Dat heeft geen directe implicaties voor de rechtsbetrekking tot het kind, maar indirect kan dit dat wel hebben, omdat de ambtenaar de gegevens van de wensouders op de geboorteakte kan doorhalen op last van belanghebbenden, waaronder de eigenlijke ouders,220 en subsidiair het Openbaar Ministerie.221

Onder omstandigheden lijkt niet uitgesloten dat het bezit van staat van het kind als kind van de wensouders hieraan in de weg staat, maar voorbeelden zijn hiervan in de jurisprudentie niet te vinden.222

Bij de totstandkoming van het huidige artikel 1:19e BW werd overwogen om de afgifte van de verklaring van de betrokken arts of verpleegkundige bij iedere geboorteaangifte verplicht te stellen, ter voorkoming van fraude.223 Daar is vanaf gezien, omdat geen overeenstemming bereikt kon worden met de medische beroepsgroepen over de vergoeding voor deze verklaring. Daarnaast gaven die beroepsgroepen aan dat zij dan een taak zouden krijgen in het kader van opsporing en handhaving in gevallen waarin zij over de identiteit van de moeder

217 Rb. Haarlem 5 oktober 2010, LJN BO1656.

218 J.N.E. Plasschaert, 'Twijfel aan de identiteit van de moeder bij geboorteaangifte', B&R 2000-11, p. 361.

219 Art. 1:24 lid 1 BW.

220 Art. 1:24 lid 1 BW. Zie Asser-De Boer, 2010, nr. 85.

221 Art. 1:24 lid 1 BW. Zie Asser-De Boer, 2010, nr. 85.

222 Art. 1:24 lid 1 BW. Zie Asser-De Boer, 2010, nr. 85 en nrs. 751 e.v. over de wisselwerking tussen art. 1:24 BW en het de inroeping c.q. betwisting van staat’: ‘Indien een register een onvolkomenheid bevat moet de rechter, behoudens art. 209 (bescherming van bezit van staat), het herstel daarvan bevelen.

223 Artikel VI, onderdeel C, van de wet tot herziening van Titel 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en wijziging van enige andere bepalingen van Boek 1 van dat wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering, Stb. 1993, 555, biedt de mogelijkheid dat op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in het huidige achtste en negende lid van artikel 19e, de afgifte van een door de arts of verloskundige die bij de geboorte tegenwoordig was opgemaakte verklaring alsnog verplicht wordt gesteld.

twijfel hadden; dat zou ten koste kunnen gaan van het belang van laagdrempelige toegang tot begeleiding bij de bevalling.224

In het kader van het voornemen van de regering tot elektronische aangifte, meent de Raad van State dat de medische verklaring die bij de elektronische aangifte van een geboorte moet worden verstrekt en die nu al bij de aangifte in persoon door de ambtenaar van de burgerlijke stand kan worden gevraagd, in feite dezelfde functies vervult, en adviseert daarom te kiezen voor een uniforme wijze van bevestigen/verklaren. De regering wijst er in reactie op dat de medische geboortebevestiging in beide gevallen weliswaar een vergelijkbare functie vervult (bewijs van het bestaan van een afstammingsrelatie tussen moeder en kind), het bij de elektronische aangifte daarnaast ook gaat om het voorkomen en bestrijden van identiteitsfraude. Deze waarborgen spelen niet, althans niet in die mate, bij de traditionele aangifte in persoon. Een quickscan bij enkele grote gemeenten bevestigt dit laatste. In de betrokken gemeenten wordt op jaarbasis door de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de aangifte in persoon, opgeteld, hooguit enkele tientallen malen om een medische geboorteverklaring verzocht, en dan vooral in specifieke omstandigheden, zoals bij een tardieve aangifte. Van enige noodzaak tot invoering van een verplichte medische verklaring ook bij de aangifte in persoon is dan ook niet gebleken.225

Het ziet er dan in dit stadium ook naar uit dat deze plannen de mogelijkheden om de valse geboorteaangifte in geval van draagmoederschap tegen te gaan, niet in dit wetsvoorstel gevonden worden. Of een digitale aangifte de hindernis om een valse aangifte te doen verlaagt, is niet vast te stellen.

3.9 Afsluiting

De rechtspositie van een kind dat geboren wordt na draagmoederschap is onzeker en afhankelijk van een groot aantal factoren dat met het draagmoederschap op zichzelf niets te maken heeft. Wensouders die draagmoederschap overwegen binnen de Nederlandse rechtssfeer lopen aanzienlijke risico’s. Enerzijds worden deze veroorzaakt doordat er een spanningsveld bestaat tussen de draagouders en de wensouders. Het afstaan van een kind kan gevolgen hebben die ook na voorlichting en begeleiding niet voorzien waren door de draagmoeder. Dit spanningsveld leidt tot conflicten en het succesvol doorlopen van het hele traject vereist samenwerking tot het ouderschap daadwerkelijk is overgegaan naar de wensouders. Bij conflicten is, enigszins afhankelijk van de vraag in welke stadium van het traject het conflict zich manifesteert, een reële kans aanwezig dat het door de wensouders, op wier initiatief het kind is ontstaan, gewenste doel niet wordt behaald. Een tweede verklaring voor de rechtsonzekerheid is dat op voorhand niet met zekerheid te voorspellen is wat een rechter zal beslissen. Op verschillende cruciale punten is rechterlijke tussenkomst vereist; maar er is geen vaste lijn in de jurisprudentie. Ook in gevallen waarin sprake is van consensus tussen de betrokken ouders is

224 Kamerstukken II, 2009- 2010, 32 444, nr. 4, p. 4 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand).

dus niet op voorhand met zekerheid te bepalen of de wensouders juridisch ouders met gezag zullen worden.

Van verschillende kanten in de doctrine wordt gewezen op de risico’s van een ontmoedigend beleid ten opzichte van draagmoederschap, dat ertoe leidt dat wensouders uitwijken naar het buitenland. Er wordt in dit verband specifiek melding gemaakt van de kans dat paren naar België gaan. Er wordt dan ook gepleit voor het maken van afspraken op internationaal niveau226 en het verkorten van de overgangsperiode van een jaar voordat adoptie mogelijk is in gevallen van hoogtechnologisch draagmoederschap waarbij het genetisch materiaal van beide wensouders is gebruikt. In de eerder beschreven pilot waar sprake was van 16 kinderen die via hoogtechnologisch draagmoederschap zijn geboren, kwamen alle adopties na ongeveer een jaar tot stand. Deze periode leverde, zo blijkt uit de pilot, de betrokken ouders veel stress op. Adoptie zou dan ook direct na de geboorte mogelijk moeten zijn in deze gevallen.227

In de literatuur wordt er ook op gewezen dat sprake is van leemtes in de wetgeving, bijvoorbeeld wanneer de wensouders het kind niet willen opnemen, omdat het ernstig gehandicapt is. In dat geval is de positie van het kind jegens degenen die procreatieve verantwoordelijkheid dragen, slecht. Er geldt bijvoorbeeld geen onderhoudsplicht, waarvoor wel wordt gepleit.228

Een aanpassing van het adoptierecht is wel onder ogen gezien, maar afgewezen door de regering. Bij de totstandkoming van de strafrechtelijke verbodsbepalingen is naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer expliciet aangegeven dat een wijziging van het familierecht die strekt tot een verruiming van de mogelijkheden van adoptie door wensouders onverenigbaar is met het streven van de wetgever tot ontmoediging ervan, zelfs al zullen niet altijd problemen ontstaan.229 In de literatuur wordt daar echter wel voor gepleit.230

226 E. Winkel, F. Roumen & S. Dermout, Draagmoederschap na IVF in het buitenland, Dilemma’s bij de begeleiding, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2010;154, p. 1564; S.M. Dermout e.a., Non-Commercial Surrogacy: an account of patient management in the First Dutch Centre for IVF Surrogacy from 1997-2004, Hum. Reprod. 2010:25:443-9.

227 S.M. Dermout e.a., Non-Commercial Surrogacy: an account of patient management in the First Dutch Centre for IVF Surrogacy from 1997-2004, Hum. Reprod. 2010:25:443-9, p. 448.

228 A. Heida & A. van der Steur, Draagmoederschap, Tussen strafrechtelijk verbod en wettelijke regeling, Nemesis 2001, nr. 6, p. 212; A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, Geoorloofdheid van draagmoederschao naar Nederlands (wenselijk) recht, in: K. Boele-Woelki & M. Oderkerk, De (on)geoorloofdheid van het draagmoederschap in rechtsvergelijkend perspectief, Antwerpen: Intersentia, 1999, p. 35; J. de Ruiter, Manipuleren met leven, Handelingen Nederlandse Juristenvereniging, Zwolle 1993, Tjeenk Willink, p. 77 (wensouders die beiden genetisch verwant zijn met het kind zouden van rechtswege ouders moeten worden; daarmee zou de rechtspositie van het kind in een keer goed geregeld zijn).

229 Kamerstukken II 1990-1991, 21 968 nr. 5, p. 7-8.

230 Asser-De Boer, Personen- en familierecht, 2010, nr. 696, die meent dat het belang van het kind ermee gediend is dat het direct kan opgroeien bij zijn genetische ouders; M. van den Berg & C. Buijssen, Hoogtechnologisch draagmoederschap, De techniek staat voor niets, nu het recht nog, NJB 2004, p.724-728 die vanuit het belang van het kind menen dat de huidige route via adoptie niet voldoende waarborgen biedt, met name niet indien er een conflict ontstaat tussen draagouders en wensouders, en pleiten voor een aanpassing van het afstammingsrecht in die zin dat de genetische wensmoeder en wensvader van rechtswege ouder worden en het gezag verkrijgen. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, Geoorloofdheid van draagmoederschap naar Nederlands (wenselijk) recht, in: K. Boele-Woelki & M. Oderkerk, De (on)geoorloofdheid van het draagmoederschap in rechtsvergelijkend perspectief, Antwerpen: Intersentia, 1999, p. 34 en p. regeling van ontheffing aanpassen door een specifieke voorziening te treffen; rechterlijke controle vooraf waarna de wensouders van rechtswege de ouders kunnen worden; wijziging afstammingsrecht door een ontkenning van het moederschap;

Ook wordt door verschillende auteurs beargumenteerd dat de oplossing niet in het adoptierecht, maar in het afstammingsrecht gevonden moet worden.231 Over de wijze waarop bestaat geen eenstemmigheid, maar in zijn algemeenheid kan wel gesignaleerd worden dat de huidige wettelijke regeling, met name in geval van twee genetische wensouders, als niet wenselijk wordt aangemerkt.