• No results found

H ISTORISCHE , JURIDISCHE EN POLITIEKE CONTEXT

7.1 V ERZAMELING VAN DATA

Het onderzoek vond plaats door publieke instellingen en instellingen met een ANBI-status te interviewen. De groep respondenten bestond uit een vijftal organisaties, waarbij van één organisatie de antwoorden op basis van documenten van de organisatie tot stand zijn gekomen. Dit betreft het ministerie van Financiën die geen medewerking wilde verlenen, de overige vier organisaties wilden graag meewerken aan de interviews. De antwoorden van het ministerie van Financiën zijn geëxtraheerd uit de Geefwet-evaluatie, die zij aangewezen hadden. Deze antwoorden zijn voorgelegd aan het ministerie van Financiën.

Bij het onderzoek is sprake van een zeer kleine groep, al vertegenwoordigden de respondenten een grote groep. Alle respondenten van de instellingen met een ANBI-status vertegenwoordigen een koepelorgaan van meerdere instellingen. De grootte van de onderzoeksgroep maakt het lastig om de antwoorden te generaliseren, ondanks dat de koepels velen vertegenwoordigen, blijft de onderzoeksgroep klein. Er zijn alleen instellingen geïnterviewd, met de donateurs zelf is niet gesproken. Het is complex om een juist aantal te vinden voor een onderzoeksgroep, zeker in relatie met de gekozen methodologie. In dit onderzoek is gekozen voor diepte-interviews. Er was omtrent het onderwerp en de toespitsing op levensbeschouwelijke instellingen weinig onderzoek gedaan. Een enquête zou voortbouwen op bestaande kennis, terwijl de bestaande kennis nog opgebouwd moest worden.

78

Een interview creëert de mogelijkheid om verder door te vragen, waardoor het gebied beter geëxploreerd kan worden. Het nadeel aan interviews is dat het veel tijd kost en dat generalisatie lastig is. Instellingen en mensen zijn niet één op één te vergelijken. De keuze voor interviews is wel onderbouwd, maar dit neemt niet weg dat de onderzoeksgroep klein is. De orde van vrijmetselarij beschouwt zich niet als religie of levensbeschouwing, maar toont in grote delen gelijkenissen. Zo bestaat het uit een bepaalde gemeenschap van mensen die zich verbonden voelen en deelnemen aan samenkomsten. Aan deze gemeenschap zijn dezelfde vragen gesteld zoals aan de levensbeschouwelijke gemeenschappen zijn gesteld. Zij maken immers ook gebruik van het gelijke beleid, dus kon de informatie worden meegenomen, het weglaten van deze resultaten zou tot een schralere uitkomst geleid hebben. Tevens kent een kwalitatief onderzoek vaak een kleine onderzoeksgroep.

In de voorbereidingsfase van de interviews is naar de meeste koepelorganisaties van gemeenschappen een verzoek verstuurd. Van een aantal partijen werd geen reactie vernomen en van een aantal is er een afwijzing ontvangen. De interviews hebben allen plaatsgevonden met partijen die direct medewerking wilde verlenen. Van de grote christelijke koepel, de PKN, is geen reactie ontvangen, van een aantal islamitische organisaties ook niet. De koepelorganisatie van het Diyanet, een Turks islamitische organisatie, gaf aan dat zij te druk waren voor interviews. Deze correspondentie viel samen met de maatschappelijke onrust over de vermeende financiële giften door de Turkse regering. Het is jammer dat zij niet mee wilden werken, juist vanwege de actuele aandacht. Een andere partij die niet mee wenste te werken is de Scientology Church, een organisatie die is afgewezen voor de ANBI-status. Juist vanwege de wisselende jurisprudentie is het een interessante casus. De Noorse broederschap is de ANBI-status ontnomen, ook deze gemeenschap wenste niet mee te werken. Het is spijtig dat zij hun ervaringen niet wilden delen.

Naast private instellingen wilde het ministerie van Financiën niet meewerken. Het ministerie van Financiën gaf aan dat zij onlangs een evaluatie hadden uitgevoerd en dat er binnen het gehele ministerie niemand bereid was om mee te werken aan het onderzoek. Voor de theorie van Hoogerwerf is het raadzaam om ook beleidsmakers te ondervragen. Het ministerie is de enige in zijn soort, uitwijken naar een soortgelijke instelling is niet mogelijk. Vandaar dat ervoor is gekozen om de antwoorden uit de evaluatie te halen.

De evaluatie gaf voor een groot gedeelte antwoord op de vragen, welke vervolgens zijn voorgelegd aan dhr. IJzerman, directeur Directe Belastingen, daarna zijn deze gegevens

79

meegenomen in het onderzoek. Het evaluatieonderzoek is onderscheiden in een evaluatie van de giftenaftrek en in een evaluatie voor de beoordeling van ANBI’s en SBBI’s. Uit de gegevens blijkt dat van de giftenaftrek het meest gebruik wordt gemaakt voor giften aan levensbeschouwelijke organisaties (Boonstoppel en Bekkers, 2011: 43). In de giftenevaluatie is de groep van levensbeschouwelijke instellingen echter niet meegenomen, wel is er contact opgenomen met het C.I.O. Hiervoor is al toegelicht dat het C.I.O. slechts een klein deel van de levensbeschouwelijke instellingen vertegenwoordigd. Bij de evaluatie voor de beoordeling van ANBI’s en SBBI’s zijn de groepen Contactorgaan Moslim en Overheid (C.M.O.), Nederlands-Israëlisch Kerkgenootschap (N.I.K.) en wederom C.I.O. wel gehoord.

7.2V

ERVOLGONDERZOEK

Het domein van de Geefwet is een interessant gebied, zeker in relatie met de levensbeschouwelijke gemeenschappen. Het betreft een beleid dat zich onder andere richt op instellingen die zijn opgericht vanuit een roeping en onderscheidt zich hiermee van de andere instellingen. Dit onderzoek geeft een verkennend beeld. Het huidige onderzoek kan gelden als een startpunt, aangezien het beleid wordt geëxploreerd en beschreven. Dit onderzoek geeft een beeld van de doelgroep en de toepassing van beleid. Ruimte voor verder onderzoek zit onder andere in contributie als onderdeel van de Geefwet en het effect op de vrijgevigheid.

Geheel buiten dit onderzoek is de maatschappelijke visie gebleven. Eerder onderzoek toonde aan dat slechts een deel van de ondervraagde burgers wenste dat de Geefwet van toepassing is op giften aan kerken en moskeeën. Men vond dat vrijgevigheid aan deze organisaties niet bekostigd moet worden vanuit de inkomstenbelasting. Tevens deelden men deze mening voor politieke partijen, die ook aftrek genieten binnen de Geefwet (TNS/NIPO, 2012). Een toetsing en onderzoek naar de algemeen nuttige activiteiten is hier buiten beschouwing gelaten, maar zeer interessant.

Tevens is er onderzoek naar de rechtspersoonlijkheid mogelijk. Levensbeschouwelijke instellingen hebben nu allen de rechtspersoonlijkheid stichting, vereniging of kerkgenootschap. Alhoewel kerkgenootschap enkel een naam is, is dit voor sommige instellingen een reden om niet de rechtspersoonlijkheid kerkgenootschap te nemen. Ondanks dat kerkgenootschappen specifiek van toepassing zijn op levensbeschouwelijke instellingen. Uit een van de interviews bleek dat islamitische instellingen altijd stichtingen zijn, een andere respondent gaf aan dat de naamgeving neutraler zou kunnen. De keuze voor de

80

rechtspersoonlijkheid moet gemaakt worden op de voorwaarden en vereisten. Op het moment dat de keuze plaats vindt op basis van de naam, kan gekeken worden of een andere naam beter zou passen bij de rechtspersoonlijkheid. In de interviews werd aangegeven dat sommige instellingen geen probleem ervaren met de naamgeving, anderen zouden wel graag een wijziging zien. De mogelijkheden voor een andere naamgeving kunnen worden onderzocht.

Het beleid is zeer complex en omvat veel fiscale mogelijkheden en veel soorten instellingen. Zoals eerder al werd gezegd is beleidstheorie een multidisciplinair vakgebied, onderzoek naar de Geefwet is dan ook op vele terreinen mogelijk.