• No results found

H ISTORISCHE , JURIDISCHE EN POLITIEKE CONTEXT

5.2 A NALYSE TEN AANZIEN VAN DE BELEIDSTHEORIE

Bovenstaande paragraaf belicht de toepassing van theorie op de beleidstheorie op verschillende thema´s. Uit deze analyse bleek dat de beleidstheorie doelgericht is, maar breder reikt dan het doel alleen. De beschikbare informatie over de populatie is toegepast, maar enkele donateurs kennen de toepassing van het beleid niet. Verkregen en toegepaste macht is een onderwerp waarin levensbeschouwelijke organisaties zich maar zelden verdiepen en dit liever uit besteden. De structurele integratie is goed georganiseerd, maar de bij de culturele integratie blijkt dat het beleid sommigen mensen niet bereikt of motiveert hier gebruik van te maken. Dit is een onderwerp wat zowel de informatie als de culturele integratie raakt. Dat men geen gebruik wenst te maken van het beleid kwam bij geen van de respondenten naar voren. Slechts door één respondent werd de administratieve last voor het individu aangehaald, als gevolg van de Geefwet. De Geefwet omvat veel verschillende soorten instellingen, wat ertoe kan leiden dat de omgang met de Geefwet door de verschillende doelgroepen anders wordt ervaren.

67

Het volgende hoofdstuk trekt conclusies uit het voorgaande en beantwoordt de onderzoeksvraag, zoals in de inleiding is gesteld. Tevens wordt de hypothese getoetst. Naast een toetsing van de empirie wordt er kritisch gekeken naar de theorie. Aansluitend bij de conclusie zullen er aanbevelingen volgen.

68

H

OOFDSTUK

6

CONCLUSIE

Aan het begin van deze scriptie werd de volgende onderzoeksvraag geponeerd: In hoeverre

bereikt de Geefwet-regeling ten aanzien van levensbeschouwelijke instellingen zijn doel en hoe kan dit verklaard worden? In het literatuurhoofdstuk werd er kennis gemaakt met de

gangbare theorieën omtrent beleid. Hierin kwam de Beleidscyclus aan de orde, stappen die elkaar constant opvolgen in het proces van de vorming en implementatie van beleid. De laatste stap is de evaluatie, wat leidt tot het opnieuw uitvoeren van de eerste stap. Beleid kan direct worden ingevoerd, maar kan ook met behulp van een langzaam vormend proces tot stand komen. De incrementele uitvoering is een betere methode volgens Lindblom (1959:79- 88). Binnen het literatuurhoofdstuk werd er vanuit het theoretisch kader toegewerkt naar het conceptueel kader, waarin de theorie van Hoogerwerf werd uiteengezet. In deze theorie blijkt dat het succes van beleid afhankelijk is van een viertal factoren, namelijk doelgericht, beschikbaarheid van informatie, verkregen en toegepaste macht en verworven integratie. Indien aan deze factoren goed is voldaan en de voorstanders van het beleid op deze punten meer excelleren dan de tegenstanders is, dan neemt de kans op doelbereiking bij de uitvoering van het beleid toe.

De Geefwet is een zeer complexe wetgeving, want het omvat verschillende belastingwetten en heeft invloed op verschillende betrokkenen. Het beleid kent een lange historie en is constant onderworpen geweest aan verandering. Levensbeschouwelijke instellingen gaven aan dat zij gebruik maken van de regeling en dat de wetgeving goed functioneert, maar dat zij hinder ondervinden van de publicatieplicht. Organisaties slagen er niet altijd in om de resultaten op tijd te publiceren op hun website. Dit hoofdstuk zal conclusies trekken per factor, zoals opgesteld door Hoogerwerf. In het hoofdstuk zal daarna een algehele conclusie te trekken en daarmee de onderzoeksvraag te beantwoorden. Na de beantwoording volgt er een conclusie ten aanzien van de theorie, gevolgd door een aantal aanbevelingen op het gebied van de Geefwet.

69

Voor een succesvol beleid is het van belang dat het beleid doelgericht is. Doelgericht is afhankelijk van de prioritering, de verwoording en of het expliciet genoemd is. De Geefwet is tot stand gekomen door constant het beleid aan te passen en op incrementele wijze voortdurend wijzigingen aan te brengen, door zowel beleidsherzieningen als vanwege jurisprudentie. De wetgeving is concreet ten aanzien van de beschrijving van het algemeen nut. De algehele doelstelling is enger dan de uitvoering die een veel breder palet beslaat dan de doelstelling genoemd in de memorie van toelichting. Het beleid heeft betrekking op de Wet inkomstenbelasting, successiewet, Wet op de vennootschapsbelasting, loonbelasting, Wet belastingen op milieugrondslag en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De vrijgevigheid kan enkel toenemen door de Wet inkomstenbelasting, successiewet en de Wet op de vennootschapsbelasting. De overige belastingwetten versterken wel de financiële positie van instellingen met een ANBI-status, maar sporen donateurs niet aan tot vrijgevigheid. De Geefwet stelt dat er geen winst behaald mag worden en geen particuliere belangen mogen worden gediend.

Door respondenten die werkzaam zijn in de publieke sector werd aangegeven dat de Geefwet de doelstelling van vrijgevigheid behaald bij levensbeschouwelijke instellingen. De respondenten met een ANBI-status gaven aan dat de vrijgevigheid toenam, met uitzondering van een respondent. Bij deze respondent werd er contributie betaald, wellicht dat hierdoor de prikkel ontbreekt om meer te geven dan het vaste bedrag. De vrijgevigheid nam toe door de Geefwet, men gaf aan dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om structureel te geven. De fiscale voordelen die hieraan verbonden zijn, brengen mensen ertoe dat zij structureel een donatie doen. De doelstelling wordt behaald, maar de factor doelgericht is bij de Geefwet niet goed toegepast, door het bredere beleidsinstrument dan wat de doelstelling beoogt. Het beleid is tot stand gekomen na jarenlang aanpassingen door te voeren in een incrementeel proces. Het beleid is gedurende de jaren aangepast en wellicht is de doelstelling in die jaren enkel aangepast aan de laatste wijziging in het beleid. Zo zou de doelstelling die in de memorie van toelichting staat, verwijzen naar de status van SBBI en de verhoging van de norm van 50% naar 90% algemeen nuttig activiteiten. De multiplier die gehanteerd wordt op de culturele instellingen, zou een aanmoediging zijn om de vrijgevigheid te vergroten aldus de doelstelling. Dit klinkt als een logische verklaring. Het beleid is dus breder dan de doelstelling, maar waarschijnlijk komt dit door de doelstelling af te stemmen op de aanpassingen in de wetgeving. De overige wetgeving, die voorheen al bestond, wordt in de nieuwe doelstelling niet meer aangehaald. Een wet kan effectiever en wellicht efficiënter als

70

de doelstelling concreet alles verwoord wat beoogd wordt met de doelstelling, de beleidsinstrumenten kunnen dan gerichter worden toegepast. De doelstelling kan worden aangescherpt om het beleidsinstrument doelgericht af te stemmen.

6.2B

ESCHIKBAARHEID VAN INFORMATIE

Voor de factor informatie kan bij de Geefwet worden gekeken naar een aantal zaken, namelijk de keuze voor het beleidsinstrument, aansluiting bij de doelgroep en of men op de hoogte is. De keuze voor het beleidsinstrument moet aansluiten bij de doelstelling en moet bijdragen aan de doelbereiking. In de Geefwet is gekozen om de gehele wetgeving vorm te geven door middel van fiscale maatregelen en voordelen. Ten aanzien van de factor beschikbaarheid van informatie moet dit beleidsinstrument leiden tot vrijgevigheid. De aftrek van de inkomstenbelasting kan als een motivatie gezien worden om te doneren aan instellingen met een ANBI-status. Uit de analyse bleek dat niet iedereen gebruik maakt van de regeling. Er zit een grote discrepantie in het gebruik, als de populatie wordt bekeken. Uit de beleidsevaluatie van het ministerie van Financiën bleek dat het gebruik van de regeling correleert met de leeftijd en het opleidingsniveau. Sommigen waren niet op de hoogte en anderen maakten ondanks dat zij op de hoogte waren geen gebruik. Uit de interviews bleek dat alle levensbeschouwelijke instellingen bekend waren met de regelingen van de Geefwet. De discrepantie is mogelijk te verklaren door de gemeenschap. De instellingen brengen de regeling onder de aandacht van de leden, terwijl mensen die spontaan een gift overmaken naar een goed doel niet gemakkelijk informeel hierover kennis opdoen. Het spontaan doen van giften vereist een goede administratie om gebruik te kunnen maken van het beleid.

Tevens lijkt bij de informatie voorafgaande aan het beleid geen rekening te zijn gehouden met de vennootschappen. Vennootschappen kunnen namelijk op verschillende manieren donaties doen aan instellingen met een ANBI-status. Een gift via de Geefwet is fiscaal onvoordeliger dan het aangaan van een sponsorschap. Ten aanzien van de vennootschapsbelasting is voorafgaand onvoldoende informatie ingewonnen.

Verder kan geconcludeerd worden dat de beschikbare informatie over en bij de doelgroep voldoende was bij levensbeschouwelijke instellingen. Levensbeschouwelijke organisaties beschikken over voldoende informatie om de Geefwet toe te passen. De leden maken gebruik van de regeling en zijn op de hoogte van de mogelijkheden.

71

6.3V

ERKREGEN EN TOEGEPASTE MACHT

De factor verkregen en toegepaste macht is te beschrijven als de invloed die op het beleid wordt uitgeoefend, dit kan door politieke/publieke organisaties, private organisaties of belangenverenigingen. Een andere manier van verkregen en toegepaste macht is het vertragen van het proces door bezwaar- en beroepsprocedures. De Geefwet is ontstaan vanuit een macht die zich meer in liberale richting wil bewegen, door instellingen de mogelijkheid te geven fondsen te werven. Hierdoor zijn zij niet enkel afhankelijk van de vrijgevigheid. De invloed die is uitgeoefend op het beleid komt niet voort uit de levensbeschouwelijke instellingen. Geen van de respondenten ondernam op eigen initiatief pogingen om het beleid te beïnvloeden. De beïnvloeding komt vanuit instellingen waarin de levensbeschouwelijke

instellingen verenigd zijn. Dit is bij het C.I.O. het geval, verschillende

geloofsgemeenschappen zijn hierbinnen verenigd om een aantal zaken met elkaar af te stemmen, waaronder de beïnvloeding van het beleid. Het C.I.O. kent een professionele organisatie en beschikt over veel kennis en expertise wat kan worden ingezet ten bate van de gemeenschappen. De leden van het C.I.O. hebben overleg over de lopende zaken, waaronder de Geefwet. De aangesloten organisaties profiteren van de kennis en expertise en de mogelijkheid dat het C.I.O. zich inzet voor de belangen van de aangesloten gemeenten. Echter, het C.I.O. vertegenwoordigt slechts een aantal gemeenten. Niet alle geloofsgemeenschappen zijn deel van het C.I.O., waarbij het onbekend is of deze geloofsstromingen lid zouden kunnen worden. Naast het verbond voor Progressief Jodendom zijn de gemeenten overwegend christelijk. Aan de ene kant kan de vraag gesteld worden of het C.I.O. enkel inzet op de eigen belangen en op joods-christelijke punten. Aan de andere kant kan men zich afvragen of de belangen tussen levensbeschouwelijke instellingen sterk uiteenlopen. De wetgeving ten aanzien van de aftrek van de energiebelasting voor levensbeschouwelijke instellingen zal met name te herleiden zijn naar oude christelijke kerkgebouwen. Oude kerken zijn immers vaak groot en slecht geïsoleerd, waardoor het moeilijk is om deze gebouwen voor samenkomsten te verwarmen. Ondanks dat de problematiek van een hoge energierekening (vanwege de verwarming) met name voorkomt bij christelijke gemeenten, is de wetgeving toegespitst op alle levensbeschouwelijke instellingen en komen zelfs meer instellingen hiervoor in aanmerking. Een duidelijk voorbeeld van de verkregen en toegepaste macht van de levensbeschouwelijke instellingen is het twee jaar later mogen voldoen aan de publicatieplicht.

72

Het ministerie van Financiën en de Belastingdienst onderhouden een goed contact met het C.I.O., het ANBI-team onderhoudt qua levensbeschouwelijke instellingen alleen met het C.I.O. structureel contact. Het is de taak van het C.I.O. om de belangen van de leden te vertegenwoordigen, maar het is van belang dat in ogenschouw wordt genomen dat er een mogelijkheid is dat zij enkel de belangen van leden vertegenwoordigen en daarom niet spreken voor alle levensbeschouwelijke instellingen. Het is dan ook van belang voor publieke instellingen om het C.I.O. niet te benoemen als de spreekbuis van de levensbeschouwelijke instellingen, aangezien deze organisatie enkel Joods-christelijke leden heeft.

Geconcludeerd kan worden dat de belangen van levensbeschouwelijke instellingen worden behartigd, blijkend uit het beleid en dit kwam terug in de interviews met een lid van het C.I.O. en het ANBI-team. Van vertraging door bezwaar- en beroepsprocedures is geen sprake doordat het beleid een gunstige uitwerking heeft voor de instellingen met een ANBI-status.