• No results found

H ISTORISCHE , JURIDISCHE EN POLITIEKE CONTEXT

4.4 B ESCHIKBAARHEID VAN INFORMATIE

De factor beschikbaarheid van informatie omvat de aansluiting bij de doelgroep en de keuze van het daarmee samenhangende beleidsinstrument. Het beleidsinstrument moedigt transparantie over de informatie van ANBI’s aan. Iedere ANBI is verplicht om de jaarcijfers bekend te maken op de website, dit maakt het mogelijk voor potentiële donateurs om de cijfers te bekijken en te beoordelen. Het beleid geeft de mogelijkheid en veronderstelt dat mensen de behoefte hebben om deze informatie te bekijken van instellingen waaraan zij geld

53

doneren. In welke mate donateurs de wens hebben dit te bekijken en werkelijk de informatie bekijken is onduidelijk. De karakteristieken van gebruikers van de giftenaftrek zijn wel bekend bij het ministerie van Financiën. Er is een correlatie tussen leeftijd en het gebruik van de giftenaftrek, onder de 25 jaar wordt slechts door 1% gebruik gemaakt, terwijl boven de 85 jaar 23% gebruik maakt. Het inkomen heeft niet een groot effect, alle inkomens maken 11- 12% gebruik van de giftenaftrek, met uitzondering van vermogende personen die de giftenaftrek bovenmatig gebruiken en van de mensen met een inkomen onder €20.000 gebruikt 6% de giftenaftrek. Een correlatie die wellicht samenhangt met de voorgaande variabelen is dat de gepensioneerden de giftenaftrek relatief vaak gebruiken, de werknemers in loondienst relatief minder en scholieren/studenten gebruiken de giftenaftrek nauwelijks. Wat duidelijk uit de data bij het ministerie van Financiën naar voren kwam was dat het gebruik van de giftenaftrek correleert met het opleidingsniveau. Van de giftenaftrek maken met name structurele gevers gebruik.

Uit een enquête van het ministerie van Financiën bleek dat slechts 8% van de burgers gebruik maakt van de giftenaftrek, wat overeenkwam met 12% van de gevers. De kennis van het beleid is laag onder mensen die niet geven, namelijk 42% tegen 74% van mensen die wel geven. Van de gevers komt slechts 13% in aanmerking voor giftenaftrek. Van de mensen die in aanmerking komen voor de giftenaftrek en de giftenaftrek kennen gebruikt 30% de giftenaftrek niet. De levensbeschouwelijke instellingen gaven in de interviews aan dat de leden allen gebruik maken van de Geefwet en er in de meeste gemeenschappen kennis over het beleid is.

De giftenaftrek door bedrijven blijkt veel lager te liggen dan onder individuen. De vennootschapsbelasting-plichtige bedrijven kunnen een deel van de donatie terug ontvangen. Echter, slechts een klein percentage, 0,5%, maakt hier gebruik van. De reden hiervan is een boekhoudkundige kwestie. Indien de donatie aan een ANBI wordt opgenomen als een gift in de boekhouding, wordt dit beschouwd als bedrijfskosten. Het voordeel van het opvoeren van donaties als bedrijfskosten is dat de winst gedrukt wordt. De giftenaftrek voor bedrijven is daardoor minder aantrekkelijk dan het opgeven als sponsoring, hierdoor valt het gebruik van 0,5% van de giftenaftrek te verklaren.

Het ministerie van Financiën concludeert dat het gebruikte beleidsinstrument van de giftenaftrek niet doelmatig is. Het beleid heeft namelijk als doel om de vrijgevigheid te vergroten. In de evaluatie is dit gemeten als de toename van giften. De giften nemen met

54

17,5% van de originele gift toe door de mogelijkheid van giftenaftrek. De kosten die gemaakt worden om de giftenaftrek te realiseren bedragen 47% van de originele gift. Deze percentages kunnen vertaald worden naar de gebruikelijke jaarlijkse giften. De afgetrokken giften bedragen 825 miljoen euro, dankzij de giftenaftrek komt het bedrag hoger te liggen dan zonder de giftenaftrek, namelijk 140 miljoen euro. Echter, het budgettair beslag van het beleid bedraagt 330 miljoen euro, het beleid is niet doelmatig. Ten aanzien van de giftenaftrek is het beleidsinstrument niet doelmatig.

Op de vraag of het beleidsinstrument de meest effectieve methode voor de doelstelling is, had het ANBI-team als wedervraag wat andere mogelijkheden zouden kunnen zijn. De giftenaftrek is altijd een beetje een probleem. Aangezien het niet wordt afgeschaft, zal de wetgeving een stimulerend effect hebben op het geefgedrag. De overheid trekt zich meer terug, de subsidiestromen zijn grillig. De huidige Geefwet biedt instellingen de ruimte om op meerdere manieren aan financiën te komen. Uiteindelijk zou het niet uit moeten maken, want men geeft omdat zij het een goed doel vinden en waarom zou dat moeten worden beloond? Toch heeft men vaak dat ene stapje nodig om dat te doen.

In de informatievoorziening richting de instellingen zelf geeft het ANBI-team aan dat zij veel aandacht hebben voor voorlichting. Via de website en voorlichtingsavonden worden instellingen op de hoogte gebracht over de Geefwet. Er is voldoende informatie beschikbaar, maar toch krijgt het ANBI-team voldoende aanvragen binnen die niet voldoen aan de vereisten van een aanvraag. Van de aanvragen wordt 34% afgewezen, bleek uit de informatie van het ministerie van Financiën.

Aan de levensbeschouwelijke instellingen is ook gevraagd of het beleidsinstrument juist is gekozen. Aangegeven werd dat sommige levensbeschouwelijke instellingen het als erg fiscaal beoordeelden. Zij benadrukten dat mensen ook fysiek veel investeren in de instellingen, door het verrichten van vrijwilligerswerk. De Geefwet ziet enkel toe op dat gedeelte. Verder werd aangegeven dat de stimulans om meer te geven zelden werd ervaren bij instellingen die een contributie heffen. Door een andere instelling werd aangegeven dat dankzij het beleid meer mensen aangemoedigd worden om structureel te geven. Een nadeel wat door allen werd aangegeven was dat sommige instellingen moeite hadden om aan alle voorwaarden te voldoen, bijvoorbeeld de publicatieplicht.

55

4.5V

ERKREGEN EN TOEGEPASTE MACHT

Op het thema verkregen en toegepaste macht liepen de reacties van de respondenten ver uiteen. De mate waarin organisaties zich bezighouden met dit thema zijn zeer verschillend, afhankelijk van het netwerk waarbinnen zij zich bewegen. Aan private instellingen is gevraagd of zij getracht hebben het beleid te beïnvloeden. Publieke instellingen is gevraagd met welke instellingen en doelgroepen zij contact hebben.

Vanuit de private instellingen is er een duidelijk verschil tussen de instelling die aangesloten is bij het C.I.O. en de instellingen waarbij dat niet het geval is. Het C.I.O. behartigt de belangen van hun leden, waardoor zij werk uit handen nemen van de leden. Alle koepelorganisaties zijn niet betrokken bij de beïnvloeding van het beleid. Het Verbond voor Progressief Jodendom is aangesloten bij het C.I.O., zodoende komen zij in overleg bijeen. Vanuit het C.I.O. krijgen zij richtlijnen voor de omgang met de Geefwet en uitleg hoe het beleid in elkaar steekt. Zij krijgen actief handvatten toegereikt hoe zij moeten omgaan met de Geefwet. Het Verbond voor Progressief Jodendom kreeg de indruk vanuit het overleg dat het C.I.O. forse inspraak heeft gehad bij de beleidsvorming. In tegenstelling tot de andere instellingen, die enkel kennis hebben genomen van de herziening van het beleid. De Boeddhistische Unie Nederland gaf aan dat zij hier niet de capaciteit voor hebben met een vierkoppig bestuur, maar dat indien het beleid verslechterd zou zijn, zich wel voor een verandering zouden inzetten. De Orde van vrijmetselaren gaf ook aan zich hier niet mee te bemoeien. Zij genieten de voordelen van het beleid, maar houden zich niet bezig met de politieke en bestuurlijke beïnvloeding. Jaren geleden hebben zij veel moeite gedaan om invloed te verkrijgen, waarna zij deze uiteindelijk hebben verkregen. Dit is de macht die zij ooit hebben uitgeoefend, maar momenteel houden zij zich hier niet mee bezig. Zij steunen de huidige ontwikkelingen, omdat de bureaukosten bij goede doelen hierdoor beperkt blijven. Beïnvloeding wordt enkel mogelijk gemaakt door een organisatie die dit voor de koepels doet, zoals het C.I.O. doet.

De publieke organisaties bekijken de factor verkregen en toegepaste macht vanuit een geheel ander perspectief. Het ministerie van Financiën merkt op dat het onderwerp veel politieke en maatschappelijke interesse heeft. Dit is te merken aan de vele parlementaire stukken en kwesties als publieksvertrouwen, buitenlandse financiering, integriteit van bestuurders en medewerkers en financiële aspecten. Door alle bijgekomen wetgeving concluderen zij dat veel instellingen de ANBI-status als een keurmerk beschouwen.

56

In het beleid staat duidelijk vastgelegd welke doelgroepen in aanmerking komen voor een ANBI-status. Bij het kijken naar de doelgroepen ouderen of gehandicapten, komen instellingen met enkel die doelgroep niet in aanmerking voor een ANBI-status. Het is noodzakelijk dat de activiteiten dan meer omvatten, door bijvoorbeeld een therapeutische werking te hebben voor de personen. Voor verenigingen kan het ook lastig zijn, want verenigingen dienen met de activiteiten met name een particulier doel, maar vaak ook een maatschappelijk belang. Het is voor deze organisaties mogelijk zich als SBBI aan te merken. Echter, SBBI wordt niet formeel geregistreerd, de gegevens worden niet in een register opgenomen. Instellingen moeten hiervoor slechts voldoen aan de voorwaarden. De beoordeling van de SBBI vindt pas plaats op het moment dat het fiscaal relevant is.

Het ministerie van Financiën stelt dat aan kerken het meeste geld wordt gedoneerd. In het ANBI-register staan 9500 kerken opgenomen, waarvan 6500 kerken lid zijn van het C.I.O. Het is een logische verwachting dat deze groep het beleid zou proberen te sturen. Kerken hebben een bijzondere positie binnen de Geefwet. Waar alle instellingen moesten voldoen aan de publicatieplicht, werd dit pas twee jaar later voor kerken ingevoerd. Op dit moment moet iedere instelling met een ANBI-status voldoen aan de publicatieplicht en zijn gegevens openbaar, voorheen waren de individuele leden van het C.I.O. niet openbaar in het ANBI- register. Het ANBI-team merkt ook dat kerken sterk vertegenwoordigd zijn. Het ANBI-team heeft een convenant met het C.I.O. Al is het ANBI-team niet gemoeid met de vorming van het beleid, het wordt ervaren als, er wordt beleid geïmplementeerd en zij draaien. Het ANBI- team vermoedt dat er een sterke lobby is. De voorwaarden voor een aanmerking als algemeen nut zijn afhankelijk van de politieke en maatschappelijke conjunctuur, dus wat de maatschappij van belang vindt. Organisaties waar het ANBI-team mee in contact staan zijn stichtingen van grote ondernemingen, Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF), adviseurs en het C.I.O. Tevens worden met alle groepen afspraken gemaakt, al werken die afspraken met name één richting op. Dit zijn meer afspraken die de instellingen richtlijnen verschaffen.

Tevens is er gevraagd naar bezwaar- en beroepsprocedures. Deze zijn, voor zover bekend, niet bij de invoering van het beleid gevoerd. Natuurlijk zijn er individuele casussen waarbij de afwijzing voor een ANBI-status wordt aangevochten. Deze dienen het doel van de instelling en hebben, naar alle waarschijnlijkheid, niet als doel om het proces te vertragen.

57

4.6V

ERWORVEN INTEGRATIE

De factor verworven integratie is in te delen in een culturele en structurele integratie. De culturele integratie vindt plaats tussen het publieke en het private domein. De mate waarin men op de hoogte is van het beleid en de doelstellingen. De structurele integratie bekijkt de mate waarin de diverse organisaties met elkaar in contact staan en een samenwerking aangaan. Hierbij is gekeken naar publieke instellingen en de samenwerking met departementen en de samenwerking van private instellingen en de samenwerking onderling en met publieke instellingen.

De culturele organisaties zijn in de voorgaande paragrafen al aan bod gekomen. De leden van de levensbeschouwelijke instellingen zijn op de hoogte van het beleid. Echter, bij het ministerie van Financiën bleek dat dit niet voor alle donateurs geldt. Wellicht zijn mensen binnen een gemeenschap meer op de hoogte van de mogelijkheid en voelen zij meer motivatie om van de giftenaftrek gebruik te maken. Voor de onderhavige scriptie is dit niet verder onderzocht, aangezien dit een geheel ander onderzoek vergt.

Op het gebied van structurele integratie blijkt dat publieke instellingen nauw contact houden. Het ANBI-team heeft vrij directe lijnen met het ministerie van Financiën. Zij kunnen het ministerie raadplegen bij twijfel over een casus, omdat de wetgeving als ontoereikend kan worden ervaren. Het ministerie oordeelt tevens bij zaken of er cassatie wordt ingesteld. Naast deze taken evalueert het ministerie het ANBI-team. De ervaringen met het ANBI-team werden als positief beoordeeld door instellingen. Alleen de controles van instellingen werden verricht door mensen die geen kennis hadden van de Geefwet. In het kader van de evaluatie sprak het ministerie ook met levensbeschouwelijke instellingen, zoals het C.I.O., Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en Nederlands Israëlisch Kerkgenootschap (N.I.K.). Het ministerie van Financiën heeft, omtrent de Geefwet, naast het ANBI-team ook contact met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit ministerie heeft namelijk een handreiking gepubliceerd die dient ter beoordeling van culturele ANBI’s.

Bij de levensbeschouwelijke instellingen bleek enkel de Boeddhistische Unie Nederland contact te hebben gehad met een ministerie. Dit betrof een zaak over seksueel misbruik door een Boeddhistische leraar. In dit geval zocht de Boeddhistische Unie Nederland contact met het ministerie van Veiligheid & Justitie, omdat zij een ingang hadden door de Boeddhistische Zendende Instantie die pastorale zorg verzorgt in het gevangeniswezen. Er is een samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie, maar geen structureel overleg.

58

Ten aanzien van ANBI heeft geen van de koepelorganisaties contact met publieke instellingen; contact met de belastingdienst vindt veelal plaats op individueel niveau. Enkel de zaken omtrent een groepsbeschikking vinden plaats op het niveau van de koepelorganisaties. De wens om een samenwerking aan te gaan liggen ook uiteen. Het Verbond voor Progressief Jodendom ervaart een goede uitwisseling met het C.I.O., waar veel organisaties vertegenwoordigd zijn. Mensen die goed in de materie zitten stellen vragen en plaatsen opmerkingen, wat als een interessante verrijking wordt ervaren. De Boeddhistische Unie Nederland heeft geen samenwerkingen, maar zou deze graag aangaan. Mits deze niet beklemmend zijn, is het interessant om ervaringen uit te wisselen over de toepassing van het beleid. De Orde van Vrijmetselaren heeft niet de wens om deel te nemen aan ronde tafel overleggen met private instellingen noch publieke instellingen.

De wijze waarop de verworven integratie ervaren wordt, verschilt sterk van elkaar. De private instellingen lijken de samenwerking met name te vinden op gebieden waarin het beleid onvoldoende handvatten biedt. De verworven integratie bij levensbeschouwelijke instellingen is zeer divers.

4.7R

ECAPITULATIE

De respondenten verschillen qua organisatie sterk van elkaar, maar in hun ervaringen met de Geefwet komen zij overeen. De doelstelling, de vrijgevigheid vergroten, wordt bij veel leden behaald. Leden geven massaal aan levensbeschouwelijke instellingen, waarbij zij gebruik maken van de aftrek op de inkomstenbelasting. Het beleid slaat aan bij de doelgroep, mede doordat binnen de gemeenschappen mensen informeel worden geattendeerd op de mogelijkheid van giftenaftrek. De respondenten ervaren moeilijkheden bij de vereisten van de publicatieplicht. De hinder ontstaat met name als de ANBI-status mogelijk wordt ingetrokken door een vertraagde publicatie. Geen van de respondenten is direct betrokken geweest bij de vorming van de Geefwet. Eén van hen is deel van het C.I.O., en dus wel indirect betrokken bij de vorming van de Geefwet. Tevens hebben de respondenten niet geprobeerd om het beleid te beïnvloeden. Geen van de respondenten nam deel aan ronde tafel overleggen, wat niet impliceert dat zij dit niet wensen. Er heerst onder de respondenten zeker wel een wil om een samenwerking aan te gaan, door een overleg aan te gaan met soortgelijke instellingen over de mogelijkheden die de Geefwet biedt. De publieke en private sector zijn gescheiden, overleg

59

vindt enkel plaats tussen bepaalde partijen. Het ANBI-team neemt zijn informerende taak zeer serieus door naar organisaties toe te gaan en hen voorlichting te geven over de Geefwet.

In het volgende hoofdstuk worden bovenstaande gegevens geanalyseerd aan de hand van de theorie van Hoogerwerf.

60

H

OOFDSTUK

5

ANALYSE

Het vorige hoofdstuk toonde de uitkomsten van de interviews, dit hoofdstuk zal de relatie tussen de theorie en de empirie beoordelen. Het hoofdstuk zal de empirie analyseren aan de hand van de theorie van Hoogerwerf. Voor iedere factor zal bepaald worden in welke mate hieraan voldaan wordt. De theorie vertoont namelijk veel overeenkomsten met de empirie, daarentegen zal er ook discrepantie zijn tussen de theorie en de empirie. In de volgende paragraaf 5.1 en haar subparagrafen zal er een analyse volgen over de mate waaraan de theorie en de praktijk overeenkomsten tonen. Iedere subparagraaf belicht een factor en beoordeelt de mate van succes. Uiteindelijk zal het hoofdstuk afgesloten worden met een korte analyse ten aanzien van de beleidstheorie.