• No results found

Lijst van figuren

2 Niet radiologische aspecten

2.1.2 Uitgangssituatie .1 Topografie

De ruime omgeving van de site van de KCD vertoont vrijwel geen reliëf. Lokaal is de topografie van de omgeving verstoord als gevolg van de aanleg van de industriezones, maar de industrieterreinen tussen de Schelde en de kanaaldokken zelf, zijn vrij vlak. Op Figuur 2-1 is het opgehoogde plateau waarop de KCD gelegen is, goed te zien. De vestigingsplaats werd door opspuiting met zand uit de Schelde opgehoogd tot ongeveer + 9,00 m ten opzichte van het referentieniveau TAW (Tweede Algemene Waterpassing), dit is een 6-tal meter hoger dan de omliggende polders.

Figuur 2-1 Topografie ter hoogte van het studiegebied

De terreinen waarop de kerncentrale gelegen is, werden tussen de jaren ’60 en ’90 opgehoogd, in verschillende fasen, met baggerspecie uit de Schelde, bovenop de toenmalige poldergronden.

Op basis van de beschikbare gegevens kan niet nagegaan worden uit welke zone van de Schelde de baggerspecie afkomstig was voor de verschillende fases. Er wordt echter aangenomen dat, gezien de verschillende periodes van ophoging, de samenstelling van de baggerspecie varieert.

Teneinde de terreinen te kunnen ophogen, werd de baggerspecie aangebracht tussen dijken. Hiervoor werden enerzijds de bestaande dijken gebruikt en werden anderzijds dijken aangelegd. Deze dijken zijn

niet volledig ondoordringbaar, teneinde de afwatering van de terreinen te kunnen garanderen. Ter hoogte van de vijvers (in het westen) werden deze dijken voorzien van een waterdichte talud.

De kruin van de beschermdijk van de vestigingsplaats bevindt zich op ca. + 12,00 m TAW (dijk tussen de vestigingsplaats en de Schelde). De kruin van het overige gedeelte van de dijk van de vestigingsplaats bevindt zich op + 11,00 m TAW (dijk tussen vestigingsplaats en omliggende polders). In het kader van het Sigmaplan werden de dijken op de Zeeschelde vanaf de Nederlandse grens tot Oosterweel (juist stroomafwaarts van Antwerpen) opgehoogd tot + 11,00 m TAW.

Figuur 2-2 Hoogteprofiel ter hoogte van KCD

2.1.2.2 Pedologie

De bodemkaart van België geeft informatie over het oorspronkelijke bodemprofiel tot op een diepte van 1,25 meter onder het maaiveld. Volgens de bodemkaart van België kwamen ter hoogte van het

studiegebied oorspronkelijk matig natte tot natte, lichte zandleem- tot (zware) kleibodems zonder profielontwikkeling voor (voornamelijk bodemtypes Pep, Eep, Uep, Udp):

 Textuurklasse: Licht zandleem (P), klei (E) tot zware klei (U);

 Drainageklasse: matig nat, matig gleyig (d) tot nat, sterk gleyig met reductiehorizont (e);

 Profielontwikkeling: geen profielontwikkeling (p).

De terreinen waarop de kerncentrale gelegen is, werden tussen de jaren ’60 en ’90 opgehoogd, in verschillende fasen, met baggerspecie uit de Schelde, bovenop de toenmalige poldergronden. De nieuw ontstane antropogene bodem zonder profielopbouw bestaat tot op een diepte van 5 tot 6 m onder het huidige maaiveld overwegend uit tertiair zand, maar ook uit kleisedimenten. De aard van het materiaal is nogal wisselend. Meestal bestaan de ophogingen uit heterogene, fijne tot middelmatig fijne zanden die weinig glauconiethoudend zijn en waarin sliblagen kunnen voorkomen.

2.1.2.3 (Hydro)geologie

Het terrein van KCD is opgehoogd en bevindt zich gemiddeld 5 tot 6 m hoger dan de omringende terreinen. De aangevulde gronden zijn van antropogene oorsprong en zijn overwegend zandig van samenstelling. De opgespoten zanden bezitten een hoge doorlaatbaarheid.

Op 5 tot 6 m-mv onder de kunstmatige ophogingen, bevinden zich de onverstoorde holocene afzettingen, die gevormd werden als alluviale afzettingen van de Schelde. Ze zijn grotendeels opgebouwd uit

zandleem en klei, waarin lokaal zandige, lemige en venige tussenlagen voorkomen. De dikte van deze alluviale afzettingen bedraagt ongeveer 3 m. De alluviale afzettingen zijn slecht tot zeer slecht doorlatend.

Onder de holocene afzettingen worden de pleistocene zandige afzettingen aangetroffen van niveo-eolische of niveo-fluviatiele oorsprong. Dit glauconiethoudend zandcomplex bestaat voornamelijk uit zanden waarin ook leem en kleihoudende zones en lemige tot venige tussenlaagjes voorkomen. De dikte van deze pleistocene zanden bedraagt ongeveer 12 m.

Onder de pleistocene afzettingen bevinden zich de formaties van Lillo, Kattendijk en Berchem, die eveneens zandig van aard zijn. De dikte van deze afzettingen bedraagt ongeveer 30 m.

De formatie van Lillo bestaat uit schelphoudend zand, dat bij aanvang ook leemhoudend kan zijn.

Naarmate de top van de afzetting wordt genaderd, neemt het leem- en/of schelpgehalte af om aan de top helemaal te verdwijnen. De dikte van deze afzettingen bedraagt ongeveer 12 m. Aansluitend bevindt zich de formatie van Kattendijk bestaande uit glauconiethoudend zand. Aan de basis van de afzetting kunnen lagen aanwezig zijn met sporen van fossielen en/of fosfaten. De dikte van deze laag bedraagt ongeveer 8 m. Op basis van sonderingen is gebleken dat er een duidelijke leemachtige laag aanwezig is. De formatie van Kattendijk wordt gevolgd door de zandige formatie van Berchem.

Onder deze zandige afzettingen bevindt zich op een diepte van ca. 50 m-mv de formatie van Boom, die bestaat uit stijve klei en als zeer slecht doorlatend wordt beschouwd.

In Tabel 2-2 worden de opeenvolgende geologische lagen ter hoogte van het studiegebied weergegeven.

Ook worden in deze tabel de hydrogeologische karakteristieken van de geologische formaties

weergegeven. De diktes van de grondlagen die gegeven worden in Tabel 2-2 zijn indicatief en kunnen lokaal wijzigen.

Tabel 2-2 Overzicht van de (hydro)geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied

Diepte top-basis (m-mv)

Tijdvak Formatie Lithologie HCOV2-codering Hydrogeologie

0-5 - Ophoging

(antropogeen) Zandig 0110 Quartaire Aquifersystemen -

2 HCOV = Hydrogeologische codering van de Ondergrond van Vlaanderen

Diepte top-basis (m-mv)

Tijdvak Formatie Lithologie HCOV2-codering Hydrogeologie

5-8 Quartair Holoceen Zandleem of klei

0133 Quartaire

8-20 Pleistoceen Glauconiethoudend

zand

0233 Pleistoceen en Plioceen Aquifer - zandige top van Lillo

Watervoerend

20-32 Tertiair Formatie van

Lillo Zand

0241 Plioceence kleiige laag - kleiig deel van Lillo of van de overgang Lillo-Kattendijk

Watervoerend

32-40 Formatie van

Kattendijk

Aquifersysteem - zand van Kattendijk of onderste zandlaag van Lillo

Watervoerend

40-50 Formatie van

Berchem

van Berchem of Voort Watervoerend

50-115 Formatie van

Boom Klei

0303/304 Boom Aquitard – klei van Terhagen/klei van Belsele-Waas

Zeer slecht doorlatend

2.1.2.4 Hydraulische parameters

Oorspronkelijk vormde het complex van de Quartaire dekzanden en de Tertiaire zanden een watervoerend geheel of aquifer, afgedekt door een kleiige toplaag, de polderafzettingen, en onderaan afgesloten door de Boomse klei. Door het terrein op te hogen met overwegend goed doorlatend zandig materiaal is boven de oorspronkelijke aquifer een andere aquifer ontstaan, die van elkaar gescheiden worden door de kleiige polderafzettingen. Omwille van het feit dat de ophoging gerealiseerd is tussen dijken, is dit eerste bodempakket echter slechts beperkt watervoerend.

De grondwaterstroming onder de polderklei wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van de Schelde (getijdenwerking). Globaal is deze grondwaterstroming noordoostelijk gericht, dus in de richting van de Schelde.

De Quartaire gronden worden in het havengebied allemaal gekenmerkt door een nat tot zeer nat karakter.

Uit peilmetingen op het terrein is gebleken dat het grondwater in de opgehoogde zones waargenomen wordt op een diepte variërend tussen 4 m-mv en 6 m-mv. In de zones die niet opgehoogd zijn, wordt de het grondwater waargenomen op een diepte van ongeveer 2 m-mv. Lokaal kunnen natte situaties voorkomen, vermoedelijk als gevolg van gecompacteerde grond of de heterogene kwaliteit van de ophoging die de infiltratie en drainage van regenwater bemoeilijken.

Het grondwater in de bovenste freatische laag ter hoogte van het terrein van de KCD wordt volgens de Kwetsbaarheidskaart van het grondwater van de provincie Oost-Vlaanderen ingedeeld als zeer kwetsbaar. Dit is het gevolg van de beperkte dikte van de onverzadigde zone, die minder dan 10 m bedraagt en het zandig en dus doorlaatbaar/watervoerend karakter van de bovengrond. Ook de

afwezigheid van een laag van voldoende dikte die deze afdoende afschermt, is hier een factor. Alhoewel de eerste aquifer zeer kwetsbaar is voor polluerende activiteiten, is de geologische opbouw evenwel toch gunstig om de verspreiding van de pollutie in de diepte te voorkomen, als gevolg van de afsluitende kleilagen (polderafzettingen) tussen de eerste en de tweede watervoerende laag (Tertiaire aquifer). Het grondwater in de omgeving van de Schelde is ten slotte sterk verzilt, wat het ongeschikt maakt voor de toepassing van drinkwater, koelwater of voedingswater voor stoomketels.

De doorlatendheden van de opeenvolgende lagen zijn als volgt (benaderende waarden via DOV):

 opgespoten zanden: horizontale hydraulische doorlatendheid ca. 6 m/dag (relatief goed doorlatende afzetting);

 polderafzettingen: verticale doorlatendheid ca. 0,01 m/dag;

 tertiaire zandige afzettingen: horizontale doorlatendheid ca. 6,9 tot 17,2 m/dag.

2.1.2.5 Grondwaterwinningen

Het studiegebied is niet gelegen in een beschermingszone voor waterwingebieden. In Tabel 2-2 zijn de vergunde grondwaterwinningen opgelijst die aanwezig zijn in de uitgangssituatie (2013-2014) binnen een straal van ca. 2 km rond het gebied van de KCD op linkeroever . De grondwaterwinningen op

rechteroever worden niet relevant geacht gezien de tussenliggende Schelde.

De KCD maakt voor zijn exploitatie geen gebruik van grondwater.

Tabel 2-3 Overzicht van de vergunde grondwaterwinningen in de uitgangssituatie ter hoogte van het studiegebied

Nr installatie Exploitant

Vergund

30000,0 08/01/2009 04/04/2024

0160 - Pleistocene

afzettingen

1 141696,0 222315,0

2019-063711 De Bock Robby, Zoetenberm

26 9120 Beveren 2920,0 8,0 03/01/2002 03/01/2022 0400 - Oligoceen

Aquifersysteem 121,0 1 140200,0 223410,0

2019-063922 Gillis Petrus, Oostlangeweg 9

9120 Beveren 125,0 19/01/1998 19/01/2018 0100 - Quartaire

aquifersystemen 5,0 2 141698,0 222281,0

2019-064100 Gillis Eric, Zoetenberm 29

9120 Beveren 2939,0 10,0 11/10/2012 10/10/2032 0400 - Oligoceen

Aquifersysteem 132,0 1 140212,0 223753,0

2019-066843

Van Den Berghe André, Oostlangeweg 1 9120 Beveren

720,0 4,0 14/05/2001 06/12/2013 0100 - Quartaire

aquifersystemen 2,0 1 140734,0 224957,0

2.1.2.6 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het Bodemdecreet worden op de site periodiek bodemonderzoek uitgevoerd gezien de aanwezige Vlarebo-activiteiten. Ook in het kader van overdrachten van percelen werden in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd.

Bij een calamiteit met een bodemverontreiniging wordt de bodemverontreiniging zo spoedig mogelijk verwijderd. Ter bevestiging van de verwijdering wordt vervolgens een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. Indien de verontreiniging onvoldoende verwijderd is, wordt overgegaan tot het uitvoeren van een bodemsanering.

Een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken in het kader van het Bodem(sanerings)decreet ten tijde van de uitgangssituatie (2010-2014) wordt gegeven in Tabel 2-4. In de tabel zijn ook de later uitgevoerde bodemonderzoeken opgenomen.

De resultaten van de bodemonderzoeken worden onder de tabel toegelicht.

Tabel 2-4 Overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken op de KCD

Datum rapport Type EBSD Onderzochte percelen

april 1996 OBO Becewa vzw 562/Z – 459/B – 457/B – 471/Z2 – 471/T2 – 471/R2 – 471/P2 – 471/N2 -

471/H3 – 471/H2 – 471/G3 – 471/G2 – 471/F3 – 471/F2 – 471/E3 -

459/B – 449/B

mei 2000 OBO Becewa vzw 562/Z - 471/P2 - 471/N2 - 471/H2 - 471/G2 - 471/F2

mei 2001 BBO Becewa vzw 562/Z – 471/Z2 – 471/R2 – 471/P2 – 471/N2 –

471/H3 – 471/H2 – 471/G3 - 471 G2 - 471 F3 - 471 F2 - 471 E3

september 2002 OBO Soresma 562/Z – 471/N2 (enkel het gedeelte waarop de 150 kV en 380 kV stations zich bevinden)

mei 2005 OBO Becewa vzw 562/Z – 471/P2 – 471/N2

november 2007 BBO ABO NV 471/P2

november 2009 OBBO Becewa vzw 562/Z – 471/T2 – 471/R2 – 471/P2 – 471/N2 – 471/H3 – 471/H2 – 471/G3 – 471/G2 – 471/F2

mei 2010 OBO Becewa vzw 471/F2

December 2015 OBO AIB Vinçotte International NV 562Z, 471N2, 471P2

Oktober 2019 OBO Sweco Belgium NV 471H2

Gebruikte afkortingen: OBO=Oriënterend Bodemonderzoek; BBO=Beschrijvend Bodemonderzoek;

OBBO=Gecombineerd Oriënterend en Beschrijvend Bodemonderzoek; EBSD=erkend bodemsaneringsdeskundige Het laatste bodemonderzoek ingediend bij de OVAM dateert van oktober 2019.

Onderstaand overzicht van de onderzoeksresultaten geeft een beeld van de kwaliteit van bodem en grondwater ter hoogte van het studiegebied en is gebaseerd op de bevindingen uit de uitgevoerde bodemonderzoeken ter hoogte van de KCD:

 Het volledige terrein vertoont verhoogde concentraties van arseen in het grondwater, als gevolg van de ophoging met baggerspecie van de Schelde. Beschrijvend bodemonderzoek (mei 2001) heeft aangetoond dat er geen ernstige bedreiging bestaat en er geen bodemsaneringsproject moest worden opgesteld;

 Geen overschrijding van de bodemsaneringsnorm voor de algemene verontreinigingsparameters in de opgespoten zanden (vaste deel van de bodem);

 Ter hoogte van ondergrondse afvalolietanks aan de garage werd een historische verontreiniging vastgesteld met minerale olie, aromaten en gechloreerde koolwaterstoffen (OBO mei 2000). Op basis van een BBO in mei 2011 werd besloten dat er geen ernstige bedreiging was en dat geen bodemsaneringsproject moest worden opgesteld. Een periodiek OBO werd aanbevolen om de verontreinigingstoestand op te volgen;

 In een OBO van mei 2005 werd t.h.v. enkele locaties op 3 percelen een overschrijding van de bodemsaneringsnorm vastgesteld voor lood, EOX, zink, koper in de bodem en voor

geleidbaarheid, arseen, minerale olie en 1,1,1-trichloorethaan in het grondwater. Met uitzondering van het perceel 471 P2 (zink en koper in bodem) zijn deze verontreinigingen beschouwd als historische verontreinigingen. Voor 471 P2 was een beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk.

Een BBO voor het perceel 471 P2 toonde aan dat er geen ernstige bedreiging aanwezig is en er geen bodemsaneringsproject noodzakelijk was;

 In een indicatief bodemonderzoek (oktober 2007) werd ter hoogte van het brandweeroefenterrein in de grond en het grondwater een overschrijding vastgesteld van minerale olie (perceel 471 H2).

Ter hoogte van de stortzone werd een sterk verhoogde pH, geleidbaarheid en zware metalen gemeten in de grond en in het grondwater. In de andere zones is er een verhoogde concentratie aan zware metalen en acenaftyleen in de grond en arseen en nikkel in het grondwater vastgesteld.

De verontreinigingen werden verder onderzocht in een gecombineerd oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek (november 2009). De verontreinigingen werden in kaart gebracht en door de overheid beoordeeld als ongevaarlijk voor mens en milieu. Er diende geen bodemsanering te gebeuren;

 In een decretaal verplicht periodiek oriënterend bodemonderzoek van het perceel 471 F2 van de KCD (mei 2010) werden geen concentraties vastgesteld boven de richtwaarde voor het vaste deel van de aarde. Op basis van de analyses van het grondwater, was er geen reden om aan te nemen dat het vaste deel van de aarde verontreinigd is.

 In het periodiek OBO van december 2015 werden op de percelen 562 Z, 471 N2 en 471 P2 verschillende (rest-)verontreinigingen vastgesteld die ook reeds in vorige onderzoeken werden vastgesteld (arseen, minerale olie, VOCl, zink, lood). Uit het oriënterend bodemonderzoek blijkt dat er voor de verschillende verontreinigingen geen aanwijzingen zijn dat de verhoogde

concentraties een ernstige bodemverontreiniging vormen voor mens of milieu. Bijgevolg moet er geen beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd worden.

 In het periodiek OBO van oktober 2019 werd op perceel 471 H2. Uit het onderzoek blijkt dat de aangetroffen verhoogde concentraties (zink, minerale olie, arseen) geen ernstige

bodemverontreiniging vormen voor mens of milieu. Er diende bijgevolg geen beschrijvend bodemonderzoek of bodemsaneringsproject uitgevoerd te worden.

2.1.2.7 Genomen maatregelen ter bescherming van de bodem- en grondwaterkwaliteit De KCD slaat tal van stoffen op die een mogelijke bron kunnen zijn van een bodem- en/of grondwaterverontreiniging.

Ter hoogte van alle huidige potentiële verontreinigingsbronnen op de terreinen van de KCD worden steeds de nodige bodembeschermende maatregelen genomen teneinde verontreiniging van grond en grondwater te voorkomen. Hieronder wordt een duidelijk overzicht gegeven van de huidige maatregelen.

 Alle bovengrondse opslagtanks op het terrein zijn ingekuipt of dubbelwandig. In vele gevallen liggen deze tanks in een gebouw, waar bijkomende maatregelen zijn getroffen om verspreiding van eventuele verontreiniging te voorkomen;

 De opslag van gevaarlijke producten situeert zich op afzonderlijke locaties en gebeurt eveneens met de nodige voorzorgsmaatregelen (inkuipingen);

 De ondergrondse tanks zijn dubbelwandig en bezitten bijkomend een lekdetectiesysteem. Er zijn (met uitzondering van de aangetroffen verontreinigingen die beschreven zijn in de

bodemonderzoeken van de naburige (KCD) percelen) geen meldingen bekend van eventuele lekken;

 Alle opslagtanks zijn voorzien van elektronische overvulbeveiligingen gekoppeld aan de pomp van de vrachtwagen;

 Voor chemicaliën zijn er lospistes met opvang voorzien. Voor gasolie leveringen zijn er lospistes of mobiele pistes voorzien (op de locaties waar een piste onmogelijk is);

 De tankplaats is voorzien van een vloeistofdichte ondergrond en opvang;

 Het lossen van chemicaliën of gasolie gebeurt steeds door middel van een checklist en in aanwezigheid van de chauffeur en een door de KCD aangestelde persoon;

 In de containerparken gebeurt enkel opslag van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Het gaat hierbij uitsluitend om vaste inerte afvalstoffen. De opslag gebeurt in containers en op een verharde ondergrond welke afwatert naar een olieafscheider;

 Het ‘bluswater’ dat vrijkomt tijdens de brandweeroefeningen, wordt opgevangen via de interne bedrijfsriolering;

 De transformatoren zijn voorzien van een drainagesysteem. Bij eventuele lekken wordt koelolie die bij de ‘natte’ transformatoren kan vrijkomen, opgevangen in een ondergrondse lekbak;

 De KCD heeft interventiepersoneel en -materiaal ter plaatse, wat er voor zorgt dat er gemakkelijk ingegrepen kan worden indien er zich een incident voordoet;

 Als er zich een incident voordoet, wordt onmiddellijk een onderzoek van de bodem ingesteld en desgevallend wordt de verontreiniging gekwantificeerd, beoordeeld op risico en verwijderd.

Ter hoogte van alle toekomstige nieuwe potentiële verontreinigingsbronnen zullen ook steeds de nodige bodembeschermende maatregelen genomen worden.

2.1.2.8 Bodemgebruik

De vestigingsplaats van de KCD bevindt zich in het uiterste noorden van wat wordt omschreven als de Waaslandhaven (Antwerps havengebied Linkeroever).

De site van de centrale is omgeven door open ruimte. Op linkeroever van de Schelde wordt deze open ruimte voornamelijk ingenomen door landbouwactiviteiten. Volgens de landbouwgebruikskaart van 2014 zijn granen, zaden en peulvruchten de meest voorkomende teelten. Daarnaast zijn er ook graslanden aanwezig en worden er aardappelen, maïs en suikerbieten geteeld.

Binnen een straal van 5 km rond de vestigingsplaats van de KCD is de bevolkingsdichtheid vrij beperkt:

het gebied bestaat voor een belangrijk deel uit de haven van Antwerpen en de Schelde en voor het overige voornamelijk uit dunbevolkte polders. Verspreid in de polders liggen er verschillende wooneenheden en woonclusters, onder meer de poldergehuchten Ouden Doel, Saeftinghe en Prosperpolder. De

dichtstbijzijnde woning (Scheldemolenstraat 65, 9130 Beveren) bevindt zich op 330 m ten zuiden van de site.

De site wordt rechtstreeks begrensd:

 in het noorden en oosten door de Schelde met zijn slikken en schorrengebieden;

 in het zuiden en westen door de Doelpolder met op een afstand van 900 m en meer de kleine woonkernen van Oude Doel (noordwesten), Rapenburg (westen), Saftingen (zuidwesten) en Doel (zuiden);

Buiten het studiegebied, in het oosten op een afstand van 2 km en meer, zijn Lillo-Fort en bedrijven (petrochemie) gelegen. Daarna volgen Berendrecht (3,3 km in noordoosten) en Zandvliet (4 km in noordoosten). Al deze woonzones zijn gelegen op rechteroever (overkant van de Schelde).

De ruime omgeving van de kerncentrale wordt gekenmerkt door een sterke industrialisering (havengebied). De Antwerpse havenzone wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een (petro)chemische cluster enerzijds en containerterminals anderzijds.

2.1.3 Effectbeoordeling

2.1.3.1 Bedrijfsfase van het project tussen 2015-2018

Voor een beschrijving van de werkzaamheden die hebben plaatsgevonden in het kader van de aanpassingen voor LTO wordt verwezen naar het algemeen deel van het MER (zie hoofdstuk 1.6).

2.1.3.1.1 Structuurwijziging

Structuurwijziging van de bodem kan veroorzaakt worden door het rijden met zwaar materieel of door het stapelen van gronden. Dit brengt een korrelstructuur met een ongunstige water- en luchthuishouding met zich mee wat een lagere (water)doorlaatbaarheid creëert waardoor de bodem ongeschikt kan worden voor een bepaald type van bodemgebruik. Het risico op structuurwijziging – vooral in klei- en/of leemgronden - is het grootst wanneer de werken in natte weersomstandigheden gebeuren.

De oorspronkelijke bodems binnen het projectgebied hebben een zandlemige of kleiige structuur. Het terrein werd echter opgehoogd met zand uit de Schelde waardoor de bovenste 5 tot 6 m overwegend een zandige textuur vertoont. Het risico op bodemverdichting is daardoor beperkt. Bovendien is het effect minder van belang in de zones waar harde infrastructuur (zoals gebouw, terreinverharding, …) wordt aangebracht. Ook de aan- en afvoer van materiaal is via bestaande, verharde wegenis gebeurd waardoor het werfverkeer geen invloed heeft op de bodemstructuur.

Het effect op de bodemstructuur wordt daarom beoordeeld als verwaarloosbaar.

2.1.3.1.2 Profielwijziging

Bij het uitgraven van grond en bij de inbreng van vreemde materialen in de bodem wordt het

oorspronkelijke bodemprofiel verstoord. Profielverstoring kan enerzijds negatieve effecten hebben door o.a. wijziging van de waterhuishouding en de lokale grondwaterstroming, mogelijke afname van de microbiële activiteit en verlies van oorspronkelijke bodemfuncties. Anderzijds kan profielverstoring ook positieve effecten hebben door verhoging van de doorlatendheid en beluchting van de bodem en

vergroting van de bewortelingsdiepte. In het kader van dit project is vooral profielwijziging in negatieve zin van belang.

Tijdens de werkzaamheden in het kader van de aanpassingen voor LTO is er verstoring van de ondergrond opgetreden bij de graafwerken ter hoogte van het FE-pompgebouw en de Filtered

Containment Vent. Op de site van KCD zijn echter enkel antropogene bodems zonder profielopbouw aanwezig ten gevolge van de ophoging met baggerspecie. De uitgravingen zijn beperkt gebleven tot deze antropogene laag (met een dikte van 5 tot 6 m) en reikten niet tot in de oorspronkelijke bodems, die volgens de bodemkaart van België ook geen profielontwikkeling vertonen.

Het effect op de profielontwikkeling wordt verwaarloosbaar geacht.

2.1.3.1.3 Aantasting van de bodemhygiëne

Tijdens de werkzaamheden in het kader van de aanpassingen voor LTO bestond het risico op accidentele bodemverontreiniging ten gevolge van lekken in (brandstof)leidingen of morsverliezen van voornamelijk olie en/of brandstoffen. Dit ten gevolge van het gebruik en het onderhoud van het machinepark op de werf. Verontreinigde stoffen die op of in de bodem terechtkomen, kunnen onder invloed van insijpelend

Tijdens de werkzaamheden in het kader van de aanpassingen voor LTO bestond het risico op accidentele bodemverontreiniging ten gevolge van lekken in (brandstof)leidingen of morsverliezen van voornamelijk olie en/of brandstoffen. Dit ten gevolge van het gebruik en het onderhoud van het machinepark op de werf. Verontreinigde stoffen die op of in de bodem terechtkomen, kunnen onder invloed van insijpelend