• No results found

Lijst van figuren

2 Niet radiologische aspecten

2.3 Geluid & trillingen

Bijlage A - Kaart 3: Gewestplan

Bijlage A - Kaart 4: Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan

2.3.1 Methodologie

2.3.1.1 Afbakening van het studiegebied

De productie van elektriciteit is een ingedeelde inrichting volgens de Vlaamse milieuwetgeving (Vlarem II).

Het studiegebied wordt voor ingedeelde inrichtingen volgens Vlarem II vastgelegd volgens de bepalingen uit het Vlarem II en bijgevolg begrensd door:

 de 200 m-grens t.o.v. de perceelsgrenzen van de inrichting,

 de 200 m-grens t.o.v. de grens van het industriegebied.

De KCD is gelegen in een industriegebied volgens het gewestplan. Bij ontstentenis van woningen in een buffer van 200 m rondom het bedrijfsterrein, tevens 200 m tot de gebiedsgrenzen van het industriegebied, is de evaluatie op de 200 m contour te beschouwen.

Het specifiek geluid in de omgeving wordt aldus bepaald tot op minimum 200 m afstand van de perceelsgrenzen van de KCD-site, aangevuld met de bepaling van de geluidsimpact ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De referentiepunten zijn hiermee overeenkomstig met deze gehanteerd in voorgaande MER-studies voor de KCD-site.

2.3.1.2 Beschrijving van de referentiesituatie

De bestemde ontwikkeling in het projectgebied wordt steeds in een bestaande geluidsomgeving

opgenomen. Afhankelijk van de functies die aan de bestemde ontwikkeling wordt gegeven kunnen deze van dien aard zijn dat zij een tijdelijke of permanente impact veroorzaken op de bestaande

geluidsomgeving en aldus de huidige leefbaarheid. Om een afweging t.a.v. de referentiesituatie in de omgeving van het projectgebied mogelijk te maken, wordt eerst de referentiesituatie beschreven.

Bij de bespreking van de referentiesituatie wordt een beschrijving gegeven van:

 het geluidsklimaat in het studiegebied op basis van immissiemetingen: inventaris van het omgevingsgeluid door middel van reeds uitgevoerde in-situ geluidsmetingen in discrete meetpunten rondom de KCD-site (: immissiemeetcampagnes 2009, 2014, 2017)

 de geluidsoverdracht van KCD in het studiegebied op basis van een akoestisch rekenmodel: de geluidsoverdrachtsberekening voor het MER voor de hervergunning van de site in 2010, en ten tijde van het MER WMF in 2013-2014 geactualiseerd – wordt als basis gebruikt voor dit MER.

2.3.1.3 Effectbeschrijving en -beoordeling

De KCD beschikt over in open lucht emitterende geluidsbronnen die een impact kunnen hebben op de omgeving. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en bronnen die slechts een beperkt gedeelte van de tijd in bedrijf zijn, zoals noodgroepen en noodpompen. Aanpassingen in het kader van LTO kunnen gepaard gaan in wijzigingen in de geluidsemissietoestand van KCD, zowel op het vlak van totale geluidsemissie als op het vlak van bronspecifieke geluidsemissie.

Tijdens de werken die plaatsvinden in het kader van de aanpassingen voor LTO worden geluids- en/of trillingsemitterende werkzaamheden uitgevoerd in verschillende werfzones en op verschillende

tijdstippen in de realisatieperiode. Het inschakelen van geluidsbronnen zal een wijziging veroorzaken van het omgevingsgeluid. Het uitgangspunt is dat de milieuverstoring onder invloed van de geplande

werkzaamheden maximaal wordt beschermd rekening houdende met het BBT-principe.

Tijdens de verschillende fasen van het project kunnen voor de discipline geluid en trillingen volgende effecten verwacht worden:

 Wijziging van de geluidsimmissie van KCD: kwantitatieve beschrijving van de specifieke geluidsbijdrage naar de omgeving in de huidige en geplande situatie en vergelijking met de status tijdens de uitgangssituatie (2009, 2014).

 Wijziging in het omgevingsgeluid: kwantitatieve beschrijving van de impact van de gewijzigde geluidsimmissie van KCD op het omgevingsgeluid.

 Conformiteitstoets met de toepasbare Vlarem II geluidsvoorwaarden: kwantitatieve controle in verband met het respecteren van de richtwaarden voor het specifiek geluid in open lucht.

Het MER behandelt de wijziging in geluidsimmissie als gevolg van de exploitatie van KCD voor 2 mogelijke scenario’s en 4 periodes :

1. Uitgangssituatie (periode 2009-2014);

2. Scenario “LTO”: verderzetting eenheden Doel 1/2 in de periode 2015-2025:

a. Bedrijfsfase in de periode 2015-2019;

b. Bedrijfsfase in de toekomstige situatie, 2020-2025;

c. Definitieve stopzetting, periode 2025-2029;

3. Scenario “no-LTO”: Nul-alternatief: definitieve stopzetting eenheden Doel 1/2 (2015-2019), andere eenheden nog in exploitatie (periode 2015-2025).

Voor de bedrijfsfasen met een onderscheidende akoestische emissietoestand voor KCD wordt de geluidsimpact ten aanzien van de omgeving berekend.

De kwantitatieve beschrijving van de geluidseffecten wordt bepaald met behulp van een akoestisch rekenmodel voor de KCD-site. Het rekenmodel wordt daarvoor opgebouwd m.b.v. het rekenprogramma (GEOMILIEU) dat steunt op de internationale standaard ISO 9613 en rekening houdt met onderstaande

 geometrische simulatie van invloedsrijke objecten (bv. geluidsafschermende of –reflecterende gebouwen, schermen, aarden bermen, enz.) in x,y,z-coördinaten;

 geometrische simulatie van de geluidsbron in x,y,z-coördinaten;

 bronvermogenniveau en directiviteit van de geluidsbron;

 ligging en hoogte van berekeningspunten;

 maaiveldlijnen, reflecterende of absorberende bodemgebieden.

Met het rekenmodel wordt de geluidsbijdrage van elke gemodelleerde geluidsbron in gelijk welk rekenpunt in de omgeving berekend.

De berekende geluidsuitbreiding naar de omgeving van het volledig bronveld van KCD onder specifieke bedrijfstoestanden wordt voorgesteld aan de hand van ingekleurde geluidscontouren (: geluidskaart ). De kritische zone, zijnde de zone waarbinnen het geluidsdrukniveau een bepaalde hinderwaarde (nl.

toepasbare Vlarem II richtwaarde) overschrijdt, is daarbij duidelijk te identificeren.

De effectbeoordeling wordt uitgevoerd volgens het significantiekader opgenomen in het

MER-richtlijnenboek voor de discipline geluid en trillingen (februari 2011). Tevens toegepast in voorafgaande mer’s.

Tabel 2-15: Significantiekader discipline geluid

Invloed op omgeving Eindscore na correctie

Wordt er voldaan aan Vlarem-voorwaarden ?

Lna – Lvoor

‘Bestaand’ of ‘Hervergunning’

Lsp ≤ GW Lsp > GW Lsp 

Waarbij de gebruikte symbolen en afkortingen de volgende betekenis hebben:

ΔLAX,T = verschil in omgevingsgeluid vooraleer en nadat een project zal zijn uitgevoerd met X en T te bepalen en te verantwoorden door de deskundige

o Met T gelijk aan de tijdsduur.

o Met X gelijk aan ‘N’ als parameter van statistische analyse LAN,T, in Vlarem II wordt N = 95 gebruikt als toetsing aan milieukwaliteitsnorm ofwel gelijk aan ‘eq’ voor het equivalent geluidsdrukniveau LAeq,T van het omgevingsgeluid

LAN,T A-gewogen procentueel geluidsdrukniveau, dat gedurende N% (1, 5,… , 95, 99) van het tijdsinterval overschreden wordt

GW = grenswaarde

RW = richtwaarde

Lsp = specifiek geluid

opmerking ** : de keuze -1 of -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW, al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie

De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen:

Tabel 2-16: Koppeling van beoordeling aan milderende maatregelen

Significantie Omschrijving Milderende maatregelen

+3 Aanzienlijk positief

Geen maatregelen nodig +2 Positief

+1 Beperkt positief

0 Verwaarloosbaar Geen maatregelen nodig

-1 Beperkt negatief Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de onderzoeksturende

randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen, dan dient de deskundige over te gaan tot het voorstellen van milderende maatregelen.

Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

-2 Negatief Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

-3 Aanzienlijk negatief Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.

2.3.2 Uitgangssituatie (= 2013-2014) 2.3.2.1 Immissiemetingen (2009-2014)

Ter bepaling van het omgevingsgeluid werd er voor het MER 2010 op 3 meetpunten, gelegen op de perceelsgrens (mpt1) of op ongeveer 200 m van de perceelsgrens (mpt 2 en 3), gedurende 3 weken in 2009 continu en simultaan gemeten totdat er voldoende representatieve meetgegevens ter beschikking waren voor de meewindsituatie (t.t.z. met windrichting van KCD naar het meetpunt in kwestie). In 2014 werd door Vinçotte een nieuwe meetcampagne uitgevoerd voor het MER WMF7. Bij de keuze van de meetpunten is er rekening gehouden met de ligging van bewoonde gebouwen en natuurgebieden. De exacte locatie van de meetpunten wordt weergegeven in onderstaande tabel en figuur.

7De meetcampagne werd in 2014 opnieuw uitgevoerd in mpt 1 t.e.m. mpt3 (zie Tabel 2-19 en de onderstaande bespreking bij de

Tabel 2-17: Ligging van de immissiemeetpunten

Punt Ligging Lambertcoördinaten Gebied volgens gewestplan (cfr § 2.6.3 in Deel I) conform Vlarem II

X Y Cat. Omschrijving Mpt-1

Terreingrens Noord thv Brits Monument op 0 m van de

terreingrens

142384 224665 2

Natuurgebied

< 500 m van industriegebied Mpt-2 Scheldedijk

op ± 200m van de terreingrens

142716 222989 2

Mpt-3 Lindenhofstraat op ± 200m van de

terreingrens 141509 223509 2 agrarisch gebied

< 500 m van industriegebied

Gezien er geen verschil is tussen de productievoorwaarden overdag (7u-19u) en ’s nachts (22u – 7u) en dus ook niet tussen de geluidsemissies, wordt enkel de meest kritische periode, zijnde de nachtperiode, in beschouwing genomen. Bovendien werd de parameter LA95,1h in beschouwing genomen omdat deze het meest representatief is ter beoordeling van continue en stabiele geluidsbronnen (op uurbasis).

Voor de volledige nachtperiode werd een gemiddelde waarde bepaald door alle LA95,1h–niveau gedurende de nachtperiode in beschouwing te nemen. Dit gemiddelde werd berekend in overeenstemming met de technische bepalingen van VLAREM II. Het betreft hier het rekenkundige gemiddelde van de laagste 4 uurwaarden gedurende de nachtperiode die werden opgemeten onder vergelijkbare en representatieve omstandigheden.

Het omgevingsgeluid tijdens de nachtperiode – gemiddeld over de totale meetcampagne –, werd berekend en dit voor de verschillende windsectoren. Hiervoor werd er een onderscheid gemaakt tussen acht

verschillende sectoren nl.:

Tabel 2-18: De verschillende windsectoren

Windsector van tot

Noord 337,5° 22,5°

Noordoost 22,5° 67,5°

Oost 67,5° 112,5°

Zuidoost 112,5° 157,5°

Zuid 157,5° 202,5°

Zuidwest 202,5° 247,5°

West 247,5° 292,5°

Noordwest 292,5° 337,5°

Voor de berekening van de gemiddelden per windrichting werden enkel de waarden gemeten bij een gemiddelde windsnelheid kleiner dan 5 m/s in aanmerking genomen.

De resultaten de uitgevoerde metingen van het totale omgevingsgeluid van 2014 worden vergeleken met de resultaten van de meetcampagnes Vinçotte van september 2009, alsook met de geldende

milieukwaliteitsnorm (MKN).

Tabel 2-19: resultaten van de immissiemeting en vergelijking met MKN

Punt

Meet-periode Gemiddeld LA95,1h nachtperiode in dB(A)

MKN

Waarden tussen haakjes (xx): Te weinig relevante waarden om een representatief gemiddelde te berekenen.

Aanduiding (-): geen waarden opgemeten bij de betreffende windrichting

Vetgedrukte waarde xx: Resultaten bij meewind van KCD naar het beschouwde meetpunt

Bij de vergelijking van de meetresultaten dient rekening gehouden te worden met de verschillende bedrijfsomstandigheden tussen september 2009 en 2014.

Mpt-1: Terreingrens Noord:

Het meetpunt bevindt zich ten noorden van KCD zodat men kan spreken van een meewindsituatie van KCD naar het meetpunt bij zuidenwind. Tijdens de meetcampagne van 2014 kwam deze windrichting niet voor. De gemeten waarden bij de hierbij meest aanleunende windrichtingen ZO en ZW liggen in 2014 ongeveer 2.0 dB(A) lager. Dit is mogelijk te wijten aan de bedrijfsomstandigheden (minder eenheden in dienst).

De milieukwaliteitsnorm (MKN) wordt hier dus nog in de grootte-orde van 5 dB overschreden, zowel bij meewind als bij andere windrichtingen.

Mpt-2: Scheldedijk Zuid:

Dit meetpunt ligt op ongeveer dezelfde afstand ten zuiden van KCD. Bij meewind, van KCD naar het referentiepunt dus noord- of noordwestenwind, bedraagt het in september 2014 gemeten omgevingsgeluid 47,5 à 48,5 dB(A). Deze waarden liggen slechts 0,5 dB(A) lager dan in september 2009.

De milieukwaliteitsnorm (MKN) wordt hier dus in de grootte-orde van 1 à 3 dB overschreden bij meewind.

Mpt-3: Lindenhofstraat West:

Het meetpunt ligt verder van andere industriële installaties – vreemd aan KCD – vandaan. Het totale gemeten omgevingsgeluid, tijdens de meetcampagne van september 2014, bij meewind van het

industriegebied naar het referentiepunt bedroeg 44,5 dB(A), wat een daling is met 2,6 dB(A) ten opzichte van de situatie in september 2009.

Op basis van de voorliggende resultaten mag aangenomen worden dat bij meewind de milieukwaliteitsnorm MKN van 45 dB(A) gerespecteerd wordt.

2.3.2.2 Beschrijving van de geluidsemissie

In november-december 2009 werd door Vinçotte een uitgebreide broninventarisatie uitgevoerd van de meest relevante, buiten gelegen bronnen die een mogelijke impact kunnen hebben op het

omgevingsgeluid. Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen bronnen die continu in

werking zijn, en bronnen die slechts een beperkt gedeelte van de tijd werkelijk in bedrijf zijn. Zo beschikt het bedrijf over noodgroepen en nood koel condensors, verspreid over de site, die in principe enkel in noodsituaties in werking zijn, maar om veiligheids- en onderhoudsredenen ook elk afzonderlijk maandelijks worden getest.

Het geluidsvermogen van deze bronnen, zowel de continue als de niet-continue, werd bepaald met behulp van intensiteitsmetingen en/of geluidsdrukmetingen. Verschillende installaties zijn identiek voor de afzonderlijke centrales – Doel 1-2, Doel 3, Doel 4 – en werden dus niet telkens opnieuw opgemeten. Ook voor grotere installaties, zoals de hulpkoeltorens, werden metingen uitgevoerd op een representatief staal, waaruit daarna het geluidsvermogen, per 1/3-oktaaf, van de volledige installatie werd bepaald.

Voor de geluidsbronnen die onderdeel uitmaken van de toestand 2013-2014 maar niet zijn opgenomen in de broninventarisatie van 2009 of dewelke werden vervangen, werd het geluidsvermogenniveau door Tractebel Engineering ter plaatste opgemeten tijdens een representatieve bedrijfstoestand op 3 juni 2020.

Het specifiek geluid van nieuwe geluidsbronnen met meer dan 10% werking in de beoordelingsperiode zijn te toetsen aan de limietwaarde voor continue geluiden voor ‘nieuwe inrichtingen’. De noodgroepen8 (nieuwe discontinue bronnen) hebben ten allen tijde een werkingsduur van minder dan 10% van de dagperiode. De nieuwe bronnen zijn als incidentele geluiden te beschouwen. Daar de limietwaarden voor incidentele geluiden toleranter zijn als deze voor continue geluiden, kan men stellen dat de noodgroepen eveneens ruim voldoen aan de geldende limietwaarde voor incidentele geluiden.

N.b.: Onderstaande tabellen geven een overzicht van de geluidsvermogens LwA van de beschouwde continue en discontinue bronnen.

8De ‘Best’-pompen en -dieselgeneratoren (nieuwe discontinue bronnen) worden periodiek getest in het GUM-gebouw met

2.3.2.2.1 Continue bronnen

2 Doel 1 – Ventilatie reactorgebouw 102,3

3 Doel 2 – Transformators 102,6

4 Doel 2 – Ventilatie reactorgebouw 102,3

5 Doel 1&2 – Hulpkoeltorens 107,0

6 Doel 1&2 – Machinezaal 104,0

7 Doel 1&2 – Watervang 102,9

8 Doel 1&2 – Ventilatie GNH 100,3

9 Doel 3 – Hoofdtransformators 98,9

10 Doel 3 – Bijtransformators thv van MAZ 92,0 11 Doel 3 – Bijtransformators tussen MAZ en

CGB 87,4

12 Doel 3 – Hulpkoeltoren – ventilator op

hoge snelheid 111,7

13 Doel 3 – Koelcompressor type Yoric 100,8

14 Doel 3 – Machinezaal – ramen en

verluchtingsroosters 103,2

15 Doel 3 – Ventilatie BKR noordzijde 103,7

16 Doel 3 – Ventilatie BKR zuidzijde 103,7

16a Doel 3 – Ventilatie GEH 96,0

17 Doel 4 – Hoofdtransformators 98,9

18 Doel 4 – Bijtransformators thv van MAZ 92,0

19 Doel 4 – Bijtransformators tussen MAZ en

CGB 87,4

20 Doel 4 – Hulpkoeltoren – ventilator op

hoge snelheid 111,7

21 Doel 4 – Koelcompressor type Carrier 99,2

22 Doel 4 – Machinezaal – ramen en

verluchtingsroosters 102,8

23 Doel 4 – Ventilatieroosters op het dak

GEH 94,8

24 Doel 4 – Ventilatie BKR noordzijde 109,7

25 Doel 4 – Ventilatie BKR zuidzijde 108,4

26 Doel 3&4 – Watervang 95,5

27 Doel 1&4 – Koeltoren 117,8

28 Doel 1&4 – Circulatiepompen 109,3

29 Doel 1&4 – Bijvulpompen 103,3

30 Doel 2&3 – Koeltoren 117,8

31 Doel 2&3 – Circulatiepompen 103,2

32 Doel 2&3 – Bijvulpompen 98,4

33 WAB – Hulpkoeltorens 107,0

TOTAAL GEINSTALLEERD LwA op de KCD-site 123,4

Het totale geluidsvermogen van de continue bronnen van KCD bedraagt dus 123,4 dB(A). Hiervan is 55% toe te schrijven aan de twee koeltorens, die samen een geluidsvermogen hebben van 120,8 dB(A).

De hulpkoelers vertegenwoordigen nog eens 20%. De uitstraling van de wanden van de machinezalen, en de ventilatie van bunkers en reactorgebouwen leveren een 15% van het totale vermogen.

Sommige geluidsbronnen of -brongroepen vertonen een tonaal karakter, voor het globaal geluidsvermogenniveau van KCD is dat echter niet meer het geval.

2.3.2.2.2 Discontinue bronnen

Omschrijving

Totaal geluidsvermo

gen in dB(A) re

1pW Aantal 2013-2014 Doel 1&2 – Diesel generatoren (4,3 MWth) 2 111,2 2 Doel 1&2 – Veiligheiddieselgeneratoren (6,2 MWth) 4 Buiten dienst 3 Doel 1&2 – Nooddieselgeneratoren (6,1 MWth) 2 115,1

4 Doel 1&2 – EC en PL-kring noodkoelers 3 115,9

5 Doel 3 – Nooddieselgeneratoren (12,6 MWth) 4 125,6

6 Doel 3 – Rookgasschouwen van de

veiligheiddieselgeneratoren (5,7 MWth) 3 106,8

7 Doel 4 – Nooddieselgeneratoren (12,6 MWth) 3 124,4

9 Doel 4 – Rookgasschouwen van de

veiligheiddieselgeneratoren (5,7 MWth) 3 106,8

Totaal geluidsvermogenniveau DISCONTINUE bronnen 128,6 dB(A)

Het geheel van de discontinue bronnen vertegenwoordigt een geluidsvermogenniveau van 128,6 dB(A), waarvan echter onder normale omstandigheden slechts een beperkt deel gedurende een beperkte tijd, en niet-simultaan, in werking is.

2.3.2.3 Geluidsoverdrachtsberekening

De geluidoverdrachtsberekeningen werden uitgevoerd op basis van de beschikbare gegevens zoals omschreven in de vorige paragraaf, met behulp van het model “GEOMILIEU” volgens de norm ISO 9613-2. Bij de berekening werd rekening gehouden met de juiste ligging van de verschillende

geluidsbronnen, de afstand tussen bron en referentiepunt, luchtabsorptie, eventuele schermeffecten en de invloed van de bodem. De berekeningen werden uitgevoerd voor de meest kritische windrichting, t.t.z. de windrichting van iedere geluidsbron naar ieder referentiepunt. Voor de luchtvochtigheid en de

temperatuur werd respectievelijk 70% en 10°C genomen. De berekeningen werden uitgevoerd voor de genormaliseerde 1/3 octaafbanden tussen 25 Hz en 10 kHz.

Het specifiek geluid (Lsp) van KCD werd berekend op verschillende referentiepunten.

Mpt 1, 2 en 3 zijn identiek aan de meetpunten waarop eerder immissiemetingen werden uitgevoerd. De punten met code IP-1x liggen ter hoogte van de dichtstbij gelegen woningen maar op meer dan 200 m van de terreingrens. Aangezien het specifiek geluid van een inrichting echter op 200 m van de terreingrens wordt geëvalueerd, werden, in de verschillende windrichtingen referentiepunten gekozen met code IP-2x, juist op de 200 m grens rondom de vergunde percelen van KCD.

Voor de evaluatie van de geluidsemissie dient het specifiek geluid van de continue bronnen van KCD vergeleken te worden met de voorwaarden van VLAREM II. Daarbij dient te worden voldaan aan de voorwaarden voor een bestaande klasse 1-inrichting. Deze kunnen als volgt samengevat worden:

Indien het specifiek geluid Lsp van de inrichting lager blijft dan of ten hoogste gelijk is aan de geldende richtwaarde, voldoet de inrichting aan de geluidseisen van VLAREM II, en zijn er dus geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk.

Indien het specifiek geluid Lsp de richtwaarde echter overschrijdt, maar deze overschrijding beperkt blijft tot ten hoogste 10 dB(A) kan de vergunningverlenende overheid, op advies van de afdeling bevoegd voor vergunningen voor de inrichting, een saneringsplan opleggen overeenkomstig de bepalingen in VLAREM II, bijlage 4.5.3.

Indien het specifiek geluid Lsp blijkt een overschrijding te hebben groter dan 10 dB(A), moet de exploitant van de betrokken inrichting op eigen initiatief een saneringsplan opstellen en uitvoeren overeenkomstig de bepalingen in VLAREM II, bijlage 4.5.3.

Daar de immissiepunten zich allen op minder dan 500 m van een industriegebied bevinden, dient als limietwaarde de richtwaarde gedurende de nachtperiode voor gebieden op minder dan 500 m van een industriegebied in beschouwing te worden genomen, nl. 45 dB(A).

2.3.2.3.1 Continue bronnen

Er werden twee berekeningen uitgevoerd volgens de werkingstoestand van de geluidsbronnen. In de eerste berekening worden de totale geluidsbijdrage berekend van alle continu werkende bronnen. Gezien er geen verschil is in de bedrijfstoestanden van de continue bronnen tijdens de dag-, avond- en

nachtperiode moet er geen periode afhankelijke immissietoestand worden berekend. De toetsing van de berekende waarde wordt uitgevoerd voor de meest kritische beoordelingsperiode, namelijk de

nachtperiode: 45 dB(A) op 200 m van de terreingrens (bij ontstentenis van woningen binnen een afstand van 200 m tot de terreingrens). De bijdrage van niet-continue bronnen zoals noodgroepen wordt verder besproken.

De berekende geluidsuitbreiding naar de omgeving wordt voorgesteld aan de hand van ingekleurde geluidscontouren (: geluidskaart ). Een geluidscontour wordt daarbij gevormd door rasterpunten van gelijk geluidsdrukniveau met elkaar te verbinden. Op de geluidscontourenkaart worden zones met een gelijke geluidsbelasting (geluidsbelastingsklasse) in eenzelfde kleur weergegeven waardoor een duidelijk visueel overzicht bestaat van de geluidsvoortplanting. De kritische zone, zijnde de zone waarbinnen het geluidsdrukniveau een bepaalde hinderwaarde (nl. toepasbare Vlarem II richtwaarde) overschrijdt, is daarbij duidelijk te identificeren. Met de geluidscontouren kaart wordt inzicht verkregen op de verspreidingswijze en de uitgestrektheid van de geluidshinder.

Op bovenstaande figuur wordt de geluidskaart weergegeven berekend op basis van geluidsvermogens van de continue bronnen van KCD. De geluidscontouren worden weergegeven vanaf 45 dB(A) met een stapgrootte van 5 dB(A) t.e.m. de geluidcontourwaarde van 75 dB(A).

Hieruit blijkt dat het specifiek geluid van de continue bronnen op 200 m van de terreingrens aan de oostkant, dus in het natuurgebied langs de Schelde, het hoogst is en er varieert van 45 tot 60 dB(A). Van zuid over west tot noord, varieert het Lsp voor de continue bronnen grotendeels onder 45 dB(A) en voldoet hier dus aan de richtwaarde. Verder naar het noordoosten loopt het specifiek geluid terug op naar 50 dB(A) en meer.

Daarnaast werd het specifiek geluid voor KCD in absolute waarde voor de bovenvermelde referentiepunten (incl. evaluatiepunten en meetpunten) berekend.

Toestand 2013-2014 Overschrijding Vlarem II richtwaarde (dB(A))

Naam Lsp D:50 A:45 N:45

IP-11 ZW_A 40.7 - - -

IP-12 W_A 41.4 - - -

IP-13 N_A 38.2 - - -

IP-14 NW_A 41.3 - - -

IP-21 N_A 44.6

IP-22 NO_A 51.7 1.7 6.7 6.7

IP-23 O_A 56.6 6.6 11.6 11.6

IP-25 Z_A 43.1

IP-26 ZW_A 45.3

IP-27 W_A 43.4

Mpt-1_A 48.7

Mpt-2_A 43.4

Mpt-3_A 43.6

Enkel de omkaderde referentiepunten worden getoetst aan de Vlarem II richtwaarde aangezien deze zich bevinden op een afstand van 200 m tot de terreingrens. De referentiepunten aan de nabije woningen (IP-1x) dienen strikt genomen niet te worden getoetst aan de richtwaarde omdat ze zich bevinden op een afstand van meer dan 200 m van de terreingrens. Omdat mpt 1 zich op de terreingrens bevindt is dit ook geen evaluatiepunt.

Uit de berekeningen blijkt dat gedurende de avond- en nachtperiode het specifiek geluid van KCD de richtwaarde overschrijdt ter hoogte van referentiepunten IP-22 NO en IP-23 O. Deze overschrijding ter hoogte van IP-23 O, dus op 200 m oosten van de terreingrens, is groter dan 10 dB(A), wat op zich wil

Uit de berekeningen blijkt dat gedurende de avond- en nachtperiode het specifiek geluid van KCD de richtwaarde overschrijdt ter hoogte van referentiepunten IP-22 NO en IP-23 O. Deze overschrijding ter hoogte van IP-23 O, dus op 200 m oosten van de terreingrens, is groter dan 10 dB(A), wat op zich wil