• No results found

TWEEDE AFDEELING

In document STRAFZAKEN BURGERLIJKE- RECHTSREGLEMENT (pagina 88-106)

V a n het onderzoek op de terechtzitting.

Artikel 232.

(1) Elke Iandraad-is bij Voorkeur bevoegd om kennis te nemen van mis-drijven, b i n n e n den omvang van zijn rechtsgebied gepleegd.

(2) D e Iandraad, binnen wiens rechts gebied de beklaagde woont, verblijf houdt of in hechtenis is genomen, zal slechts d a n de kennisneming k u n n e n tot zich trekken, wanneer de woonplaats van de meeste der op te roepen getuigen nader bij diens zetel is gelegen, dan bij dien van den Iandraad. binnen wiens rechtsgebied het misdrijf is gepleegd.

(3) Indien een beklaagde meerdere misdrijven onder het rechtsgebied van onderscheidene landraden heeft gepleegd, zijn dezen gelijkelijk bevoegd om van die verschillende misdrijven kennis te nemen, doch Zal, in geval van gelijktijdige bemoeiing van verschillende landraden, diegene hunner met de zaak belast blijven.

binnen wiens rechtsgebied de beklaagde in hechtenis is gesteld, of. bij gebreke van dien, woonachtig is of verblijf houdt.

Artikel 233.

(1 ) N a d a t de Iandraad, ten dage door den Voorzitter overeenkomstig artikel, 230 bepaald, heelt zitting genomen, wordt de beklaagde vóórgeroepen, of, zoo hij zich in hechtenis bevindt, onder goede bewaking, doch vrij van banden, binnen-geleid.

(2) Indien de beklaagde zich niet in hechtenis bevindt, en op de gedane oproeping niet ter terechtzitting i's verschenen, kan de voorzitter gelasten, dat hij 59

in hechtenis zal worden genomen en verdaagt hij de behandeling van de zaak tot een door hem nader te bepalen rechtsdag.

(3) Indien in eene zaak, w a a r i n meer d a n één beklaagde is, niet alle beklaagden ter terechtzitting tegenwoordig zijn, wordt niettegenstaande de afwe-zigheid van één of meer hunner, tot het onderzoek en de berechting ten aanzien van de tegenwoordig zijnde beklaagden overgegaan, terwijl de voorzitter een bevel tot inhechtenisneming tegen de afwezigen kan uitvaardigen, ten einde hen alsnog op een nader te bepalen d a g te' kunnen terechtsteilen.

(4) Indien de afwezige beklaagde na inhechtenisneming doet blijken van eene wettige reden voor de niet-verschijning op den b e p a a l d e n rechtsdag, gelast de voorzitter, dat de beklaagde weder in vrijheid gesteld wordt. D e Voorzitter bepaalt d a a r n a den naderen rechtsdag, met last den beklaagde daarmede overeen-komstig artikel 250, zesde en zevende lid, in wetenschap te doen stellen.

(3) Bij nieWerschijnen op den naderen rechtsdag, wordt gehandeld over-eenkomstig het bepaalde bij het tweede en derde lid v a n dit artikel en de in hech-tenis genomen beklaagde in voorloopige hechhech-tenis gehouden.

Artikel 254.

(1) Ieder beklaagde is bevoegd om zich op de terechtzitting te zijner ver-dedig ;g, door een r a a d s m a n te doen bijstaan.

(2) D e r a a d s m a n zal op of te beginnen met een door den voorzitter te bepalen tijdstip vrijen t o e g a n g tot den beklaagde hebben, zoo deze zich in hech-tenis bevindt, en hem, behoudens het vereiscbte toezicht, alleen k u n n e n spreken.

(j) O p e c n daartoe strekkend verzoek zal de voorzitter een tijdstip bepalen, waarop de beklaagde en diens raadsman 1er griffie van den Iandraad inzage van de stukken van het voorioopig onderzoek zullen k u n n e n nemen.

Artikel 255.

D e voorzitter zal den beklaagden zijn naam, ouderdom, geboorteplaats, woonplaats en beroep afvragen, en hem voorts vermanen, oplettend te zijn op het-geen hij 'zal hooren.

Artikel 236.

De voorzitter gelast vervolgens, dat door den magistraal bij den Iandraad n o r d e n voorgelezen de vertaalde akte van verwijzing, de processen-verbaal, ver-slagen en andere stukken tot de zaak betrekkelijk, met uitzondering van de schrif-telijke verklaringen der getuigen.

Artikel 257.

D e voorzitter zal den beklaagde den inhoud der akte van verwijzing duidelijk v< /klaren, en hem afvragen of hij die goed begrijpt en w a t hij d a a r o p heeft te antwoorden.

Artikel 238.

D e voorzitter doet onderzoek, of alle de opgeroepene getuigen tegenwoordig zijn, en geeft de noodige bevelen om te voorkomen, d a t zij, vóór het afleggen van 60

h u n n e getuigenis; m e t elkander over de zaak van den beklaagde in woorden-wisseling treden.

Artikel 259.

(1) W a n n e e r één of meer getuigen n a het afleggen van h u n n e voorloopige verklaringen overleden, of door wettige beletselen verhinderd zijn ter terechtzitting te verschijnen, of wel uit hoofde van de verre verwijdering v a n woonplaats of ver-blijf, niet zijn opgeroepen geworden, zullen 'de door hen afgelegde verklaringen worden voorgelezen.

(2) indien deze verklaringen onder eede waren afgelegd, zullen zij me*

mondelinge beëedigde verklaringen worden gelijkgesteld, en anders zal de Iandraad daarop zoodanig acht kunnen slaan, als hij met inachtneming van de voorschriften van artikel 303 zal ve'rmeenen te behooren.

Artikel 260.

W a n n e e r de opgeroepen getuigen niet allen zijn verschenen, zal de voor-zitter, indien de Iandraad van oordeel is, d a t tot volledigheid v a n het onderzoek de tegenwoordigheid van een niet opgekomen getuige gevorderd wordt, de zaak tot eene volgende, zoo min mogelijk verwijderde, terechtzitting mogen uitstellen; hij zal in dat geval gelasten, dat de afwezig gebleven getuige opnieuw tegen de terechtzitting worde opgeroepen.

Artikel 261.

Indien de achteTgebleven getuige behoorlijk is opgeroepen, k a n d e voorzitter, wanneer hij voldoende gronden vindt om h e t niet-opkomen v a n den getuige a a n diens onwilligheid tot te schrijven, gelasten, d a t de afwezig gehlevene op den naderen, voor de behandeling van de zaak bepaalden rechtsdag, voor den Iandraad zal worden gebracht.

Artikel 262.

(1) W a n n e e r een getuige zonder wettige grond, weigert den eed af te leggen, of getuigenis v a n de w a a r h e i d te geven, k a n de voorzitter d e zaak tot eene nadere terechtzitting, doch niet langer d a n veertien dagen, uitstellen.

(2) In dat geval zal de getuige dadelijk op last v a n d e n voorzitter in gijze-ling gesteld, en bij de nadere terechtzitting andermaal voor den Iandraad gebracht worden.

Artikel 263.

(1) D e bepalingen van de twee voorgaande artikelen zullen niet worden toegepast, indien de niet-opgekomcn of weigerachtige getuigen zijn Europeanen.

(2) T e n aanzien v a n de Zoodanigen zal worden gehandeld overeenkomstig de voorschriften, vervat in artikelen 154, 155 en 156 v a n het reglement op d e straf-v o r d e r i n g1) , met dien verstande, d a t de voorzitter van den Iandraad alleen en zonder eenige medewerking v a n d e leden, of bemoeiingen van het openbaar minis-terie, de bij die artikelen a a n den raad v a n justitie verleende rechtsmacht uitoefent.

) O n d e r de teksten hierachter opgenomen.

51

gelijk mede dat de aan hel slot van artikel 135 van gemeld reglement verleende bevoegdheid tot verzet, vervangen wordt door die tot het instellen van revisie aan den raad van justitie.

Artikel 264.

Indien een als getuige opgeroepen persoon zich schuldig maakt a a n het misdrijf Van artikel 224 van het W e t b o e k van Strafrecht, zal de voorzitter van den landraad van het voorgevallene door den griffier aanteekening doen houden in het proces-verbaal der terechtzitting en een uittreksel uit dit proces-verbaal aan de tot vervolging bevoegde autoriteit doen toekomen.

Artikel 265.

(1 ) D e getuigen worden één voor één binnengeroepen in de orde, die dooi-den voorzitter het meest geschikt wordt gekeurd.

(2) D e voorzitter vraagt hun af h u n n e namen, ouderdom, beroep en woon-plaats; of zij den beklaagde gekend hebben vóór het plegen van de d a a d , waarvoor hij terechtstaat; of zij den beklaagde in den bloede, of door aanhuwelijking bestaan, en in welken graad; eindelijk of zij in eenige dienstbetrekking tot d e n beklaagde staan.

(j) D a a r n a zullen de getuigen, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den eed doen v a n de geheele w a a r h e i d en niets d a n de w a a r h e i d te Zullen zeggen, en vervolgens h u n n e getuigenis afleggen.

(4) D e getuigen zullen niet k u n h e n volstaan met te volharden bij de vroe-ger door hen afgelegde verklaring.

Artikel 266.

Het onderzoek wordt onafgebroken voortgezet, behoudens de gevallen, waarin de wettelijke bepalingen schorsing toelaten of de voorzitter die, om daarbij te vermelden redenen, noodig oordeelt.

Artikel 267.

(1) Indien de door een getuige ter terechtzitting afgelegde verklaring van de vroeger door hem gedane opgaven verschilt, zal de voorzitter zoodanige getuige d a a r a a n indachtig maken, en hem deswege de vereischte opheldering vragen.

(2) Hiervan wordt aanteekening gehouden op het proces-verbaal.

Artikel 268.

(1) N a elke afgelegde getuigenis zal de voorzitter den beklaagde vragen, of hij daartegen iets heeft in te brengen.

(2) D e getuige mag in het afleggen van zijne verklaring niet worden gestoord.

(3) D e beklaagde is evenwel gerechtigd om, n a d a t de getuigenis is afge-legd, Vragen te doen door tussohenkoimst v a n den voorzitter, en zoowel tegen den getuige, als tegen diens getuigenis in te brengen al w a t hij tot zijne verdediging dienstig acht,

62

r 'n c"e n de beklaagde door een raadsman wordt bijgestaan, heeft deze dezelfde bevoegdheid.

(5) De' voorzitter kan a a n den getuige en aan den beklaagde alle ophelde-ringen vragen, welke hij lot ontdekking van de waarheid noodig oordeelt.

Artikel 269.

(1) G e e n e strikvragen zullen in den loop van hel geding aan eenigen b e -klaagde of getuige mogen worden gedaan, en de rechter zal geen acht mogen slaan up de a n 1 woorden, welke op zoodanige strikvragen mochten zijn gegeven.

(2) Vragen, in welke eene daadzaak, door den beklaagde of de getuigen niet beleden of opgegeven, als door Ken erkend wordt aangenomen of veronder-äteld, zullen ook als strikvragen moeten worden beschouwd.

Artikel 270.

W a n n e e r de beklaagde op de h e m gedane vragen niet antwoordt of antwoord weigert, zal de voorzitter h e m zijne verplichting om te antwoorden onder het oog brengen, en daarna me'! de behandeling van de zaak doen voortgaan.

Artikel 271.

W a n n e e r (»e beklaagde door onbetamelijke gedragingen de orde op de terechtzitting sloori, zal de voorzitter hem tol stilte vermanen, en w a n n e e r die ver-maning vruchteloos blijft, hem buiten de gehoorzaal doen leiden, en zal er met de verder» behandeling van het geding worden voortgegaan en daarin uitspraak ge-daan, evenalisol de beklaagde daarbij w a r e tegenwoordig gebleven; alles onver-minderd de vervolging van het misdrijf, w a a r a a n de beklaagde zich 1er terechtzitting mocht hebben schuldig gemaakt.

Artikel 272.

(ï) D e leden van den landraad, de magistraat bij d e n landraad en de adviseur zijn mede bevoegd om ter ontdekking van de w a a r h e i d aan de getuigen en aan den beklaagde zoodanige vragen te doen. als zij dienstig zullen achten, mits het woord vragende a a n den voorzitter.

(2) D e voorzitter heeft niettemin het recht om te beletten, d a t a a n d u s -danige vragen, wanneer hij die ongeoorloofd of onbetamelijk mocht achten, gevolg worde gegeven.

(3) Hij kan ook weigeren aan den getuige eene vraag te doen. welke door den beklaagde is voorgesteld.

Artikel. 275.

(1 ) Elke getuige blijft, na het afleggen van zijne getuigenis, bij de terecht-zitting tegenwoordig, tenware de voorzitter h e m mocht vergunnen zich te ver-wijderen.

(2) ' D i e vergunning zal niet w o r d e n verleend, indien de magistraat bij den landraad of de beklaagde verlangt, dat de getuige ter terechtzitting aanwezig blijve.

(3) D e getuigen mogen op de terechtzitting niet met elkaar in woorden-vvissieling treden.

63

Unie van Artikel 374.

Behoudens het bepaalde bij ihet volgende artikel, zullen niet als getuigen worden gehoord en k u n n e n zich verschoonen:

ie. bloedverwanten of a a n g e h u w d e n in de o p g a a n d e en nederdalende Ii den beklaagde, of van een zijner medebeklaagden;

2e. de broeders en zusters, of behuwdbroederis en -zusters van den beklaagde of van een zijner medebeklaagden; mitsgaders de oomjs en moeien, ook a a n g e -h u w d e , en de broeders- en zusterskinderen;

3'e. de echtgenoot van den beklaagde, of die van een zijner medebeklaagden zelfs na de echtscheiding;

4e. de door den beklaagde, of een zijner medebeklaagden vrijgegeven lijfeigenen.

Artikel 275.

J ^J lint'fn d e m a g i s t r a a t b iJ d e n l a n d r a a d en de beklaagde d a a r i n weder-zijds uitdrukkelijk toestemmen, k u n n e n de in het vorige artikel vermelde personen mits deze daarin mede bewilligen, tot het afleggen van getuigenis worden toe-gelaten.

(2) Zij ikunnen, ook zonder de toestemming, door d e n l a n d r a a d worden toegelaten om buiten eeds-aflegging inlichtingen te geven.

Artikel 276.

(1) Lijfeigenen van den beklaagde, als getuigen geroepen tot bezwaar ol ontlasting van h u n meester, k u n n e n niet worden gehoord, d a n voorzoover de magistraat bij den landraad en de beklaagde d a a r i n uitdrukkelijk hebben toege-stemd, of de landraad, in geval van verzet, na beraadslaging, het hooren van die lijfeigenen heeft bevolen.

(2) D e bepaling van het laatste lid van het vorige artikel is ten deze toepasselijk.

Artikel 277.

(1) Zij die uit boofde van b u n stand, b u n beroep of h u n n e wettige betrek-king, tot geheimhouding verplicht zijn, k u n n e n zich verschoonen van getuigenis al te leggen; doch alleen en uitsluitend nopens datgene, w a a r v a n de wetenschap aan ben als zoodanig is toevertrouwd.

(2) D e beoordeeling van de gegrondheid der aangevoerde redenen van versohooning wordt a a n den landraad, of, indien de' tot het geven v a n getuigenis opgeroepene tot de E u r o p e a n e n behoort, a a n den voorzitter overgelaten.

Artikel 278.

Z u l l e n niet anders, d a n tot het geven van inlichting en zonder eeds-afleg-ging, k u n n e n worden gehoord:

i e . kinderen, v a n 'welke m e n niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den ouderdom van vijftien jaren bereikt h e b b e n ;

Se, • . krankzinnigen, hoezeer zij bij tusschenpoozen het gebruik h u n n e r verstan-delijke vermogens mochten hebben.

6.1

Artikel 279.

(1) D e beklaagde zal, n a d a t d e getuigen h u n n e getuigenis hebben afge-legd, mogen Verzoeken, dat degenen, die hij zal aanwijzen, zullen buiten staan, en dat een ol meerdere hunner opnieuw zullen binnengelaten en gehoord worden, netw; afzonderlijk, hetzij in elkanders bijzijn

(2) D e magistraat bij den iandraad heeft dezelfde bevoegd!

(3) D e voorzitter kan zulks ook ambtshalve bevelen. Iieid.

Artikel 280.

D e voorzitter kan, onder of na b e t hooren v a n een getuige, een of meerdere beklaagden doen buiten staan, en dien getuige over eenige omstandigheden der zaak afzonderlijk ondervragen; m a a r bij zal d a a r n a niet met het onderzoek voort-gaan, dan na vooraf eiken beklaagde te hebben onderricht van hetgeen in d ^ , afwezigheid is voorgevallen.

Artikel 281.

1 ^ /n ' J6" 'IT015' 0 f n a 'l e t a f ! e g g e n v a n ^ getuigenissen, zal de voorzitter ian den oek^aagde alle de voorv\erpen doen vertoonen, welke toi overtuiging dienen kunnen, en hem afvragen of hij die erkent.

(2) D e voorzitter zal ze ook aan de getuigen doen vertoonen, indien daartoe grond bestaat.

Artikel 282.

( t ) Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden, die niet in d e akte van verwijzing vermeld zijn en volgens d e w e t grond opleveren tot verzwaring van straf, is de voorzitter bevoegd deze alsnog ten laste te le«oe

3en.

( (2) Indien buiten het geval van bet voorgaande lid de voorzitter oordeelt dat de_ telastlegging behoort te worden gewijzigd, is hij daartoe bevoegd, ook al doet zuiks bet ten laste gelegde van een niet-strafbaai in een strafbaar feit veranderen-wijzigingen echter, als een gevolg w a a r v a n de telastlegging niet langer hetzelfde feit, in den zin van artikel 76 van het W e t b o e k van Strafrecht, zou inhouden, zijn niet toelaatbaar.

(5) D e voorzitter maakt de in voorgaande leden bedoelde gewijzigde telast-legging a a n den beklaagde bekend, elle voorts in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten, bij gebreke w a a r v a n de Iandraad daarop geen acht mag slaan.

(4) indien de beklaagde aannemelijk maakt, dat hij tengevolge v a n de a a n -gebrachte wijzigingen in b e t belang van zijne verdediging uitstel behoeft, schorst de Iandraad het onderzoek voor een bepaalden tijd.

(5) A n d e r e wijzigingen van de telastlegging d a n krachtens dit artikel zijn toegelaten, worden voor niet aangebracht gehouden.

Artikel 283.

(1) W a n n e e r de verklaring van een getuige, op de terechtziting afgelegd, wordt verdacht gehouden valsch te zijn, zal de voorzitter den getuige ernstig ver-manen de waarheid te zeggen, en hem de straffen voorhouden, w a a r a a n hij zich zou

65

blootstellen in geval van volharding in het afleggen van een onwaarachtige ver-klaring.

(a) Indien de getuige desniettemin bij zijne van valschheid verdachte opgave volhardt, kan de Iandraad, heteij ambtshalve, hetzij op de vordering van den magistraat bij den Iandraad of op bet verzoek van den beklaagde bevelen dat zoo-danige getuige voorloopig in hechtenis gesteld worde, w a a r n a de zaak overeenkom-stig de wettelijke voorschriften zal 'behandeld worden.

(3) In dat geval wordt dadelijk door den griffier opgemaakt, en door den voorziter en den griffier onderteekend, een proces-verbaal, bevattende de verklaring, door den getuige afgelegd, met a a n d u i d i n g Van de gronden w a a r o p het vermoeden van valschheid beirost.

(4) Indien het belang van de zaak zulks vordert t a n de voorzitter de' voort-zetting van het geding schorsen tot na de afloop van het onderzoek tegen getuige.

(5) W a n n e e r de magistraat bij den Iandraad na het gehouden voorloopig onderzoek van oordeel is, dat er geen genoegzame grond bestaat tot vervolging van cien getuige, geeft hij hiervan dadelijk kennis aan den voorzitter van den Iandraad.

(6) W a n n e e r de van valschheid verdachte verklaring door een E u r o p e a a n is afgelegd, wordt het hiervoren bedoelde proces-verbaal verzonden aan den officier van justitie, bij den raad van justitie, binnen welks ressort de Iandraad gehouden wordt.

Artikel 284.

(t) Indien de beklaagde of een getuige de taal niet machtig is, w a a r i n het gerecbterlijik onderzoek geschiedt, zal de voorzitter een tolk benoemen, e*n deze, ten-ware" hij als beëedgid tolk bij den Iandraad mocht zijn toegelaten, den eed doen afleggen van getrouwelijk te zullen vertalen, w a t uit de eene in de andere taal moet worden overgebracht.

(2) Hij, die in de zaak geen getuige zoude kunnen zijn. zal, daarin niet a!«

tolk mogen worden gebruikt.

Artikel 285.

(1 ) W a n n e e r de beklaagde doofstom is en niet schrijven kan, zal de voor-zitter tot tolk benoemen dengene, die het meest geschikt is met den beklaagde om te gaan, mits hij den ouderdom bereikt hebbe tot het geven van getuigenis vermischt.

(2) Hetzelfde zal plaats hebben, wanneer een getuige doofstom is en niet schrijven kan.

(3) W a n n e e r de doofstomme schrijven kan, zal de voorzitter in geschrifte doen stellen, en d a a r n a aan den doofstommen beklaagde of getuige overgeven de vragen, welke hem gedaan worden, of de aanmerkingen, welke hem worden voor-gehouden, met last om daarop schriftelijk te antwoorden, al hetgeen vervolgens zal worden voorgelezen.

(4) D e bepalingen van dit artikel zijn mede van toepassing op degenen, die tijdelijk van hun gehoor- of spraakvermogen beroofd zijn.

06

Artikel 286.

(1) Alle bepalingen in dezen titel ten aanzien van getuigen voorkomende, zijn ook van toepassing ten aanzien van deskundigen, behoudens dat de deskun-digen den eed aileggen, voorgeschreven, bij artikel 85t.

(2) Ieder die als deskundige daartoe wordt geroepen, is verplicht zijne diensten aan de justitie te leenen.

(5) Dezelfde persoon kan als getuige en als deskundige worden gehoord, mite hem vóór het afleggen van den eed de voor beiden bestemde eeden worden voorgehouden.

(4) D e voorzitter kan aan bet hoofd van plaatselijk bestuur (c.q. den assistent-resident) van de woon- of verblijfplaats van den deskundige opdragen dezen te beëedigen en hem op de door hem op te geven vraagpunten te hooren.

(5) Het hoofd van plaatselijk bestuur (c.q. de assistent-resident) zal het proces-verbaal van beëediging besloten en verzegeld aan den Iandraad overzenden.

(6) Het proces-verbaal zal worden voorgelezen.

Artikel 287.

(1) D e voorzitter kan, in den loop van het onderzoek, ook andere dan de ontboden getuigen en deskundigen doen oproepen, zelfs met last om dadelijk op de terechtzitting te verschijnen, en die personen onder eede hooren.

(2) Hij kan ook, ten gevolge van inlichtingen, door den beklaagde of de getuigen op de terechtzitting gegeven, het vereïschte verslag van deskundigen vragen en nieuwe stukken doen voorbrengen, om de Zaak tot meerdere klaarheid te brengen.

(3) Z o o d a n i g e stukken zullen worden voorgelezen.

(4) T e n aanzien van het vragen van verslag van deskundigen vindt het bepaalde bij artikel 85a overeenkomstige toepassing.

Artikel 288.

In strafzaken betrekkelijk tot valschheid in geschrifte kunnen de in artikel 8 5 t vermelde deskundigen ter terechtzitting opnieuw op den reeds afgelegden eed worden gehoord.

Artikel 289.

(1) N a d a t fdle de getuigen zijn gehoord, ondervraagt de voorzitter den beklaagde, met voorhouding van de bezwaren, die het gerechtelijk onderzoek tegen hem heefl opgeleverd.

(2) Z o o er meerdere beklaagden zijn in dezelfde zaak, ondervraagt hij hen in de volgorde, die hij het iriecjst geschikt oordeelt.

(3) Hij mag den beklaagde ook gedurende den loop van een getuigenver-hoor ondervragen, als hij dit noodig acht.

(4) Ook zal de voorzitter, indien er meerdere beklaagden zijn, een of meer hunner kunnen doen buiten staan, ten einde een anderen in h u n n e afwezig-heid te ondervragen.

Artikel 290.

( 1 ) N a het verhoor zal de magistraat het woord voeren en zijn requisitoir voorlezen, dat hij aan den raad zal overleggen. D e beklaagde en zijn r a a d s m a n

67

mogen hierop antwoorden. De magistraat mag daarna andermaal het woord voeren.

doch de beklaagde en zijn raadsman zullen altijd het laatst kunnen spreken.

(2) D e raadsman is verplicht daarbij den aan de justitie verschuldigden eerbied in acht te nemen. W a n n e e r hij dien uit het oog verliest, zal de voorzitter hem d a a r a a n berinneren en, in geval van herhaalde oneerbiedigheid, het stilzwijgen opleggen; alles onverminderd de door den bevoegden rechter op te leggen straffen, wanneer daartoe grond bestaat.

(2) D e raadsman is verplicht daarbij den aan de justitie verschuldigden eerbied in acht te nemen. W a n n e e r hij dien uit het oog verliest, zal de voorzitter hem d a a r a a n berinneren en, in geval van herhaalde oneerbiedigheid, het stilzwijgen opleggen; alles onverminderd de door den bevoegden rechter op te leggen straffen, wanneer daartoe grond bestaat.

In document STRAFZAKEN BURGERLIJKE- RECHTSREGLEMENT (pagina 88-106)