• No results found

EERSTE AFDEELING

Van de ambtenaren en beambten bela&t met de opsporing der misdrijven en overtredingen.

Artikel 38.

(1) D e zorg voor de uitoefening der rechterlijke politie onder Inlanders en Vreemde Oosterlingen "wordt opgedragen aan de officieren v a n justitie en de m a -gistraten t i j de landraden, benevens d e a a n hen toegevoegde substituten en adjuncten; zij zijn verplicht de bevelen n a te komen, welke h u n te dien aanzien door de officieren v a n justitie bij de raden van justitie of den procureur-generaal worden gegeven.

(2) Onverminderd het bepaalde in het vorig lid en behoudens d e aan ieder h u n n e r te dien aanzien meer i n het bijzonder op te dragen werkzaamheden en verrichtingen, oefenen de magistraten en de substituut-officieren v a n justitie bij de landraden h u n taak uit onder leiding en met inachtneming van de bevelen van den officier vain justitie e n verrichten de adjunct-magistraten h u n taak onder

leiding en met inachtneming v a n de bevelen van den magistraat.

Artikel 39.

M e t het opsporen der misdrijven en overtredingen onder de Inlanders en Vreemde Oosterlingen zijn, volgens de onderscheidingen bij dit reglement en 'an-dere wettelijke bepalingen gemaakt, de hierna volgende ambtenaren, beambten en bijzondere personen belast, elk voor zooveel a a n g a a t de uitgestrektheid van het grondgebied, waarover hij is aangesteld :

1 . de dorpshoofden (hoorden der desa's en kaïmpongs) en alle verdere onder-geschikte Inlandsche politiebeambten, hoe ook genaamd, die, welke over de particuliere landerijen gesteld zijn, daaronder begrepen, zoomede de Wijkmeester en hoofden der Vreemde Oosterlingen ;

3°. de districts- en onderdistrictshoofden, zoomede de a a n hen toegevoegde matri s politie ;

3°. de ambtenaren en b e a m b t e n der algameene politie ;

4°. de ambtenaren van het openbaar ministerie bij den l a n d r a a d ;

3°. zij, a a n wier waakzaamheid bij bijzondere wettelijke voorschriften de h a n d h a v i n g of d e zorg voor de naleving d a a r v a n en de opsporing v a n de d a a r i n bedoelde strafbare feiten is toevertrouwd, een en ander 'voor zoo-veel die feiten betreft ;

6°. de onbezoldigde politieambtenaren >-• ieder voor zoover betreft de hem bij 37

akte van aanstelling toegekende bevoegdheid — die als zoodanig zijn aan-gesteld met inachtneming van bij regeeringsverordening vast te stellen voorschriften.

Artikel 40.

(1) D e ambtenaren en b e a m b t e n der algemeene politie, zoomede de aan den regent ondergeschikte ambtenaren en b e a m b t e n van het Binnenlandsch-Be-stuur, blijven, Voor zooveel betreft de regeling h u n n e r werkzaamheden inzake het opsporen van strafbare feiten, staan onder het gezag en toezicht van de residenten, d a n wei de regenten of assistent-residenten, onderscheidenlijk de regenten.

(a) Zij zijn evenwel gehouden om, zonder de nadere bevelen v a n Iaatsge-noemden af te wachten, aan eiken h u n door den officier v a n justitie of magistraat bij den la n draad opgedragen last tot dienstverrichtingen te voldoen.

(3) N o c h t a n s zal, w a n n e e r zulks zonder nadeel voor de justitie kan ge-schieden, de vordering van zoodanige dienstverrichtingen steeds plaats hebben door tusschenkomst of met Voorkennis van de betrokken residenten, d a n wel re-genten of — in de gevallen w a a r i n de magistraat niet tevens is assistent-resident — assistent-residenten.

(4) D e aan den regent ondergeschikte ambtenaren en beambten van het Binnenlandsch Bestuur zijn verplicht om in h u n n e in artikel 28 bedoelde versla-gen aan den reversla-gent tevens melding te m a k e n v a n al w a t terzake v a n het opsporen van strafbare feiten door h e n in de afgeloopen periode i|s verricht.

Artikel 41.

(1) Behoudens het bepaalde bij het derde lid van dit artikel moeten de met het opsporen van misdrijven en overtredingen belaste ambtenaren en b e a m b -ten, die geen ambtenaren v a n het o p e n b a a r ministerie, noch hulpmagistraten zijn, bij ontdekking van misdrijven of overtredingen procesverbaal opmaken van h u n -ne bevinding ; de processen-verbaal zullen zijn gedagteekend en zooveel mogelijk inhouden d e n aard van het feit, den tijd wanneer, de plaats w a a r en de omstan-digheden w a a r o n d e r hetzelve is begaan, (mitsgaders d e ' b e w i j z e n of aanwijzingen

ten laste van den vermoedelijk schuldige.

, (2) Zij moeten de aldus door hen opgemaakte processen-verbaal dadelijk aan d e n naasl'bijzijnden a m b t e n a a r v a n het o p e n b a a r ministerie of hulpmagistraat overhandigen. Evenzoo handelen zij met al w a t door hen ingevolge de bepalingen van dit reglement in beslag is genomen.

(3) D e in artikel 39 onder l ° vermelde personen zullen van alle te h u n -ner kennis gekomen misdrijven en overtredingen en van hetgeen door hen te dien aanzien is verricht, ten spoedigste verslag doen a a n den naastbijzijnden ambte-naar van het openbaar ministerie of hulpmagistraat.

(4) V a n de in het voorafgaande lid bedoelde personen zijn de dorps-hoofden meer in het bijzonder verplicht om, w a n n e e r een lijk gevonden wordt en de oorzaak v a n den dood onbekend is of verdacht voorkomt, zich terstond te be-<

geven naar d e plaats, w a a r zoodanig lijk zich bevindt en na den istaat daarvan voorloopig te h e b b e n onderzocht tot a a n d e komst v a n d e n ambtenaar van het

•38

openbaar ministerie of den hulpmagistraat het lijk te doen bewaken, opdat alles zoolang onveranderd blijve, b e h o u d e n s evenwel het b e p a a l d e bij artikel 8.

^ J I l K*i e n ^e t ge v o , r K*e n lijk dat v a n een onbekende is, zullen de dorps-hoofden, de hoofden d e r naburige dorpen dadelijk d o e n kennis dragen van de plaats gehad hebbende ontdekking en van de kenteekenen van het lijk.

^ (6) D e dorpshoofden zijn mede verplicht om zich naar de plaats van het gebeurde te begeven, ingeval van moord, doodslag zware verwonding, brandstich-ting, roof, diefstal met braak en alle andere misdrijven, welke zichtbare sporen

ach-terlaten.

Artikel 42.

D e met het opsporen van misdrijven en overtredingen belaste ambtenaren en b e a m b t e n zijn wijders gehouden om de voorwerpen, welke tot het plegen van eenig misdrijf gediend hebben, gelijk mede de gestolen goederen en in het alge-meen alle zoodanige zaken, welke door middel van misdrijf of overtreding zijn verkregen, voortgebracht óf daarvoor in de plaat« getreden, na te sporen en in be-slag te nemen, zonder zich evenwel tot dat einde-in huizen of andere gebouwen

en afgesloten plaatsten te mogen begeven, in andere gevallen d a n bij dit reglement of bij andere wettelijke verordeningen uitdrukkelijk toegestaan. Indien zij vermoe-den, dat zioodanige goederen aldaar geborgen zijn, zullen zij d a a r v a n dadelijk ken-nis geven aan d e bij het tweede lid van het vorige artikel a a n g e d u i d e autoriteit.

Artikel 45.

(1) Elke gestelde macht, elk openbaar ambtenaar, die in d e uitoefening van zijn bediening kennis bekomt van een misdrijf, zal gehouden zijn daarvan al dadelijk den ambtenaar van het openbaar ministerie of hulpmagistraat bij den landraad, b i n n e n welks rechtsgebied het misdrijf b e g a a n is, of w a a r i n de verdachte woont of mocht k u n n e n gevonden worden bericht te gevten en aan dien ambtenaar of hulpmagistraat in te zenden alle de bescheiden, processen-verbaal en acten, die lot de zaak betrekkelijk zijn.

(2) Bericht als in het vorige lid bedoeld k a n ook worden gegeven aan den regent, a a n wien mede de d a a r bedoelde' stukken k u n n e n worden toegezonden.

D e regent geeft van het hem medegedeelde onverwijld kennis aan den magistraat in zijn ressort en zendt «lezen de ontvangen stukken daarbij toe.

Artikel 44.

(1) Een ieder, die getuige is geweest van een aanslag tegen de openbare rust of veiligheid, of tegen iemands leven of eigendom, zal desgelijks gehouden zijn d a a r v a n dadelijk bericht te geven, hetzij a a n den a m b t e n a a r van het openbaa."

ministerie bij den landraad, b i n n e n welks ressort de d a a d gepleegd is, hetzij aan dien bij den landraad, b i n n e n welks ressort de verdachte woont of kan gevonden worden, of aan een der hulpmsgistraten, dan wel aan den naastbijzijnden ambte-naar van politie.

(2) Artikel 45, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

(3) H e t b e p a a l d e in het eerste lid i,s niet toepasselijk op d e personen bij artikel 274 vermeld.

t 5y

Artikel 45.

(1) Iecfer, tegen wien een strafbaar feit is gepleegd of die daarvan kennis draagt, is bevoegd te'r zake een klacht in te dienen of d a a r v a n aangifte te doen Dij een der ambtenaren of beambten genoemd in artikel 39, d a n wel bij den regent.

(a) D e schriftelijke klachten en aangiften moeten worden onderlieekend.

(3) D e mondelinge klachten en aangiften zullen door den ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrift worden gesteld en, zoo door hem, als door den kla-ger of aarugeveï worden onderteekend, zoo deze k a n schrijven.

(4) Indien d e klager of aangever niet kan schrijven, zal daarvan melding worden gemaakt.

(3) H e t bepaalde bij de drie vorige leden van dit artikel is niet v a n toe-passing op klachten of aangiften ter zake van een strafbaar feit gedaan bij de in artikel 59 onder ten ie genoemde personen. Deze brengen bedoelde klachten of aangiften ten spoedigste ter kennis van den naastbijzijnden ambtenaar van het openbaar ministerie of hulpmagistraat.

(6) D e regent zendt de bij hem ingediende schriftelijke em de door he'm in geschrift gestelde mondelinge klachten en aangiften onverwijld toe aan den magistraat in zijn ressort.