• No results found

Creativiteit en gedrag

5.11 Twee soorten creativiteit

We hebben geconstateerd dat creativiteit een moeilijk grijpbaar fenomeen is; het is lastig te definiëren en te ontrafelen. Ook valt het niet mee te bedenken hoe men er invloed op kan uitoefenen. Zowel bij de vraag welke rol cognitie, persoonlijkheid, intuïtie, intelligentie of omgeving speelt ten aanzien van creativiteit, gaan we ervan uit dat creativiteit opgevat kan worden als een, weliswaar lastig te conceptualiseren, eenduidig fenomeen. Creativiteit wordt naar mijn mening zonder uitzondering benaderd als een verschijnsel dat men probeert te vangen onder één definitie. Er wordt weliswaar onderscheid gemaakt tussen historische -, persoonlijke-, groeps - of individuele creativiteit. Ik doel hier op de definitie van creativiteit als scheppend moment zoals dat binnen het individu plaatsvindt. Ik ben er echter steeds meer van overtuigd geraakt dat ons dit niet verder helpt in de zoektocht naar het ontstaan ervan of hoe creativiteit

in zijn werk gaat. Ik pleit ervoor om onderscheid te maken tussen twee wezenlijk verschillende vormen van creativiteit. Twee vormen van creativiteit die beide leiden tot nieuwe inzichten, ideeën en toepassingen maar ontstaan binnen verschillende processen. Beide kunnen binnen een persoon plaatsvinden maar vaker is het zo dat het creatieve proces van een individu gekenmerkt wordt door één van beide vormen. Er zijn hiervoor een aantal argumenten die ik hieronder benoem.

Teruggrijpend op hetgeen hiervoor is geschreven is het zinvol binnen het creatieve proces onderscheid te maken tussen kunde en kunst, de rol van respectievelijk de ambachtsman en de kunstenaar. Ik gebruik deze als metafoor voor het onderscheid tussen hetgeen ik noem bèta - en alfa creativiteit. Zoals eerder opgemerkt kent creativiteit twee scheppingsmomenten: eerst is er een mentale representatie van het idee of de gedachte (de creatieve vonk) en daarna moet deze worden gematerialiseerd, er een vorm aan worden gegeven. Beide momenten vereisen andere vaardigheden.

De creativiteit van de ambachtsman kenmerkt zich door een combinatie van grote

materiedeskundigheid (kennis en ervaring), een goed ontwikkeld vermogen tot logisch redeneren en voldoende associatief vermogen. Bij hem gaat de inspanning voornamelijk vooraf aan het werkelijk creatieve moment (de vonk) en is de volgorde, om in de beeldspraak te blijven, ‘99%’ transpiratie en ‘1%’ inspiratie. Er bestaat een geruime periode van nadenken, peinzen, analyseren en combineren van gedachten totdat de oplossing voor het probleem, de puzzel of het vraagstuk zich aandient. Toewijding en volhardendheid zijn hierbij nodig om het proces gaande te houden. Uit het onderzoek van Batey et al. (2010) komt naar voren dat, indien creativiteit gemeten wordt op basis van het vermogen tot divergent denken, intellectuele variabelen, met name het logisch redeneren (fluid intellligence) een voorspellende waarde heeft op creativiteit. Het onderzoek van Preckel, Holling & Wiese (2006) brengt naar voren dat cerebrale verwerkingssnelheid, het snel afzoeken van grote hoeveelheden informatie en het verzamelen van veel nieuwe mogelijkheden, een belangrijk aspect is van creatief denken. Verwerkingssnelheid neemt toe naar gelang er meer verbindingen binnen de hersenen bestaan en juist dit fysiologische kenmerk is ook van belang bij het associatieve proces. Ik zie dit als een aanwijzing om te veronderstellen dat de creativiteit van de ambachtsman (de ‘bèta creativiteit’) samenhangt met het vermogen om tot zinvolle associaties te komen. Intuïtie zal ook hier een rol spelen maar wellicht gemodereerd door de ratio omdat de logisch denkende persoon geneigd zal zijn alles wat hij intuïtief ervaart te toetsen aan zijn cognities. Deze vorm van creativiteit zal eerder voorkomen bij degenen die zich voor een moeilijk oplosbaar probleem zien gesteld waarbij analyse en verdieping in de problematiek essentieel zijn om tot een oplossing te komen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de totstandkoming van de spitsstrook; na lang bestuderen van het fileprobleem, het maken van complexe berekeningen en diepgravende analyses met betrekking tot het ontstaan van files, kwam men tot de gedachte om op extra zwaar belaste weggedeeltes een extra rijstrook te realiseren ter ontlasting van juist die plek (de spitsstrook). Een ander voorbeeld is de maanden durende studie die een team van ziekenhuismanagers maakte in het kader van de opdracht om bezuinigingen door te voeren

zonder het bestaande zorgsysteem te veranderen. Na allerhande financiële analyses, doorrekening van diverse toekomstscenario’s, bestudering van het bestaande zorgsysteem, afspraken met zorgverzekeraars en alle arbeidsvoorwaardelijke regelingen, kwam men op de vondst om spreekuren van medisch specialisten in de praktijk te bekorten zonder de naam ‘spreekuur’ aan te tasten. Deze bleek nergens in tijd vastgelegd te zijn. Een creatieve oplossing die een forse bezuinigingsmaatregel opleverde. In beide voorbeelden is de inspanning die voorafgaat aan de oplossing omvangrijk. Het realiseren of implementeren van de oplossing was een taak voor anderen.

De creativiteit van de kunstenaar (‘alfa creativiteit’) vindt op een andere wijze plaats. Hier spelen dan ook andere variabelen een belangrijke rol: een goed ontwikkelde brede algemene ontwikkeling (crystallized intelligence), brede interesses en persoonlijkheidsvariabelen, met name ‘Open staan’(voor andere meningen, inzichten en invloeden) in combinatie met het vermogen gebruik te maken van intuïtie. De volgorde is hier dat er een creatief moment is (de vonk) waarna een proces volgt van (moeizame) arbeid om vorm te geven aan het idee of de gedachte. Anders gezegd: eerst de inspiratie en daarna de transpiratie. Uit het onderzoek van Batey, Chamorro & Furnham (2010) blijkt dat creatief gedrag in de zin van ideeënvorming (Ideational Behavior) sterk gerelateerd is aan Openness (als schaal van de Big Five) (zie ook Feist, 1998) en in meerdere mate aan algemene intelligentie (IQ) dan aan logisch redeneren (Gf of fluid intelligence). Het onderzoek van Batey, Furnham & Saffiulinna (2010) toonde aan dat wanneer creativiteit niet gemeten wordt als een intellectuele prestatie maar op basis van een zelfbeoordelingslijst en creatieve prestaties, persoonlijkheidsvariabelen de meest voorspellende waarde hebben. Ook hier komt met name de schaal ‘Openheid’ als voorspeller van creativiteit naar voren.

Waar de creativiteit van de ambachtsman gevoed wordt door een grote materiedeskundigheid heeft de creativiteit van de kunstenaar voeding nodig vanuit een brede context van informatie. Met andere woorden: een omgeving die creativiteit kan stimuleren bij personen die hoog scoren op het persoonlijkheidskenmerk Openheid ligt in een setting waarin veel verschillende meningen, opvattingen, expertise en ervaringen aanwezig zijn. Immers iemand kan wel open staan voor dergelijke invloeden, ze moeten er ook zijn wil men er profijt van hebben. De resultaten uit het onderzoek van Baer (2010) naar de invloed van zwakke sociale verbanden op creativiteit zijn hier van belang. Hij ontdekte dat een ideale omgeving voor het opdoen van informatie die leidt tot creatieve ideeën en gedachten wordt gekenmerkt door een aantal variabelen die in optimale vorm en aantal aanwezig moeten zijn. Het gaat daarbij om zwakke sociale verbanden (in tegenstelling tot vrienden, collega’s of familie, enz.) waarvan iemand er niet te veel maar ook niet te weinig van moet hebben, die gekenmerkt worden door voldoende diversiteit en voldoende nieuwe informatie bevatten.

Voorbeelden van alfa creativiteit zijn onder meer het bedenken en realiseren van de Deltawerken; na de watersnoodramp in 1953 was een bijna obligate creatieve gedachte “we sluiten die zeearmen af”. De realisatie van de stormvloedkering Hollandse IJssel was het begin van de 99%

transpiratie van dit creatieve proces. Creatief in de zin dat een dergelijk voorstel niet eerder was gedaan, de dijken leken immers voldoende bescherming te bieden. Het realiseren van de stormvloedkering bleek vervolgens een weerbarstig creatief proces te zijn waarbij, tot aan de voltooiing ervan, het uiterste werd gevraagd van alle betrokkenen. Veel bruikbare creatieve vondsten ontstonden gaandeweg het realisatieproces. Ook de totstandkoming van de gloeilamp is een illustratie van alfa creativiteit: het idee dat een draad tussen twee polen in een vacuüm zou oplichten was volgens de ontdekker snel geboren. Het verwezenlijken ervan kostte hem en andere uitvinders en onderzoekers jaren werk.

Nu wil ik niet betogen dat in de realisatiefase van het proces van de kunstenaar creativiteit geen rol zou spelen. Integendeel; ook hier zullen oplossingen gevonden moeten worden en kansen benut om de materialisatie tot een goed einde te brengen. Het gaat hier echter om uitwerkingen van het oorspronkelijke creatieve idee. Hierbij kan de kunstenaar zelfs voor een vraagstuk worden gesteld waarvoor hij de rol van de ambachtsman moet oppakken; kennis vergaren, logisch redeneren en divergent denken zijn dan nodig om tot een creatieve oplossing voor het uitwerkingsprobleem te komen. Even zo goed kan de ambachtsman de vaardigheden van de kunstenaar nodig hebben nadat zijn creatieve oplossing ‘geboren’ is. Het gaat met andere woorden niet om processen die categorisch gescheiden moeten worden en uitsluitend bij de ene persoon en niet bij ander voorkomen. Eerder ben ik van mening dat de wijze waarop iemands intellectuele en persoonlijkheidseigenschappen zijn geconfigureerd van invloed is op de manier waarop het creatieve proces bij hem of haar primair plaatsvindt.

5.12 Samenvattend

Wanneer we creativiteit beschouwen als gedrag levert ons dat meer inzicht op in de samenhang met – en de invloed die uitgaat van – situationele factoren op het (creatieve) individu. We weten dat gedrag niet alleen wordt bepaald door de competenties of vaardigheden waarover iemand beschikt en de keuze die hij maakt om ze wel of niet in te zetten. Gedrag wordt mede bepaald door de situatie waarin iemand zich bevindt en de mate waarin gedrag in vergelijkbare situaties is geconditioneerd. Sommige situaties hebben een bevorderlijk effect op het toepassen van bepaalde vaardigheden, andere situaties maken het gebruik van die vaardigheden bijna onmogelijk. Ook weten we dat gedrag beïnvloed en geleerd wordt door een samenspel vanuit de situationele factoren en de consequenties die volgen op dat gedrag. Creativiteit vormt binnen deze behavioristische opvattingen een bijzondere vorm van gedrag; zij kan niet geleerd worden. Geleerd gedrag is per definitie niet meer oorspronkelijk en derhalve niet creatief. Men kan niet tweemaal dezelfde creatieve gedachte hebben. Voor het Behaviorisme is creativiteit in zekere zin een anomalie. Wel kunnen vaardigheden worden geleerd die mensen nodig hebben om hun creativiteit te uiten, deze hebben echter niet meer dan een instrumentele functie (zoals een schilder moet leren zijn penseel te beheersen en een musicus een instrument moet leren te bespelen). Het verschil tussen kunde en kunst betekent hier dat kunde een noodzakelijke maar

geen voldoende voorwaarde is voor kunst. Ook kan een individu geleerd hebben dat, wil hij tot creativiteit komen, bepaalde omgevingsvariabelen daarbij behulpzaam of stimulerend zijn. Evenzeer kan hij geleerd hebben dat creatief zijn, leidt tot belonende consequenties (erkenning, waardering), maar daarmee zal hij niet nog meer creatief in de zin van oorspronkelijk kunnen worden.

Individuele verschillen tussen mensen zijn zo gevarieerd, complex en fijnmazig dat een zekere vorm van rubricering nodig is om onderlinge verschillen tussen personen hanteerbaar te maken. Individuen laten zich het meest effectief onderscheiden op basis van zogenaamde persoonlijkheidsprofielen. Om het voor een manager beter mogelijk te maken gericht te

interveniëren en de situatie te beïnvloeden ten behoeve van meer creativiteit zou hij zicht moeten hebben op een mogelijke samenhang tussen bepaalde persoonlijkheidsvariabelen enerzijds en situationele factoren anderzijds. Anders gezegd: “Bij wie werkt welke omstandigheid bevorderend op creatief gedrag?”

Hoe meer we weten over de samenhang tussen bepaalde persoonlijkheidskenmerken enerzijds en de beleving van creativiteit stimulerende omgevingsvariabele anderzijds, des te beter een manager kan inspelen op de diversiteit in de groep. Er is hoe dan ook een taak weggelegd voor de manager in het faciliteren van creativiteit door het organiseren van ruimte voor het spelen met ideeën, door de betrokkenheid van medewerkers te bevorderen en door richting te geven aan het handelen en denken via het helder communiceren wat de doelen van de organisatie zijn. Bij elk van deze aandachtsgebieden speelt betekenisgeving een cruciale rol.

Het onderzoek naar de invloed van persoonskenmerken op het ontstaan van creatief gedrag en het verloop van het creatieve proces zette mij op het spoor om te twijfelen aan het uitgangspunt dat we creativiteit als een eenduidig concept moeten zien. Verschillende onderzoeksresultaten (o.a. Batey et al, 2010, Feist, 1998, Preckel, 2006) hebben geleid tot de aanname dat er niet zozeer sprake is van één vorm van individuele creativiteit maar dat we functioneel onderscheid kunnen maken tussen twee wezenlijk verschillende vormen van creativiteit welke ik hier ‘alfa’ – en ‘bèta’ creativiteit heb genoemd. De belangrijkste verschillen tussen de twee liggen in de persoonsgebonden eigenschappen die een rol spelen in het creatieve proces. Daarnaast is er een verschil in het zwaartepunt van de inspanningen in relatie tot het creatieve moment die met dit proces gemoeid gaat.

Het is een bekend feit dat elk individu anders kan reageren op een bepaalde omgevingsvariabele. Dit betekent dat een bepaalde situationele factor voor de één een faciliterende werking kan hebben op creatief gedrag en voor de ander een remmend effect oplevert. Dit maakt het lastig om voor meerdere mensen tegelijk een situatie te creëren die voor elk individu dezelfde werking heeft. Een lastig probleem voor managers die een groep mensen of een team willen stimuleren of ondersteunen met creativiteit bevorderende maatregelen. Wellicht maakt het onderscheid

tussen alfa- en bèta creativiteit (dat van de ‘kunstenaar’ en van de ‘ambachtsman’) het mogelijk een tweedeling te hanteren die in zekere zin bijdraagt aan overzicht bij het willen manipuleren van omgevingsvariabelen.