• No results found

Het semantisch veld van creativiteit

2.4 Improvisatie en intuïtie

De creatieve persoon wordt vaak vereenzelvigd met iemand die goed in staat is te improviseren. Om, anders gezegd, oplossingen te bedenken die niet voor de hand liggend zijn waarbij hij gebruik maakt van beperkte middelen en vaak in een situatie waarin er sprake is van tijdsdruk. Hij lijkt daarbij terug te vallen op zijn intuïtie om daarmee eerder geleerde inzichten en vaardigheden op een nieuwe manier toe te passen. Welke betekenis hebben de begrippen improvisatie en intuïtie nu ten aanzien van creativiteit en hoe verhouden ze zich tot elkaar? De etymologie2 van beide begrippen levert de volgende informatie op. Improviseren wordt letterlijk vertaald met ‘voor het ogenblik bedenken’. De term is afkomstig van het Latijn improvisus en heeft daar de betekenis ‘al van verre vooruitzien’ afgeleid van providère: pro (voor) en vidère (zien). Het voorvoegsel ‘im’ verwijst naar het tegenovergestelde ofwel het niet vooruit kunnen zien of het niet vooruit hebben kunnen zien. Intuïtie (ingeving of voorgevoel) verwijst in zekere zin naar het tegenovergestelde van improvisatie. Het element van vooruit zien of vooruit voelen is er onlosmakelijk mee verbonden. Vergelijk ook het Latijn intuitio (blik, gezicht) van intueri (zijn blik richten op). De oorsprong van het begrip intuïtie ligt in het Latijnse intuitus (het kijken naar, blik, gezicht) van in +

tuëri (beschouwen, waarnemen). Intuïtie heeft voornamelijk in oorsprong de betekenis van ‘naar

binnen kijken’. Dit ‘inzien’ of ‘naar binnen kijken’ is echter niet hetzelfde als het hebben van inzicht. Intuïtie verwijst meer naar een activiteit, het ‘kijken naar’ en niet naar hetgeen wat onderwerp van de aandacht is, hetgeen waarnaar gekeken wordt. Analoog hieraan is de moeite die velen kennen om hun intuïtie te duiden; ze ervaren een gevoel maar kunnen er nog niet de juiste betekenis aan toekennen. Ze ‘weten’ nog niet wat het precies betekent. Het hebben van inzicht daarentegen verwijst naar een resultaat, een ‘weten’, kennis of begrip hebben van iets.

Hoe hangen intuïtie en improvisatie samen op het niveau van hun betekenis? Op welke manier hangen de beide fenomenen samen in de praktijk? Leidt intuïtie tot betere improvisatie? Is intuïtie een element van improvisatie? Leidt veelvuldig improviseren tot een beter ontwikkelde intuïtie? Intuïtie en improvisatie komen dichter bij elkaar te liggen in hun betekenis juist daar waar ze zich in de kern van elkaar onderscheiden. Een gemeenschappelijk element ligt in het ‘vooruit kunnen zien’ wat bij het improviseren als onmogelijkheid of afwezigheid wordt verondersteld en bij intuïtie juist een kenmerk is. Improvisatie verwijst naar het vermogen om, zonder kennis te hebben van wat precies de gevolgen zijn, adequaat te reageren op de situatie die zich aandient. In zekere zin zijn de begrippen tegenovergesteld aan elkaar en vormen ze een dialectische verbinding. Het

2 Voor een verwijzing naar de herkomst van woorden is gebruik gemaakt van het Etymologisch Woordenboek, Van Dale Lexicografie bv, Utrecht / Antwerpen, 1997.

verbindende element ligt daarbij besloten in het (al dan niet) kunnen voorstellen van de gevolgen, het maken van een mentale of gevoelsmatige representatie van hetgeen (nog) niet is of hetgeen dat niet gekend (niet-weten) is.

De betekenis ‘voorgevoel’ legt de nadruk op het gevoelsmatige en het niet-rationele. Het zou op basis van deze twee betekenissen (ingeving, voorgevoel) moeten gaan om een niet-rationele, ingegeven of verkregen verheldering.

Ingeving suggereert dat hetgeen aan de persoon helder wordt, ‘gegeven’ is. Daarmee ontstaat een relatie tussen gever en ontvanger en hetgeen gegeven is (triade). Deze laatste toevoeging (-geving) vindt men niet terug in de oorspronkelijke betekenis van intuïtie (kijken naar, beschouwen, waarnemen). Het ‘gevende’ element in de betekenis impliceert tevens dat de persoon iets geschonken krijgt, dat hij het niet door eigen handelen verkrijgt. Tenzij er sprake is van reciprociteit. Omdat intuïtie binnen de persoon plaatsvindt zou reciprociteit kunnen duiden in de richting van een eerdere investering door de persoon welke als resultaat heeft dat hij een verhelderende ingeving geschonken krijgt.

Improvisatie veronderstelt een activiteit op de korte termijn (het hier en nu). Improvisatie vereist een zekere onmiddellijkheid in het handelen en een waakzame en alerte geest. Intuïtie heeft naar mijn mening meer betrekking op het gevoelsmatige, niet-rationele, een eerder passieve ervaring dan een actief handelen en maakt, meer dan improvisatie, het langere termijn element aannemelijk. De intuïtieve persoon is niet per se een handelende, waakzame of alerte geest. Intuïtie herbergt een passief element in zich dat niet strijdig is met het ‘ontvangende’ aspect. Een tweede samenhang ligt in een volgordelijk verband waar intuïtie voorafgaat aan improvisatie en zelfs tijdens het improviserende proces als terugkoppelingsmechanisme werkt. Dit in die zin dat de intuïtie de improviserende handeling bekrachtigt of juist niet.

Een derde samenhang zie ik in het gegeven dat improvisatie en intuïtie beide een element van het ‘niet weten’ of ‘niet kennen’ in zich hebben. Improvisatie duidt op het onvoorbereid handelen van de persoon in het moment terwijl hij niet vooruit kan zien (weet) wat hij zou kunnen of moeten doen. De intuïtieve persoon bemerkt, voelt of ervaart een gewaarwording met betrekking tot iets wat hij niet weet. Het is een voorgevoel waar nog betekenis aan toegekend dient te worden en nog geen ‘weten’ representeert. Dit niet-weten stelt de persoon voor de uitdaging om wel te weten; uit te zoeken wat de intuïtie betekent en welke waarden er aan toegekend moeten worden. Het niet-weten is voor de improviserende mens een uitdaging om desondanks tot zinvol handelen te komen. Interessant in dit verband is het werk van De Groot over de rol van intuïtie bij schakers (De Groot, 1986, zie ook Van Heck et al., 1993). Hij ziet de menselijke intuïtie als het vermogen om tot een beslissing te komen door middel van ad hoc, algemene, holistische overwegingen die voortkomen uit iemands ervaringen en getransformeerd worden tot een relatief vaag vermoeden (Herik & Visser, 2006).

Het probleem van het niet-weten kan opgelost worden door vergaring van kennis of inzicht om zo te komen tot het weten. Een manier om te compenseren voor het niet-weten is de verbeelding. Verbeelding verwijst hier naar het hebben van een mentale presentatie van een niet bestaande werkelijkheid. De mate van kennis (weten) is onvoldoende aanwezig om het handelen te kunnen sturen. Intuïtie is een voorgevoel waaraan de betekenis nog moet worden toegekend waarna intuïtie kan doorgroeien naar ‘weten’. De verbeelding van iets wat (nog) niet is kan zowel bij de intuïtieve als bij de improviserende persoon richting geven aan het handelen.

De improviserende acteur verbeeldt zich, kort voorafgaand aan het handelen, het resultaat van zijn improvisatie, ook wel: “zijn improvisatie”. De improviserende musicus ‘hoort’, als een vorm van auditieve verbeelding, net voor zijn bijdrage, hetgeen hij wil gaan spelen.

Het vermogen om te kunnen verbeelden is tevens een faciliterende factor. Het voor ogen hebben van een doel stimuleert het leveren van inzet. De mate waarin het vermogen tot improvisatie, intuïtie en verbeelding aanwezig is, verschilt van persoon tot persoon.

In geval van niet-weten kan zich het fenomeen van de verbeelding voordoen; een gevoelsmatige of mentale representatie van een moment in de (nabije) toekomst. Een vierde verbindend element in improvisatie en intuïtie ligt daarmee naar mijn mening in het verbeeldende aspect van beide. De improviserende persoon moet zich kunnen verbeelden wat zijn handelen zal zijn alvorens hij er toe overgaat. Immers; zou dit moment niet bestaan dan zou het een lucky shot zijn, een willekeurige poging om iets relevants te ondernemen in de betreffende situatie die het niveau van

trial and error niet overstijgt. Het feit dat hij improviseert impliceert dat het handelen zich afspeelt

in een zeer kort tijdsmoment, soms binnen een fractie van een seconde. De tijdsdruk is groot en de persoon beschikt slechts over beperkte middelen, er ligt geen draaiboek of blauwdruk. Het voornaamste waarop hij kan terugvallen is een mix van eerdere ervaringen, kennis van de materie, beheersing van gereedschap of instrumentarium, de vaardigheid om een goede inschatting te maken van hetgeen van hem verwacht wordt en de moed om zich in het ongewisse te storten. Intuïtie kent ook het verbeeldende element; de intuïtieve persoon verbeeldt zich, op gevoelsmatig niveau, iets wat hij niet bewust heeft beredeneerd en hem verrijkt al kan het als een belasting ervaren worden omdat hij nog niet weet hoe hij deze intuïtie moet duiden. In tegenstelling tot het improviseren kan intuïtie een rol spelen over een langere tijdspanne. Hetgeen verbeeld (gevoeld) wordt, heeft hiermee meer tijd om te groeien of te rijpen, al dan niet doordat het aan een kritische reflectie onderworpen wordt. De intuïtieve persoon is niet per definitie een handelende persoon. Improviseren is meer verbonden met het handelen, intuïtie met het voelen. Hiermee komt de functie van de verbeelding anders te liggen dan bij de improviserende mens.