• No results found

Twee praktijkvoorbeelden

In document Tijd voor sociaal beleid (pagina 129-134)

Mieke Schrooten, Rebecca Thys en Els Nolf

6. Twee praktijkvoorbeelden

De vaststelling dat veel zelforganisaties in belangrijke mate actief zijn op het vlak van welzijn geldt ruimer dan de Belgisch-Marokkaanse, -Turkse en -Congolese verenigingen (Boujebbar e.a., 2014; Nolf & Van Den Daele, 2012; Schrooten e.a., 2015). Om hun rol in het Brusselse welzijnslandschap te illustreren, gaan we in op twee praktijkvoorbeelden.

De Mangoboom in Bloei is een voorbeeld van een zeer laagdrempelige zelforganisatie die flexibel inspeelt op de behoeften van haar achterban en expertise heeft rond het werken met een ‘superdivers’ publiek.

Het tweede voorbeeld is het project Powercare, dat liep tussen 2012 en 2015 en gericht was op het formuleren van aanbevelingen om een toekomstig beleid rond zelforganisa-ties en hun brugfunctie naar reguliere sectoren vorm te geven. Dit project illustreert de nood en het belang van samenwerking tussen zelforganisaties en de formele welzijns-sector om een betere toegang tot de sociale dienst- en hulpverlening te garanderen voor alle Brusselaars. Tegelijk legt het een aantal knelpunten bloot die zich kunnen voordoen in dergelijke samenwerkingsprocessen.

6.1 De Mangoboom in Bloei: een inspirerend voorbeeld van een multiculturele nabijheidsorganisatie

Twintig jaar geleden stelde de huidige voorzitster van de Mangoboom Angélique Mayele vast dat er weinig of geen aanbod was voor Afrikaanse ouderen in Brussel. Ze vertelt:

“Ze zaten zich thuis bij de kinderen te vervelen en TV te kijken. Toen hebben we beslist om de Mangoboom in Bloei op te richten om hun activiteiten aan te bieden maar ook de toegang tot de bredere samenleving te vergemakkelijken” (eigen vertaling uit Ramirez, 2016). Later richtte de zelforganisatie ook huiswerkklassen en taallessen in, in het bij-zonder voor de kinderen en jongeren van nieuwkomers in Anderlecht. Hoewel ze begon als een organisatie voor Afrikaanse ouderen, is het nu ook een plek voor jongeren en kinderen uit alle hoeken van de wereld en komen er zowel nieuwkomers als derde ge-neratie migranten over de vloer.

De Mangoboom is een van de cases in het DieGem onderzoeksproject, waarin men zocht naar uiteenlopende innovatieve vormen van solidariteit in diversiteit.7 De onderzoekers beschrijven de Mangoboom als een rijke, veelzijdige, multiculturele nabijheidsorganisa-tie (Debruyne & Oosterlynck, 2016). Om een verder beeld te geven van de werking van de Mangoboom, gaan we in op een aantal bevindingen van dit onderzoek, aangevuld met observaties van Els Nolf in het kader van een aantal projecten – zoals de film Kotosa (Ramirez, 2016) – die ze in co-creatie met de Mangoboom ontwikkelde.

De Mangoboom vertrekt niet zozeer vanuit een theoretische missie maar zoekt actief oplossingen voor concrete noden van de leden en dat wordt door de deelnemers ook zo erkend. Nolf wijst erop dat als je in de Mangoboom binnenkomt, de kans groot is dat je er iemand aantreft die een vraag heeft om duiding te geven bij een officiële brief.

Verder zijn het de kinderen en vrijwilligers die voor de dynamiek op de plek zorgen.

Ook ouders komen er over de vloer. De taallessen worden er ingericht zonder al te veel bureaucratische voorwaarden, waardoor ze telkens weer een groot succes zijn. Tijdens de activiteiten van de senioren wordt er veel gepalaverd maar is er vooral veel steun in het samenzijn.

De DieGem onderzoekers argumenteren op basis van deze observaties van Nolf dat de Mangoboom op die momenten functioneert als een warme, onthalende plek waarbij

weinig meer moet dan levenswijsheden uitwisselen, je haakwerkje meebrengen en een wijntje of een koffie drinken. “De leden worden tegelijkertijd indien nodig doorverwe-zen naar diensten. Het kan gaan over welzijnsdiensten zoals het OCMW of hulpverle-ning, de gemeentelijke administratie, maar ook lokale diensten als het Gemeenschaps-centrum, de bibliotheek of de plaatselijke werkwinkel. Op die manier is de Mangoboom een knooppunt in een netwerk van allerlei diensten en voorzieningen in Anderlecht”

(Debruyne & Oosterlynck, 2016, p. 11).

Door de nabijheidspolitiek van de Mangoboom en de afwezigheid van administratieve en andere drempels, kent de zelforganisatie een opvallend groot aantal leden en bezoekers, met een grote diversiteit qua etnische achtergrond, leeftijd en verblijfsstatus. Bovendien is ook de vrijwilligersploeg etnisch-cultureel divers. In de Mangoboom wordt met andere woorden belangrijke expertise ontwikkeld rond het werken in een superdiverse context.

Tegelijk wijzen de DieGem-onderzoekers op de hindernissen die de Mangoboom tegen-komt. Haar werking botst bijvoorbeeld soms op de bicommunautaire Brusselse logi-ca, terwijl de zelforganisatie zich hier eigenlijk juist niet wil inpassen (Debruyne &

Oosterlynck, 2016, p. 10). Zo bestaat er bij de VGC en de COCOF een andere visie over huistaakklassen, terwijl de Mangoboom zowel voor Franstalige als Nederlandstalige kin-deren wil werken. Zoals we eerder aanstipten, worden deze hindernissen ook door andere zelforganisaties ervaren.

6.2 Powercare: samenwerking verkennen tussen zelforganisaties en reguliere welzijnsorganisaties

We toonden aan dat er in Brussel naast de klassieke of reguliere sociaal werkorganisa-ties ook ‘nieuwe’, meer informele, actoren zijn met een welzijnsaanbod. Zelforganisa-ties zijn talrijk aanwezig en sommige bedienen een grote achterban. Het formele sociaal werk wordt uitgedaagd om zich te verhouden tot en om te gaan met deze spelers. Het debat over de kerntaken van zelforganisaties en de wenselijkheid van hun uitbreiding richting ‘reguliere sectoren zoals welzijn en cultuur’, hun bruggenbouwersrol naar de hulpverlening of hun eerstelijnsfunctie, is in Vlaanderen minstens zo oud als het de-creet sociaal-cultureel volwassenenwerk zelf. Ook in Brussel leeft dit debat. Het project Powercare wilde hiertoe een bijdrage leveren.

Het formele sociaal werk wordt uitgedaagd om zich te verhouden tot en om te gaan met deze spelers.

Powercare was een samenwerking tussen de koepel van zelforganisaties VOEM-Brussel en de (toenmalige) BWR. De opzet van het project was een lerend netwerk creëren met

zelforganisaties en actoren uit het reguliere circuit. Het viel onder de subsidieregeling

‘Voorportaalprojecten’ van de VGC, dat initiatieven subsidieerde die de link moesten leggen tussen etnisch-culturele verenigingen en reguliere organisaties, waaronder wel-zijnsorganisaties. Powercare was een van de acht geselecteerde voorportaalprojecten en richtte zich specifiek op het thema zorg en welzijn. Het was een levendig en zeer di-vers netwerk van zelforganisaties, vrijwilligers, sleutelfiguren en welzijnsorganisaties in Brussel. De doelstellingen waren – vrij vertaald: (1) elkaars werking leren kennen, (2) wederzijdse doorverwijzing mogelijk maken, (3) intervisie en kruisbestuiving, (4) een back-office bieden voor belangrijke en/of moeilijke voorverwijzingen, (5) onderlinge rolafbakening, (6) ondersteuning van de zelforganisaties in basic needs, (7) bijdragen aan een interculturalisering van het publiek van de formele diensten en (8) het investe-ren in netwerken (BWR, 2015). We lichten de inzichten uit het project Powercare verder toe voor twee van deze doelstellingen. Verder bespreken we nog enkele spanningen die tijdens het samenwerkingstraject naar boven kwamen.

6.2.1 Wederzijdse doorverwijzing mogelijk maken

Zelforganisaties en de zogeheten sleutelfiguren uit deze organisaties verwezen al voor de opstart van het project mensen door naar de reguliere welzijnssector. Het omgekeer-de gebeuromgekeer-de evenwel minomgekeer-der vaak, ook al hadomgekeer-den welzijnswerkers wel omgekeer-de vraag om dit te kunnen doen (voor voedselbedeling, ontmoeting ...). Zo was een CAW-medewerker verrast door de vele initiatieven die een grote moskee in Molenbeek neemt rond opvang van nieuwkomers, maaltijden voor thuislozen enzovoort. Deze medewerker wees op het belang om op zijn minst op de hoogte te zijn van dergelijke initiatieven.

De vraag naar een ‘sociale kaart van de zelforganisaties’ kwam telkens terug, een vraag die zeer relevant is in het kader van de uitwerking van een lokaal sociaal beleid in Brus-sel. De voormalige BWR reageerde daarop door meer zelforganisaties in het Brussels zakboekje8 op te nemen. Toch blijven veel zelforganisaties, burgerinitiatieven, voedsel-banken en de sociale dienstverlening van religieuze instellingen tot op heden buiten het vizier van zowel de overheden als de reguliere welzijnsactoren. Het in kaart brengen van dit soort initiatieven wordt bemoeilijkt door het gebrek aan middelen, maar ook door de institutionele en tweetalige context van Brussel. Bovendien verwijzen we naar de hoge turnover binnen deze ‘informelere’ sfeer en het gebrek aan kennis en voeling van de overheden met deze organisaties en de daarbij horende ‘nervositeit’ omdat men niet weet met wie men te doen heeft.

Sommige sleutelfiguren vallen bovendien niet onder de noemer van een enkele zelfor-ganisatie thuis te brengen, maar zijn verbonden aan meerdere initiatieven (De Donder e.a., 2014). Een voorbeeld hiervan is ‘Mama Régine’. Régine is actief bij de zelforgani-satie Union des femmes Africaines, maar opereert in haar sociale dienstverlening ook vanuit een katholieke parochie, waar ze op zondag de mis bijwoont én vanuit een Afri-kaanse kerk, waar ze op woensdag gebedsmomenten bijwoont. Mama Régine woont in

de aftandse Papenvesttorens in het centrum van Brussel. Ze kent er vele buurtorganisa-ties zoals de lokale dienstencentra Forum en het Anker en vzw Pigment, is betrokken bij huistaakklassen enzovoort. Soms spreekt ze actief mensen aan waarvan ze denkt dat ze hulp nodig hebben. Régine bereikt veel mensen die hun weg niet kunnen vinden naar de reguliere hulpverlening (Deleu & Nolf, 2015).

6.2.2 Zelforganisaties ondersteunen in hun basisnoden

Veel verenigingen hebben moeite om te overleven, administratieve lasten te dra-gen of een vast en betaalbaar lokaal te vinden.

Veel verenigingen hebben moeite om te overleven, administratieve lasten te dragen of een vast en betaalbaar lokaal te vinden. Een belangrijk deel van de job van de medewer-ker van het project Powercare bestond – onvoorzien maar noodzakelijmedewer-kerwijs – uit het ondersteunen in deze basic needs van zelforganisaties. Er zou binnen een lokaal sociaal beleid kunnen worden nagedacht over hoe zelforganisaties (en bij uitbreiding andere burgerinitiatieven) kunnen beschikken over lokalen, computers, toegankelijke informa-tie, goede betaalbare vormingen enzovoort. In Brussel zijn er enkele acties in die rich-ting die ontwikkeld worden in concrete samenwerkingsverbanden tussen enkele zelf-organisaties enerzijds en de lokale dienstencentra en gemeenschapscentra anderzijds.

6.2.3 Powercare bracht spanningsvelden in samenwerking aan het licht

De samenwerking tussen een lokaal sociaal beleid, het (reguliere) sociale werk en zel-forganisaties is niet altijd evident (Van Dam & Raeymaeckers, 2017). We vermelden vier spanningsvelden die het Power care-project aan het licht bracht. Ten eerste erva-ren zelforganisaties niet zelden onbegrip of een gebrek aan inlevingsvermogen in het perspectief van hun doelgroep, zowel bij de publieke overheden als in contact met de meerderheidsgroepen in Brussel. Ten tweede hebben zelforganisaties vaak het gevoel

‘geïnstrumentaliseerd’ te worden in een samenwerking. Dit wordt nog te veel onder-schat in concrete samenwerkingen tussen zelforganisaties en de formele welzijnssec-tor, hetgeen soms leidt tot grote, al dan niet opgekropte, frustraties.

Ten derde nemen de zelforganisaties heel vaak duidelijke standpunten in en spelen ze

‘kort op de bal’. Deze manier van werken staat soms haaks op de organisatiecultuur van de gesubsidieerde middenveldorganisaties of het formele sociale werk. Tot slot blijven zelforganisaties ook intern niet van spanningen gespaard. Interne spanningen kunnen ontstaan ten gevolge van een gebrek aan financiële middelen, maar ook door foute be-slissingen door de bestuursleden of door een draaglast (veel leden en veel noden) die groter blijkt te zijn dan de draagkracht (weinig middelen, weinig betalend personeel).

Het vraagt veel inlevingsvermogen, creativiteit en flexibiliteit om met deze spanningen in concrete samenwerkingsprocessen om te kunnen gaan. We argumenteren dan ook dat we er zouden moeten van uitgaan dat elk samenwerkingsproces, ook al worden be-oogde resultaten uit subsidieplannen op het eerste gezicht niet gehaald, leerprocessen voor alle betrokkenen in gang zet.

7.

Conclusie: zelforganisaties als co-creatoren voor een effectief lokaal

In document Tijd voor sociaal beleid (pagina 129-134)