• No results found

Etnisch-culturele zelforganisaties: een nulde lijn om de toegankelijkheid van de eerste lijn te ondersteunen?

In document Tijd voor sociaal beleid (pagina 125-129)

Mieke Schrooten, Rebecca Thys en Els Nolf

5. Etnisch-culturele zelforganisaties: een nulde lijn om de toegankelijkheid van de eerste lijn te ondersteunen?

Om een zicht te krijgen op de aanwezigheid van zelforganisaties in Brussel kan het nationaal register van rechtspersonen een eerste aanknopingspunt zijn. In het kader van haar doctoraatsonderzoek consulteerde Thys (2017) dit register om na te gaan hoeveel Belgisch-Marokkaanse, -Turkse en -Congolese organisaties hier geregistreerd stonden. Haar onderzoek focuste immers op deze drie groepen. Het register vermeldde in 2009 respectievelijk 645, 196 en 642 Belgisch-Marokkaanse, -Turkse en -Congolese organisaties in Brussel, in vergelijking met 150, 80 en 100 verenigingen in 2000. Als we deze aantallen relateren aan de omvang van de respectievelijke bevolkingsgroe-pen3 dan stellen we vast dat de zogeheten ‘organisationele dichtheid’ (aantal organisa-ties/omvang populatie) voor de Belgisch-Congolese groep opmerkelijk is (0,032): deze ligt zeven keer hoger in vergelijking met de Belgisch-Marokkaanse (0,005) en -Turkse groep (0,005).

Het register vermeldde in 2009 respectievelijk 645, 196 en 642 Belgisch-Marok-kaanse, -Turkse en -Congolese organisaties in Brussel.

Bij deze cijfers maken we drie kanttekeningen. Ten eerste is een hoog percentage van verenigingen die in het register werden vermeld, niet terug te vinden op het terrein.

Dit percentage varieert lichtelijk naargelang de groep maar loopt op tot meer dan 50%

voor de Belgisch-Marokkaanse verenigingen. Dit kan op zijn minst gedeeltelijk worden verklaard door de niet-registratie van een opheffing. Een andere verklaring is dat de vereniging wél nog actief is, maar op een ander adres dan het registerdocument aan-geeft. Ten tweede brengt het register enkel de geregistreerde verenigingen in kaart en dus niet alle feitelijke verenigingen. Dit houdt eveneens een kloof in tussen het register en wat er beweegt op het terrein. Veel van de zelforganisaties beginnen alvast als een feitelijke vereniging.

Ten derde zijn er verschillende mogelijke invullingen van de term ‘zelforganisaties’. Voor deze dataverzameling werd de samenstelling van de raad van bestuur als selectiecri-terium gehanteerd. Alle verenigingen waarvan meer dan de helft van de leden van de raad van bestuur een respectievelijk Marokkaanse, Turkse of Congolese herkomst heeft, werden in kaart gebracht – ongeacht de missie van de vereniging. Sommige definities die in de literatuur over zelforganisaties worden gehanteerd, zijn een stuk restrictiever.

Anciaux (2014) bijvoorbeeld definieert een etnisch-culturele zelforganisaties als “een so-cio-culturele vereniging opgericht door en voor mensen die erkennen dat ze een etnisch-culturele identiteit delen” (p. 70). De definitie van Thys is ruimer: elke organisatie (gere-gistreerd als vzw of asbl) in Brussel die opgericht en geleid wordt door een meerderheid van mensen met een bepaalde migratie-achtergrond wordt als een (etnisch-culturele) zelforganisatie beschouwd. Het Vlaams beleid definieert zelforganisaties nog nauwer als de verenigingen van etnisch-culturele minderheden en hun dertien federaties die onder het Vlaams decreet sociaal-cultureel volwassenenwerk (2003) vallen. Deze definitie laat echter veel initiatieven buiten beschouwing, in het bijzonder deze die in Brussel eerder aansluiting vinden bij het Franstalige politiek niveau en bijvoorbeeld vallen onder CO-COF beleidsdomeinen zoals ‘cohésion sociale’ en/of ‘éducation permanente’. Deze laatste maakten wel deel uit van de dataverzameling die Thys in 2009 verrichtte.

5.1 Meervoudige ‘opportuniteiten’ voor Brusselse zelforganisaties

Dat de gegevens die Thys (2017) verzamelde verder gaan dan de zelforganisaties erkend binnen het Vlaams decreet sociaal-cultureel volwassenenwerk blijkt ook uit de ant-woorden op de vraag met welke politieke overheden de organisaties contact houden.

Terwijl 50% van de ondervraagde zelforganisaties aangeeft het jaar voorafgaand aan het interview contact te hebben gehad met de COCOF, geeft slechts 15% aan met de

VGC contact te hebben gehad. Het lokale bestuur blijkt evenwel het politieke niveau te zijn waarmee de Brusselse zelforganisaties het meest frequent contact onderhouden.

Niet minder dan 40% van de zelforganisaties geeft aan regelmatig contact te hebben gehad met de lokale administratie. Als we daar nog eens de zelforganisaties bij optellen die af en toe in contact waren met de lokale administratie dan komen we uit bij een percentage van niet minder dan 75%. De zelforganisaties onderhouden daarnaast nog contacten met de Vlaamse overheid (10%) en met de Brusselse Waalse Federatie (30%).

Enerzijds kan de institutionele complexiteit in Brussel worden gezien als een kans voor het etnisch-culturele verenigingsleven. De verschillende overheden ontwikkelen elk hun eigen beleidslijnen waarbinnen budget wordt uitgetrokken om deze verenigingen te fi-nancieren. De aanwezigheid van verschillende overheden kan daarom aanleiding geven tot een grotere interne diversiteit. De accenten die worden gelegd in de COCOF beleids-domeinen ‘éducation permanente’ of ‘cohésion sociale’ zijn niet dezelfde als deze die bij-voorbeeld het Impulsfonds van de VGC uitstippelt. De verschillende overheden en de bijhorende beleidslijnen die in Brussel gelden, creëren met andere woorden meervoudige

‘opportuniteiten’ voor zelforganisaties. Anderzijds maakt deze institutionele complexiteit het, omwille van de taalvereisten en de vereisten qua (taal)samenstelling van de raad van bestuur, soms onnodig moeilijk voor etnisch-culturele verenigingen om in aanmerking te komen voor subsidies van een van beide gemeenschappen. Niet zelden merken we op het terrein dat verenigingen om deze reden in twee splitsen, waarbij een deelvereniging aansluit bij de Vlaamse gemeenschap en de andere bij de Franstalige gemeenschap.

5.2 Een hoge turnover en een gemiddeld klein budget

Met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst bracht Thys (2017) een aantal ken-merken van de Belgisch-Marokkaanse, -Turkse en -Congolese zelforganisaties in kaart.4 Ze bevroeg onder meer de leeftijd van de organisaties, het aantal leden, het jaarlijkse budget en het type activiteiten dat ze organiseren. Vooreerst stelt Thys vast dat een groot aandeel (meer dan 40%) van de drie groepen zelforganisaties nog niet langer dan vijf jaar (als geregistreerde vereniging) actief is. Rond de 70% van de zelforganisaties bestaat nog niet langer dan tien jaar en minder dan 10% is langer dan twintig jaar ac-tief. Dit resultaat wijst op een hoge turnover in het Brusselse etnisch-culturele vereni-gingsleven. Deze bevinding kwam ook terug in het kwalitatief onderzoek (Nolf & Van Den Daele, 2012; Schrooten e.a., 2015) dat mee aan de basis ligt van dit hoofdstuk. Het duurzaam uitbouwen van een etnisch-culturele zelforganisatie, zo getuigt bijvoorbeeld de voorzitster van de Mangoboom in Bloei (zie later), blijkt geen evidentie.

Vooreerst stelt Thys vast dat een groot aandeel (meer dan 40%) van de drie groepen zelforganisaties nog niet langer dan vijf jaar (als geregistreerde vereniging) actief is.

De hoge turnover is niet geheel verwonderlijk wanneer we de cijfers in verband met het jaarlijkse budget ernaast leggen. Van de bevraagde organisaties beschikt 75% over een jaarlijks budget dat niet hoger ligt dan 50.000 euro. Niet minder dan 40% van de Belgisch-Congolese verenigingen vermeldt over niet meer dan 2.500 euro per jaar te beschikken. Het percentage van organisaties dat slechts over 2.500 euro per jaar be-schikt, ligt voor de Belgisch-Marokkaanse en -Turkse verenigingen een stuk lager op respectievelijk 15% en 20%. Het verschil is statistisch significant op een niveau p < 0,05 (X² = 30,287, df = 18).

De belangrijkste overheden die de Brusselse zelforganisaties financieren zijn de lokale overheden en de overheden van de regio’s en/of gemeenschappen. Rond de 25% van de Belgisch-Marokkaanse en -Turkse zelforganisaties geeft aan een subsidie te krijgen van een lokale overheid. Dit ligt een stuk lager voor de Belgisch-Congolese verenigingen, namelijk op 15%. Een vergelijkbaar verschil tekent zich af voor wat de financiering afkomstig van het regionale of gemeenschapsniveau betreft. Terwijl rond de 30% van de Belgisch-Marokkaanse en -Turkse zelforganisaties aangeeft subsidies te krijgen van deze overheden, is dat maar voor 15% van de Belgisch-Congolese zelforganisaties het geval. Bovendien werkt meer dan de helft van de verenigingen zonder een enkel betaald personeelslid. Rond de 40% van de Belgisch-Marokkaanse en -Turkse zelforganisaties stelt een tot negen betaalde personeelsleden in dienst. Voor de Belgisch-Congolese zelf-organisaties is dat slechts 15%. Er bestaat bovendien een sterk positieve samenhang tussen het krijgen van subsidies aan de ene kant en het tewerkstellen van betaald per-soneel aan de andere (phi = 0,338, df = 1, p < 0,001). We concluderen dus dat de gegevens over de levensduur van de organisaties en deze over het jaarlijkse budget, de publieke financiering en de aanwezigheid van betaald personeel sterk parallel lopen.

Wat de grootte van de organisaties betreft, observeren we dat meer dan de helft van de drie groepen organisaties minstens dertig leden heeft.5 De Belgisch-Turkse organisaties zijn evenwel significant groter in vergelijking met de Belgisch-Marokkaanse en Bel-gisch-Congolese (X² = 23,854, df = 10, p < 0,05). Ongeveer 40% van de Belgisch-Turkse zelforganisaties telt tussen de 100 en 500 leden, terwijl dit voor de andere groepen organisaties respectievelijk 20% en 10% betreft. Dit verschil heeft deels te maken met het hoger aantal leden van de Turkse moskeeën in Brussel, in vergelijking met respec-tievelijk moskeeën en kerken in het Belgisch-Marokkaanse en -Congolese verenigings-leven (Thys, 2017), maar ook met de hogere participatiegraad aan zowel het autochtone als etnisch-culturele verenigingsleven van de populatie van Turkse herkomst (Herman, 2015; Jacobs e.a., 2004).

5.3 Zelforganisaties als welzijnsactor?

Zelforganisaties opgericht en geleid door mensen met een migratie-achtergrond zijn talrijk aanwezig in Brussel en bereiken een relatief grote achterban, maar zijn ze ook

actief rond welzijnsthema’s en doen ze aan hulpverlening? Uit het onderzoek van Thys (2017) blijkt dat de nadruk in het Belgisch-Marokkaanse, -Turkse en -Congolese ver-enigingsleven in Brussel enerzijds ligt op het creëren van ontmoetingen en cultureel-artistieke projecten en anderzijds op een betrokkenheid op de levensomstandigheden van hun achterban. Meer dan 60% van de drie groepen zelforganisaties geeft aan op zijn minst gedeeltelijk aan sociale dienst- en hulpverlening te doen. Daarnaast zijn er ook heel wat organisaties die zich meer specifiek focussen op bepaalde doelgroepen zoals jongeren, vrouwen of ouderen. Bovendien zijn er ook organisaties die zich organiseren rond heel specifieke zorgvragen, zoals bijvoorbeeld de asbl’s Drépanocytose en Libiki die informatie en bijstand verlenen aan respectievelijk de families van kinderen die lijden aan sikkelcelanemie en aan mensen die besmet zijn met het HIV- virus. Beide zelfor-ganisaties ontstonden door een leemte in het reguliere circuit gezien beide ziektes de populatie van Congolese herkomst niet in dezelfde mate of op eenzelfde manier treffen dan de meerderheidspopulaties.

Meer dan 60% van de drie groepen zelforganisaties geeft aan op zijn minst gedeel-telijk aan sociale dienst- en hulpverlening te doen.

Het engagement van de Brusselse zelforganisaties rond welzijn, gezondheid en socio-economische integratie wordt nog eens onderstreept in de antwoorden die werden ver-zameld op de vraag naar de centrale activiteiten. In alle drie de groepen gaf 70% van de zelforganisaties aan onderwijs en vorming te organiseren. Respectievelijk 45%, 44% en 54% vermeldt aan armoedebestrijding te doen.6 51%, 37% en 51% van de Belgisch-Ma-rokkaanse, -Turkse en -Congolese verenigingen meldt actief te zijn rond immigratiethe-ma’s en 57%, 56% en 48% rond gezondheidstheimmigratiethe-ma’s. Daarnaast is het werken aan anti-discriminatie ook een veelvoorkomend accent binnen de zelforganisaties (voor 59% van de Belgisch-Marokkaanse verenigingen en 39% van de Belgisch-Turkse en -Congolese verenigingen behoort het tot een van de centrale activiteiten).

In document Tijd voor sociaal beleid (pagina 125-129)