• No results found

Een trein denderde over het viaduct

Mevrouw schrok op: ‘Wat een lawaai, he? Vreemd, dat we 't nu ineens zo erg

vinden!... Weet je nog, die treinen vlak langs het hotel in Edinburg? Dat was elke

vijf minuten een onweer!! Vond je 't niet een beetje kort, die zes weken in het

buitenland?’

‘Wel bij de heenreis, maar terug niet’, liet Hilletje los,

voegde er toonloos aan toe: ‘Niet meer’, en herstelde met een dankbaar: ‘Londen,

Winchester en Schotland!! Dat was prachtig en genoeg voor heel m'n leven! Ik dacht

eerst, dat het een sprookje was! Kan u trouwens wel begrijpen. De zee over, vreemde

steden en de bergen zien! Tussen al die mensen met d'r eigen spraak. Dat was lollig!!

En onder de grond met het spoor mee! Knal!! Met u in de hotels ook voor een echte

dame doorgaan en maar zeggen, wat je eten wil en hoe je bedje geschud moet zijn.

Nou, als 'k daar weer aan denk! Ik ben er gegroeid, zo'n stuk, mag 'k wel zeggen.

Maar toen 'k er een paar weken was, begon ik wat te missen. En 'k kan geeneens

zeggen waarom...’

‘Ja, kind’, wist mevrouw, ‘ik kan het me wel indenken. 't Lag over de zee, he?

Weer terug naar... Ach, dat weten we vaak zelf niet goed. Maar we willen terug,

opdat we niet verliezen zullen, wat we nooit bezaten. Praat ik mal?’

‘Nee, mevrouw’, vond Hilletje, legde de handen in de schoot, verborg het trekken

van haar mondhoeken met de franjes van de overgordijnen en keek tersluiks naar de

pendule op de schoorsteen. Weifelend tussen zitten en opstaan bracht ze

nerveus-lacherig uit: ‘'k Moest u nou maar meteen wel te rusten zeggen, want het

wordt laat voor ik thuis kom...’ ‘Ga je toch uit?! vroeg mevrouw verwonderd, keek

bezorgd en berustte wijs: ‘Natuurlijk ga je uit! Het is je vrije avond en je bent nog

jong! Ik dacht, dat je liever hier bleef omdat je... Nou, ja goed! Je hebt de sleutels...

Ga je naar je moeder? Doe haar dan vooral de groeten en zeg, dat ik nu toch heus

eens spoedig kennis kom maken. Zal je 't niet vergeten, Gonda?’

‘Nee, mevrouw’, beloofde ze kleurend, liep naar de tafel en van de tafel naar de

piano, draaide verlegen en stotterde: ‘Ik ga niet naar m'n moeder... Ik moet naar

Kris...’ ‘Toch?!... Ik vermeende, dat je met hem gebroken had?! Je wilde immers

liever afzien van...’

‘Hij heeft me een brief geschreven’, verontschuldigde Hilletje zich, stond in de verste

hoek van het salon achter de hoge opstand van het buffet en verklaarde gelaten: ‘Al

weken geleden... De laatste dagen in Engeland... En ik schreef terug. Dat kon ik niet

nalaten... Als je een lange tijd verkering hebt, hoor je haast vanzelf bij elkaar, vooral

als je ver weg in de vreemde ben. Begrijp u? Ik voelde me op 't lest erg in de steek

gelaten. 't Was wel mooi en gezellig met u... Maar als je lang met een jongen gaat,

dan kan je niet zo zonder meer van 'm af. Dat heeft hij... of ik, geschreven. En toen

hebben we 't weer goed gemaakt... 'k Was er geeneens blij om...’

‘Gonda!! Kind?!’

‘Ik bedoel, niet helemaal blij. Niet zo als 'k eerst gedacht heb. 'k Weet eigenlijk

niet eens goed, wat ik schreef. 't Was een gekke brief, geloof ik... En toen ben 'k weer

meegegaan...’

‘Weer meegegaan?... Ja, maar, kind, als je nou niet heel zeker weet, of je wel

voldoende van hem houdt?! Je neemt me niet kwalijk, he? Ik vraag het om je bestwil’,

vergoelijkte mevrouw het uitvragen, dribbelde verbouwereerd, vaasjes-schikkend

de kamer door en hield aan met moederlijke toenadering: ‘Weet je nu wel zeker, wat

je wilt?! Je schrijft en je weet niet eens wat en waarom! Wat is er met je aan de hand?

We zijn geen vreemden voor elkaar. Mag ik weten?... Als je je vergist in een man.

Als je je enkel maar vergist hebt, Gonda... Ik ken dien jongen van je niet; maar je

hebt me toch zo'n beetje in het vertrouwen genomen’, drong mevrouw en uit haar

stem klonk vol, warm medeleven en een angstig bevroeden, dat hunkerde naar een

geruststellend antwoord van de raadselachtige Hilletje, die in verwarring de loper

op het buffet verfrommelde en timide herhaalde:

‘Hij schreef mij en ik schreef hem... En of ik van hem hou? Ik van hem wel... Ja,

mevrouw, dat geloof ik wel...’

‘Geloven?!... Dat is niet genoeg! En hij? Als ik je goed begrepen heb, is het nog al

een streber. Een, die... Kan je me niet mèèr zeggen? Kom hier nu eens even naast

me zitten, kind?!’

‘Liever niet’, bedankte ze wijkend, sloeg de betraande wimpers op en stakkerde:

‘Dat helpt allemaal niks...’ ‘Heb je al met je moeder gesproken?... Niet?!... Dat hoor

je toch te doen, Gonda! Je mag niet zo voor een iedereen wegkruipen in je

bekommeringen. Ja, ik moet je dat wel zo zeggen! Ik heb zelf ontzettend veel

doorgemaakt en zou jou graag bewaard zien van alle leed. Er schort wat aan. Dat

voel ik! Verzwijg tegen mij alles... Alles! Maar ga naar je moeder en vertel haar, wat

je mij niet zeggen kunt! Ik vroeg, omdat ik je misschien helpen kan... Misschien!

Als jij en je verloofde niet heel zeker zijn van de wederzijdse genegenheid... Als het

dàt en dàt alleen is, kan ik je wel adviseren. Als je toch doorzet, ondanks je twijfel

en tot een huwelijk komt, dan vergaat het jou als mij: dan maak je je leven tot een...

Zal ik je m'n jeugdportretten eens laten zien, kind?’ ‘Nee, mevrouw’, sloeg ze af en

greep de uitgestoken handen, kneep: ‘Ik weet, dat u het goed met me meent! U moet

me maar niet kwalijk nemen als ik soms een beetje raar en onaardig tegen u ben. Ik

kan het niet helpen en ik bedoel het niet kwaad... Net zo min als Kris. Hij houdt wel

eerlijk van me... Soms weet ik het zelf niet meer. Als 'k maar wist of 'k... Of 'k... En

dat is alles, wat ik u zeggen kan. Laat me nou maar’, vroeg ze zielig, maakte haar

handen vrij, ging langzaam de kamer door naar de hal en kleedde zich traag met een

zorgelijk verschikken van de jassen en mantels aan de kapstok. Ze deed geen moeite

om een vrolijker deuk in haar hoedje te dwingen, legde besluiteloos de handschoenen

van de ene hand in de andere, stond verloren in de deurpost, lachte mat en wuifde

loodzwaar: ‘Nou, mevrouw, ik ga dan maar! U en mijnheer een wel te rusten!’

‘Dank je, Gonda!’ kwam terug uit het salon, waar mevrouw de stengels van een

ruiker kortte om bezig te zijn en beheerst te schijnen als verstandige vrouw... die, bij

het dichtvallen van de buitendeur, hoofdschuddend naar het venster liep om beklagend:

‘Kind!... Kind!’ haar dienstbode na te staren. Hilletje stak de brede winkelstraat over,

volgde de puien tot aan een steeg, waar een negotiemannetje krommend opdoemde

achter z'n krakende wagen, een kroeg in-kijk liet op het biljart en de tonnetjes bezet

met kerels, die landerig hun glas doorschoven of haring van de graat scheurden en

het vuil voor de voeten van het ‘kalletje’ op het gladde plaveisel smeten.

Voorzichtig stapte ze over het glibberig verraad, ontweek het lekwater dat van