twee honderd gulden die Gerrit inbracht, niet te helpen was en nu op wankelen stond...
Handlangster moest Hilletje worden, als ze waarlijk wist wat liefde was, om de zaak
thuis te redden. Bontmantels, polshorloges, ringen, armbanden, beugeltassen en zalig
lekker bikken werd in het vooruitzicht gesteld. Maar de vrijster hapte niet, kaatste
raak, dat haar bontmantel en tooi voor het oprapen lag, als ze dàt wilde. Spottend
verwierp ze het lekkerste eten, ging prat op haar zelfverdiende kleren en prees de
stamppot uitbundig.
Ruw duwde Kris haar van zich af, doch trachtte weer goed te maken met een
lijmend: ‘Hou je dan niet van me, Gon, datje me de weelde niet eens gunt?!’
‘Weelde?’ schraaltjes klonk haar stem, en laatdunkend gleed ze uit de arm van
haar bonkig-mooien vrijer: ‘M'n mevrouw heeft ook weelde.... Laten we liever
gewoon
doen en blijven. Ik vind het al erg genoeg, dat jij je de laatste tijd zo raar optuigt.
Het staatje geeneens!.... Op mij hoef je niet te rekenen bij alles wat jullie op touw
zetten. Jij, m'n vader en moeder mogen....’
‘Of je van me houdt, wil ik enkel maar van je weten!’ drong Kris, doch wachtte
niet op antwoord. Met z'n zware stem, die een bijzondere klank kreeg door z'n
opdringende betoogtrant, dreunde hij alle innigheid weer weg, illustreerde met z'n
grote, diepliggende ogen het genot van rijk-zijn en standing. Door de levendige
gebaren van iemand, die aanschouwt wat hij graag grijpen wil, probeerde hij te
overtuigen, beweerde als man van kennis, dat geldzak en bedelnap geen honderd
jaar voor het zelfde huis hangen en de rijken van vandaag de armoeizaaiers van
eergisteren zijn. Dat was een vaste wet, waaraan niet te tornen viel, een soort opperste
rechtvaardigheid, die de dragers en verdragers van de Kultuur om beurten aan de
trog roept.
Maar je moest er kijk op hebben, wat aandurven en niet te kopschuw zijn als het
er om ging, je kans te benutten en op vleug te helpen. Voor papzakken en sijsieslijmers
werd de wereld nou eenmaal niet geschapen. Goed en gemeen, dat was allemaal
maar larie en uitgevonden om de krimplijers in bedwang te houden. Er deugde niks
en geen mens, volgens Kris, die zelfs Napoleon weer in het veld bracht en betoogde,
dat de Grote Keizer een paar honderdduizend lijken moest maken om door den
onbenulligsten Pruisischen luitenant erkend te worden. Nee, stand kreeg je niet op
de boter kado, daar kwam stank bij te pas. Netjes en onnetjes werd uitgemaakt door
je spaarbankboekje of kas-tegoed! Braaf en verheven bestond niet en had nooit
bestaan. Wat wel bestond, dat was de achterbuurt met het uitvaagsel en de villawijken
vol deftigheid. Zo moest je 't leren bekijken!
‘En nou nog een vraag, Gon!’ dacht Kris te overrompelen. ‘Ben jij in de
veronderstelling, dat de deftigheid niet slapen
kan omdat er nog sloppies vol ongedierte en kinderen zonder dek en voer bestaan?....
Niks hoor! De voornaamheid maft als een marmot en vreet als een nijlpaard. Laat je
dat gezegd zijn! Alleen jij hebt last van je geweten. Dat is juist het idiote van je!’
‘Doch ie?!’
‘Ja! Jij durft nieteens een voertje te zetten bij je mevrouw, om haar en heel de rest
voor de rolwagen te spannen. Het is voor jou een koud kunsie om tamtam te maken.
Als je mevrouw en d'r vriendinnen van madam Pedasco horen en resultaat ervaren,
loopt het storm en zijn we voorgoed uit de knijp. Vooral als je mevrouw d'r horoskoop
bij ons laat verklaren. Ze zal paf staan over de nauwkeurigheid! Dobber nou niet
langer en laat de dames op ons los.’
‘Ik heb je nou al honderd keer gezegd, dat ik me daar niet voor leen!’ verwierp
Hilletje weer, liet zich duwen en trekken en zweeg met een onwillig wegwenden van
haar hoofd. ‘De rijken maffen bij onze armoed; maar wij hoeven toch niet te slapen
bij hun weelde!’ hield Kris aan en kneep: ‘Zamme Gon!’ als in kramp haar arm: ‘Als
jij een voertje wou zetten!! Dat is toch je plicht als je een vrijer heb! Met de
medewerking van jou en je moeder samen, sticht ik een vorstenhuis en maak een
koning van je vader.... Zijne Majesteit Gerrit de Mottige!!.... Lach nou is?!....
Maharadja is ook niet alles. Wonderen kan ik verrichten, als jij doet wat ik je vraag.
Het is toch geen moord, wel? Twee handen heb ik aan me lijf: en aan elke hand vijf
toverstokken. Geloof je me soms niet?!’
Ja, Hilletje geloofde wel aan de wonderen, doch niet aan de middelen waarmee
ze volbracht werden. Ze gaf geen antwoord, toonde bij een viswinkel opeens felle
belangstelling voor een schildpad, die moeizaam opkroop tegen de zinken wanden
van z'n gevangenis. Geworteld stond ze en schudde wars het zoetsappig opdringen
van Kris af als een hinderlijke last.
Telkens wanneer hij op de verdere wandeling over rijkdom en meedoen begon,
In document
Willem van Iependaal, De dans om de rinkelbom · dbnl
(pagina 82-85)