• No results found

Toezichtarrangementen van basisscholen

In document De staat van het (pagina 58-61)

Primair onderwijs

1.1 Toezichtarrangementen van basisscholen

Basiskwaliteit bij vrijwel alle scholen y Het overgrote deel van de basisscholen voldoet aan de basiskwaliteit (tabel 1.1a). Dat wil zeggen dat ten minste de opbrengsten van deze scholen voldoende zijn en het onderwijsleerproces weinig of geen ernstige tekortkomingen kent. Het aantal zwakke scholen is verder gedaald, van 202 in 2012 naar 139 in 2013. Ook zijn er minder zeer zwakke basisscholen: in 2012 waren het er 17, in 2013 waren 14 basisscholen zeer zwak. Toch zitten in totaal nog zo’n 25.000 leerlingen op basisscholen waar de kwaliteit van het onderwijs onder de maat is.

TABEL 1.1A

Toezichtarrangementen in het basisonderwijs op 1 september 2010, 2011, 2012 en 2013 (in percentages, n 2013=7.023)

  1 september 2010 1 september 2011 1 september 2012 1 september 2013

Basis 93,0 95,6 96,9 97,8

Zwak 6,0 3,8 2,9 2,0

Zeer zwak 1,0 0,6 0,2 0,2

Totaal 100 100 100 100

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Excellente scholen y In 2012 werden voor het eerst 31 basisscholen als excellent beoordeeld. Dit gebeurde door een onafhankelijke jury, in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) (Jury Excellente Scholen, 2013). Scholen konden (en kunnen) zich vrijwillig bij de jury aanmelden. Excellente scholen dienen aan een aantal criteria te voldoen. Deze scholen behalen zeer goede resultaten dankzij goed onderwijs, weten optimaal om te gaan met de omstandigheden waarbinnen de school moet werken en hebben een opvallend profiel dat in de school als geheel doorwerkt. Voorbeelden van dit laatste zijn een breed onderwijsaanbod, internationalisering,

vanzelfsprekend, onder het basistoezicht van de inspectie. De scholen met het predicaat ‘excellent’

vormen een redelijke, landelijke afspiegeling van de totale populatie scholen als het gaat om kenmer-ken als denominatie, regionale spreiding en aantal scholen per bestuur. Er is een lichte oververtegen-woordiging van scholen met veel gewichtenleerlingen en van grotere scholen. Op iets meer dan de helft van deze scholen werden de afgelopen drie jaar (2010-2012) hoge opbrengsten behaald. Als groep presteerden de excellente scholen bij de meest recente inspectiebezoeken op alle beoordeelde indicatoren beter dan andere scholen.

Nauwelijks verschillen tussen denominaties y Er zijn nauwelijks verschillen tussen de denomina-ties als het gaat om toezichtarrangementen (zie bijlage 1, figuur 1). Wel zijn islamitische scholen vaker zwak. Waar bij de meeste denominaties sprake is van een lichte afname van het aantal zwakke scholen, ziet de inspectie bij islamitische scholen, na een aanzienlijke daling in eerdere jaren, het aantal zwakke scholen licht toenemen.

Conceptscholen y Van de scholen met een specifiek onderwijskundig concept zijn de montessori-scholen en de vrijemontessori-scholen iets vaker zwak of zeer zwak (zie bijlage 1, figuur 2). Dit komt in de regel door onvoldoende tussenopbrengsten in combinatie met een of meer tekortkomingen in het onderwijsleerproces. Ook is de kwaliteitszorg vaak op meerdere onderdelen onder de maat. Op alle zwakke montessori- en vrijescholen is de planmatigheid van de leerlingenzorg als onvoldoende beoordeeld.

Kleine scholen kwetsbaar y Kleine(re) scholen (tot tweehonderd leerlingen) zijn nog steeds iets vaker zwak of zeer zwak dan grotere scholen, maar het verschil wordt kleiner (figuur 1.1a). De inspectie heeft in eerdere Onderwijsverslagen veel aandacht besteed aan de problematiek van kleinere scholen (Inspectie van het Onderwijs, 2012a; 2013a). Een van de kenmerken van kleinere scholen is dat de leerlingen vrijwel altijd in combinatiegroepen zitten. Dat vraagt meer van de managementvaardigheden van de leraren.

Leraren die lesgeven aan combinatiegroepen krijgen vaker het oordeel ‘onvoldoende’ voor didactische vaardigheden als duidelijke uitleg, het realiseren van een taakgerichte werksfeer en de afstemming van de les op verschillen tussen leerlingen (zie bijlage 2, tabel 1). Bovendien zijn kleine scholen kwetsbaarder in geval van een zieke of niet-functionerende leraar. Ook in andere landen is sprake van lagere leerpres-taties op kleine scholen in het basisonderwijs (Luyten, 2013).

FIGUUR 1.1A

Toezichtarrangementen naar schoolgrootte op 1 september 2012 en 2013 (in percentages, n 2013=7.011)

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Basis

„2012

„2013 Zwak

„2012

„2013 Zeer zwak

„2012

„2013 1-100 leerlingen

101-200 leerlingen

201-300 leerlingen

301-400 leerlingen

401-meer leerlingen

Totaal

0% 20% 40% 60% 80% 100%

FIGUUR 1.1B

Percentage scholen van voldoende kwaliteit naar samenstelling leerlingenpopulatie op 1 september 2011, 2012 en 2013 (n 2013=7.023)

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Combinatiegroep biedt ook kansen y Het is niet zo dat combinatiegroepen per definitie nadelig zijn (Kral, 1997). In goed georganiseerde combinatiegroepen leren de oudere leerlingen de jongere te helpen als dat nodig is, en leren de leerlingen al snel zelfstandig te werken. Voor de betere leerlingen is er de mogelijkheid eerder met bepaalde lesstof te beginnen, voor zwakkere leerlingen zijn er herhalings-mogelijkheden. Combinatiegroepen doen een beroep op de flexibiliteit van leraren: zij worden professioneel meer uitgedaagd (Faber, Van der Horst en Visscher, 2013).

Meeste kleine scholen hebben basiskwaliteit y De kwaliteit op de meeste kleinere basisscholen is voldoende. Er zijn dus veel kleine scholen die het wel lukt voldoende onderwijskwaliteit te bieden.

Op deze scholen ziet de inspectie dat ze de genoemde belemmerende factoren weten te compenseren door bekwame leraren voor hun (combinatie)groepen te zetten. De inspectie constateert ook dat op kleine scholen met basiskwaliteit de cultuur vaak professioneler is en minder informeel dan op kleine zwakke scholen. Een professionele cultuur betekent onder meer dat de school ook extern gericht is: er zijn contacten met andere scholen en er is veel aandacht voor professionalisering. Besturen van deze scholen zijn ook actiever in het zoeken naar mogelijkheden om de kwaliteit en de opbrengsten te bewaken en te verbeteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat niet meer dan twee leraren voor één combinatiegroep staan en dat combinatiegroepen uit hooguit drie leerjaren bestaan. Ook zorgen deze besturen er vaker voor dat scholen meer samenwerken en van elkaar leren (Faber et al., 2013).

Verbetering in G4 y Het aantal (zeer) zwakke scholen loopt ook in de vier grote steden terug (zie bijlage 1, figuur 3). De achterstand die de basisscholen daar de laatste jaren hadden, verdwijnt geleidelijk. In alle grote steden voeren besturen en gemeenten actief lokaal onderwijsbeleid en worden de resultaten van basisscholen gemonitord. Het tempo van verbetering verschilt wel tussen de vier grote steden. Rotterdam had op 1 september 2013 nog de meeste (zeer) zwakke basisscholen. Hier gaat het in vrijwel alle gevallen om scholen met veel gewichtenleerlingen (kinderen van laagopgeleide ouders) waar de opbrengsten onvoldoende zijn. Utrecht zit op het niveau van het landelijk gemiddelde. Deze stad kende, net als Den Haag, op 1 september geen zeer zwakke scholen.

Verschillen provincies kleiner y De verschillen tussen de provincies zijn opnieuw kleiner geworden.

Scholen in Friesland, Groningen en Drenthe, provincies waar voorheen veel zwakke en zeer zwakke scholen stonden, hebben nu even vaak basistoezicht als in de overige provincies. Limburg en Zeeland doen het iets beter dan het landelijk gemiddelde. Flevoland blijft nog enigszins achter, al is ook daar het percentage zwakke scholen verder afgenomen en zijn er geen zeer zwakke scholen meer (zie

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

„2011

„2012

„2013 0 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 60-70 >70 Totaal

%

% gewichtenleerlingen

Eindtoets Basisonderwijs lager dan in de rest van Nederland, als rekening gehouden wordt met het percentage gewichtenleerlingen.

Scholen met veel gewichtenleerlingen vaker zwak y Ook voor scholen met gewichtenleerlingen geldt dat ze steeds vaker van voldoende kwaliteit zijn (figuur 1.1b). Opvallend is dat dit niet geldt voor basisscholen met meer dan 60 procent gewichtenleerlingen. Van deze scholen is in 2013 het percentage dat voldoende kwaliteit levert gedaald. De helft van deze zwakke scholen heeft onvoldoende eindop-brengsten. Op een derde deel zijn de tussentijdse opbrengsten onvoldoende, evenals de afstemming van het taalonderwijs op de behoeften van de leerlingenpopulatie. Kennelijk slaagt een deel van de scholen met veel gewichtenleerlingen er niet in zijn doelgroep adequaat te bedienen.

In document De staat van het (pagina 58-61)