• No results found

De kwaliteit van het voortgezet onderwijs

In document De staat van het (pagina 104-107)

Voortgezet onderwijs 2

2.2 De kwaliteit van het voortgezet onderwijs

Nieuw toezichtkader y Deze paragraaf beschrijft de kwaliteit van het onderwijsproces op afdelingen voor voortgezet onderwijs. Het afgelopen jaar hebben de inspecteurs afdelingen voor het voortgezet onderwijs beoordeeld volgens het Toezichtkader vo 2013. De belangrijkste onderdelen van dit waarderingskader zijn het schoolklimaat, het didactisch handelen, de afstemming, de ondersteuning en begeleiding van leerlingen en de kwaliteitszorg.

TABEL 2.2A

Percentage afdelingen waar de kwaliteit van het onderwijsproces en de kwaliteitszorg voldoende is in 2012/2013 (n=123)

Percentage voldoende Schoolklimaat

De school kent een op ondersteuning en begeleiding gerichte cultuur. 99 Didactisch handelen

De onderwijsactiviteit heeft een doelgerichte opbouw. 96

De leerlingen krijgen een begrijpelijke uitleg. 99

De leerlingen zijn actief betrokken. 82

Afstemming

De leraren gebruiken bij de vormgeving van hun onderwijs de analyse van de prestaties van de

leerlingen. 25

De leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerproces. 53

De leraar stemt de instructie af op verschillen tussen leerlingen. 30 De leraar stemt de verwerking af op verschillen tussen leerlingen. 11 Ondersteuning en begeleiding

De school volgt systematisch de vorderingen van de leerlingen aan de hand van genormeerde toetsen. 68 De school bepaalt wat de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte is van individuele of groepen leerlingen. 92

De school voert de ondersteuning planmatig uit. 82

De school heeft doelen gesteld die erop gericht zijn om achterstanden te bestrijden. 51 De leraren volgen en analyseren systematisch de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. 86

De school evalueert regelmatig de effecten van de zorg. 61

Kwaliteitszorg

De school evalueert systematisch de opbrengsten. 93

De school werkt doelgericht aan de kwaliteit van de opbrengsten. 79

De school evalueert systematisch het onderwijsproces. 72

De school werkt doelgericht aan de verbetering van het onderwijsproces. 88

De school borgt de kwaliteit van het onderwijsproces. 48

Schoolklimaat bijna altijd voldoende y De laatste jaren heeft de inspectie het schoolklimaat op bijna alle scholen telkens als voldoende of goed beoordeeld. De inspectie onderzoekt tijdens een schoolbezoek of de school inzicht heeft in de veiligheidsbeleving van leerlingen (en personeel) en in de incidenten die zich op school voordoen. Hoewel de inspectie over het algemeen positief oordeelt over het schoolklimaat, verschijnen in de pers regelmatig berichten over incidenten op scholen. De inspectie heeft daarom in 2013 een verdiepend onderzoek gedaan naar de sociale veiligheid van leerlingen op school (zie 2.4).

Leerlingen onvoldoende betrokken y Uit tabel 2.2a blijkt dat de meeste leraren voor een doelge-richte opbouw van de lessen zorgen. Ook leggen ze over het algemeen de lesstof voldoende begrijpe-lijk uit. Het actief betrekken van de leerlingen bij de les bbegrijpe-lijkt een struikelblok op bijna een op de vijf afdelingen. Betrokkenheid kan worden versterkt als de leraar duidelijke eisen aan de leerling stelt, zorgt voor een afwisselende les en gebruikmaakt van voor de leerlingen interessante voorbeelden en opdrachten. Daarnaast benutten leraren onvoldoende de mogelijkheden om hun lessen beter af te stemmen op verschillen in leerbehoeften en interesses. Op scholen waar leraren dit wel doen, ziet de inspectie vaker dat leerlingen actief betrokken zijn bij de les.

Afstemming kan beter y De lage scores op afstemming en differentiatie vallen het meest op in tabel 2.2a. Leraren baseren hun onderwijs meestal niet op een analyse van de prestaties van de leerlingen (Oomens, Van Aarsen en Hulsen, 2012). Zowel de uitleg als de instructie als de verwerkingsopdrachten zijn bijna altijd voor alle leerlingen hetzelfde. Alleen bij klassen met minder dan vijftien leerlingen is de afstemming significant beter. Leerlingen krijgen slechts op iets meer dan de helft van de afdelingen voldoende feedback op hun leerproces.

Belemmeringen voor differentiatie y Weet hebben van de eerdere prestaties van leerlingen is een belangrijke voorwaarde om te kunnen differentiëren. Vervolgens dient de leraar die kennis toe te passen in de didactische aanpak van de les. Dit betekent aandacht hiervoor bij de lesvoorbereiding. De lesmethoden zelf bieden hierbij slechts beperkte handvatten. Het werk na de les neemt bij differenti-atie vaak ook toe. Niet alle leraren zien overigens de noodzaak van differentiëren, omdat de leerlingen voor hun gevoel al op één niveau zitten. Verder geven leraren aan dat er tijdens de opleiding en bij nascholing weinig aandacht is geweest voor differentiatievaardigheden.

Invoering diagnosetoetsen vordert langzaam y Sinds drie jaar verwacht de inspectie dat scholen in de onderbouw aan de hand van genormeerde toetsen nagaan bij welke leerlingen de cognitieve ontwikkeling stagneert of achterblijft. Dat is belangrijk om te kunnen vaststellen of leerlingen het beoogde referentieni-veau voor taal en rekenen kunnen halen en of leerlingen achterstanden hebben. Na zo’n meting kan het lerarenteam een aanpak voor het inlopen van de eventuele achterstanden kiezen en het onderwijs hierop afstemmen. Scholen zouden niet alleen een begintoets, maar ook een vervolgtoets moeten afnemen om iets te kunnen zeggen over de ontwikkeling van de leerling en over het effect van het (aanvullende) onderwijsaanbod. De inspectie constateert dat deze diagnosetoetsen nog niet overal zijn ingevoerd: ruim 30 procent van de scholen meet de eventuele achterstanden van leerlingen nog niet op deze wijze.

Onvoldoende systematiek in leerlingondersteuning y Scholen en afdelingen beschikken over een veelheid aan gegevens over hun leerlingen. De meeste leerlingvolgsystemen bevatten per leerling gegevens van de basisschool en de resultaten van toetsen en testen (inclusief de genormeerde toetsen voor taal en rekenen). Hoewel deze gegevens beschikbaar zijn, constateert de inspectie dat bij de ondersteuning van leerlingen nog veel misgaat. Het ontbreekt bijvoorbeeld regelmatig aan een concreet doel. Ook is het lang niet altijd duidelijk wie de ondersteuning moet uitvoeren en vindt vaak geen duidelijke evaluatie plaats. Een planmatiger aanpak zou tot de ‘natuur’ van de leerlingenzorg moeten behoren. Dat draagt bij aan het vertrouwen van leerlingen en ouders dat er voor iedere leerling passend onderwijs en passende ondersteuning beschikbaar is.

Interne kwaliteitszorg neemt toe y Bijna alle onderzochte scholen hebben de afgelopen jaren een systeem van kwaliteitszorg opgezet of – waar nodig – uitgebreid. Op meer dan 90 procent van de scholen worden de opbrengsten geëvalueerd. Leidinggevenden komen vaker in de klas voor lesobser-vaties. Op veel scholen worden inmiddels functioneringsgesprekken gehouden, al dan niet gekoppeld

aan tevredenheidspeilingen bij de leerlingen. Op 72 procent van de onderzochte scholen beoordeelde de inspectie de evaluatie van het onderwijsproces als voldoende. Op de overige 28 procent van de scholen heeft de schoolleiding nog weinig zicht op de kwaliteit van de lessen en de begeleiding.

Kwaliteitsborging onvoldoende y De evaluaties die scholen uitvoeren leiden niet automatisch tot kwaliteitsverbetering. Schoolleiders formuleren hiertoe wel plannen, maar uit een vragenlijst aan de scholen bleek dat die plannen lang niet altijd leiden tot concrete afspraken met individuele leraren, lerarenteams of vaksecties. In het verlengde hiervan ligt de constatering van de inspectie dat op veel scholen en afdelingen de kwaliteitsborging nog niet voldoende is. Voldoende borging houdt in dat de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van het onderwijsproces voldoende duidelijk is belegd en dat betrokkenen zich (en elkaar) houden aan de afgesproken procedures. Bij kwaliteits-borging hoort ook dat nieuwe leraren voldoende worden ingewijd in de schooleigen regels en ambities en dat de kwaliteit van toetsen op orde is.

Opbrengstgericht werken y Sinds 2011 maakt de inspectie de stand van het opbrengstgericht werken op aan de hand van een aantal indicatoren in het waarderingskader. Opbrengstgericht werken bestaat idealiter uit drie fasen: het meten en analyseren van behaalde leerlingenresultaten, het stellen van doelen op het gebied van de leerlingenresultaten, en het uitvoeren en vervolgens evalueren van maatregelen om de leerresultaten te verbeteren. Van de afdelingen doorloopt 8 procent deze fasen volledig en op voldoende wijze (tabel 2.2b). In het Bestuursakkoord 2012-2015 dat de VO-raad in december 2011 met het ministerie van OCW afsloot (VO-raad en OCW, 2011) ligt de nadruk op fase 1: het meten en analyseren van de leerlin-genresultaten. Ongeveer 25 procent van de afdelingen doorloopt deze fase op adequate wijze.

TABEL 2.2B

Percentage afdelingen dat voldoende opbrengstgericht werkt in het schooljaar 2012/2013 (n=123) Percentage voldoende De school volgt systematisch de vorderingen van de leerlingen aan de hand van genormeerde toetsen. 68 De school bepaalt wat de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte is van individuele of groepen leerlingen. 92

De school evalueert systematisch de opbrengsten. 93

De school evalueert systematisch het onderwijsproces. 72

De school heeft doelen gesteld die erop gericht zijn om achterstanden te bestrijden. 51 De leraren gebruiken bij de vormgeving van hun onderwijs de analyse van de prestaties van de leerlingen. 25

De school voert de ondersteuning planmatig uit. 82

De school werkt doelgericht aan de kwaliteit van de opbrengsten. 79

De school werkt doelgericht aan de verbetering van het onderwijsproces. 88

Alle indicatoren opbrengstgericht werken voldoende 8

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Nog geen opbrengstgericht werken in de klas y De evaluatie van behaalde leerlingenresultaten heeft nog niet altijd het bedoelde effect. Niet altijd leidt deze evaluatie tot prestatieafspraken met individuele leraren, met lerarenteams of met vaksecties. Schoolleiders stellen algemene doelen, zoals alleen het slaagpercentage of de gemiddeld te behalen eindexamencijfers voor alle vakken verhogen.

Slechts de helft van de scholen met een laag rendement in de onderbouw en/of bovenbouw heeft als doelstelling om iets aan het zittenblijven of de afstroom te doen. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat om tot de gewenste vorm van opbrengstgericht werken te komen, verdere professionalisering van de leraren noodzakelijk is (Visscher en Ehren, 2013).

Benutten van evaluatiegegevens y Scholen zijn wettelijk verplicht om op het gebied van achterstan-denbestrijding concrete doelen te stellen en prestatieafspraken te maken (art. 6c, WVO). Scholen moeten daarvoor vooral beter gebruikmaken van de beschikbare evaluatiegegevens. Dit laatste gebeurt lang niet

leerlingen adequaat hulp te bieden. Een generieke aanpak, bijvoorbeeld voor alle leerlingen een uur extra rekenen of taal of een extra toets, is niet voor iedere leerling effectief. Voor veel leerlingen is een aanpak nodig die meer op de individuele leerbehoefte is toegespitst (zie ook Den Braber, Buys en Schmidt, 2011).

Veel ruimte voor verbetering onderwijsproces y Bijna 90 procent van de scholen en afdelingen voldoet aan de inspectienormen voor basiskwaliteit. Dit betekent niet dat ze op alle indicatoren van het onderwijsproces goed presteren. Bij de meeste in 2013 bezochte afdelingen stelde de inspectie een of enkele tekortkomingen vast, ook bij de belangrijkste kwaliteitsindicatoren. Hoewel al deze afdelingen een basisarrangement hebben, verschillen zij dus onderling in kwaliteit (figuur 2.2a).

FIGUUR 2.2A

Percentage afdelingen met een basisarrangement naar aantal kwaliteitsindicatoren voldoende (n=110)

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Veel variatie tussen afdelingen met basiskwaliteit y Bij 21 procent van de afdelingen met basiskwa-liteit zijn alle kwabasiskwa-liteitsindicatoren als voldoende beoordeeld. Op deze afdelingen zijn er geen tekortkomingen in de belangrijkste indicatoren voor onderwijskwaliteit. De overige 79 procent van de afdelingen kent ten minste één en vaak enkele tekortkomingen. Die hebben vooral betrekking op het didactisch handelen. Maar ook onderdelen van de leerlingondersteuning, het opbrengstgericht werken en de kwaliteitszorg zijn niet altijd voldoende ontwikkeld. Deze tekortkomingen blijven bestaan, ondanks alle kwaliteitsinitiatieven. De inspectie concludeert dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat het ambitieniveau omhoog kan. Dit geldt met name voor de grote middengroep van scholen en afdelingen. De inspectie zal hier met haar toezicht op moeten inspelen door per school aan te geven waar verdieping en verbreding van de kwaliteit mogelijk is.

In document De staat van het (pagina 104-107)