• No results found

De onderwijsresultaten van het voortgezet onderwijs

In document De staat van het (pagina 107-134)

Voortgezet onderwijs 2

2.3 De onderwijsresultaten van het voortgezet onderwijs

De kwaliteit van de opbrengsten in de verschillende schoolsoorten

Stijging opbrengsten in voortgezet onderwijs y De inspectie beoordeelt de opbrengsten per schoolsoort aan de hand van vier indicatoren, bezien over een periode van drie jaar:

• het rendement van de onderbouw;

• het rendement van de bovenbouw;

• het gemiddeld cijfer voor het centraal examen;

• het gemiddeld verschil tussen het cijfer van het schoolexamen en het centraal examen.

Het percentage afdelingen met voldoende opbrengsten is het afgelopen jaar gestegen. Deze stijging is te zien in alle schoolsoorten, maar is over de laatste vier jaar heen het grootst in de kaderberoepsge-richte leerweg van het vmbo en het vwo (figuur 2.3a). Het vwo blijft de schoolsoort met het hoogste percentage onvoldoende opbrengsten. Toch zit ook deze schoolsoort in de lift.

%

Aantal indicatoren voldoende 0

5 10 15 20 25 30

5 6 7 8 9 10 11 12

FIGUUR 2.3A

Percentage afdelingen met voldoende totaaloordeel opbrengsten naar schoolsoort in de periode 2010-2013 (n totaaloordeel 2013=2.660)

* dit betreft een driejaarsoordeel over rendements- en examengegevens uit de schooljaren 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Hogere eindexamencijfers y De positieve ontwikkeling van de opbrengsten in het voortgezet onderwijs is voornamelijk het gevolg van de hogere cijfers bij het centraal examen. Deze cijfers liggen de laatste twee jaar gemiddeld een paar tienden hoger dan in de voorafgaande jaren. Omdat de inspectie werkt met zowel een driejaarsoordeel als een relatief oordeel, verloopt de verschuiving geleidelijk. Het hogere cijfer voor het centraal examen heeft veel invloed gehad op het verschil tussen het cijfer van het schoolexamen en het centraal examen; dat verschil is aanzienlijk verkleind. Het aantal afdelingen waar het verschil tussen het schoolexamen en het centraal examen groter is dan 0,5, is ook kleiner geworden (tabel 2.3c). Daar staat tegenover dat het rendement van de onderbouw nauwelijks steeg (tabel 2.3a) en dat het rendement van de bovenbouw bij enkele schoolsoorten enigszins daalde.

TABEL 2.3A

Percentage afdelingen met voldoende opbrengsten naar schoolsoort in de periode 2010-2013 (n 2013=2.660)

2010 2011 2012 2013**

Rendement onderbouw* Alle schoolsoorten 86,4 85,3 85,0 85,8

Rendement bovenbouw

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 86,9 87,1 87,0 85,9 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 87,7 88,4 84,9 84,3 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 86,2 85,4 86,7 86,8

Havo 86,4 85,6 86,3 86,2

Vwo 86,8 85,6 85,0 83,9

Cijfer centraal examen

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 86,3 83,5 85,3 85,9 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 83,4 84,5 85,6 88,2 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 87,1 85,1 85,5 84,9

Havo 86,5 83,4 85,2 84,0

Vwo 86,8 84,6 84,1 84,5

Verschil schoolexamen –centraal examen

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 98,0 98,2 98,7 99,8 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 83,7 82,4 81,7 92,5 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 78,1 78,3 77,7 82,8

Havo 96,3 96,6 96,0 97,7

Vwo 61,5 67,3 69,4 81,1

* het onderbouwrendement geldt voor de gehele vestiging, niet specifiek voor een afdeling

** dit betreft een driejaarsoordeel over rendements- en examengegevens uit de schooljaren 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012 60

70 80 90 100

%

2010 2011 2012 2013*

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo Gemengde/theoretische leerweg vmbo Havo

Vwo

%

2008 2009 2010 2011 2012 2013*

80 90 100

Centraal examen en schoolexamen

Nieuwe regels voor eindexamens y Het examen in het voortgezet onderwijs bestaat uit een schoolexamen dat onder verantwoordelijkheid van de school valt en een centraal examen dat wordt vastgesteld door het College voor Examens. Het cijfer voor een vak wordt bepaald door het gemid-delde cijfer voor het schoolexamen en het centraal examen. De laatste jaren is een nieuwe slaag-/

zakregeling van kracht geworden. Bij het examen 2012 gold voor het eerst de regel dat de leerling voor het centraal examen gemiddeld het cijfer 5,5 moet halen. Vanaf 2013 geldt daarnaast voor havo en vwo dat voor de vakken Engels, Nederlands en wiskunde als eindcijfer niet meer dan één onvoldoende gehaald mag worden en dat die onvoldoende niet lager dan een 5 mag zijn.

Scores centraal examen havo en vwo opnieuw omhoog y In 2012 viel een stijging te zien van de score voor het centraal examen. Bij het vmbo zijn in 2013 de gemiddelde cijfers hetzelfde gebleven, maar in het havo en vwo stegen de cijfers verder. Tabel 2.3b laat de gemiddelde cijfers van alle leerlingen voor het centraal examen zien. Na enkele jaren van daling nam het aantal leerlingen dat slaagde in 2013 toe (figuur 2.3b).

TABEL 2.3B

Gemiddeld cijfer van alle leerlingen op alle vakken van het centraal examen naar schoolsoort in de periode 2008-2013 (n 2013=184.481)

2008 2009 2010 2011 2012 2013*

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 6,5 6,5 6,5 6,3 6,6 6,6

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 6,3 6,2 6,2 6,1 6,3 6,3

Gemengde/theoretische leerweg vmbo 6,3 6,3 6,3 6,1 6,3 6,3

Havo 6,3 6,2 6,2 6,2 6,3 6,5

Vwo 6,3 6,4 6,3 6,3 6,4 6,6

* gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

FIGUUR 2.3B

Percentage geslaagden in de periode 2008-2013 (n 2013=189.935)

* gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: DUO, 2013

Verschil schoolexamen en centraal examen kleiner y Sinds 2007 hanteert de inspectie als norm dat de score voor het schoolexamen op schoolniveau voor alle vakken en leerlingen gemiddeld niet meer dan een half punt hoger mag zijn dan de score van het centraal examen. In 2012 nam de score van het schoolexamen licht af, terwijl tegelijkertijd de score van het centraal examen steeg. Vooral door die stijging werd het verschil tussen de scores over de hele linie kleiner (tabel 2.3c). In 2013 bleef de gemiddelde score voor het schoolexamen gelijk. Door de verdere stijging van het centraalexamencij-fer in het vwo en havo daalde in 2013 het verschil opnieuw. Voor het eerst sinds lange tijd is het vwo niet meer de schoolsoort met het grootste verschil tussen schoolexamen en centraal examen. Deze plaats wordt nu ingenomen door de gemengde/theoretische leerweg van het vmbo.

TABEL 2.3C

Het gemiddeld verschil tussen het schoolexamen en centraal examen per schoolsoort in de periode 2008-2013 (n 2013=184.481)

2008 2009 2010 2011 2012 2013*

Gemiddeld verschil schoolexamen – centraal examen

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 0,08 0,08 0,05 0,13 -0,13 -0,18

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 0,27 0,35 0,31 0,34 0,13 0,15

Gemengde/theoretische leerweg vmbo 0,27 0,25 0,25 0,37 0,19 0,20

Havo 0,10 0,15 0,18 0,15 0,02 -0,13

Vwo 0,43 0,40 0,41 0,38 0,24 0,05

Percentage afdelingen waar het verschil meer dan 0,5 punt bedraagt

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 5 4 2 6 0 0

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 18 23 21 21 4 5

Gemengde/ theoretische leerweg vmbo 25 21 23 31 12 10

Havo 3 7 6 5 2 0

Vwo 40 33 36 29 9 1

* gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Veranderd examengedrag y Het is aannemelijk dat de nieuwe regelgeving voor het examen tot deze verbetering van de centraalexamencijfers heeft geleid. Leerlingen kunnen minder makkelijk een centraal examen compenseren met het schoolexamen. In het verleden haalden meer leerlingen een onvoldoende voor het centraal examen (figuur 2.3c). In 2012, toen de nieuwe regelgeving van kracht werd, daalde het percentage leerlingen met een onvoldoende cijfer voor het centraal examen over de hele linie scherp. Ook steeg het percentage leerlingen dat een gemiddeld cijfer van 7,5 of hoger behaalde op het centraal examen, met name in havo en vwo. Beide bevindingen duiden op veranderd examengedrag. Leerlingen kunnen niet meer onbeperkt het schoolexamen benutten om eventuele slechte scores voor het centraal examen te compenseren.

FIGUUR 2.3C

Percentage onvoldoendes over alle vakken op het centraal examen naar schoolsoort in de periode 2008-2013 (n 2013=1.174.816)

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo Gemengde/

theoretische leerweg vmbo

Havo Vwo Totaal

%

0 10 20 30 40 50

2008 2009 2010 2011 2012 2013*

* gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Grote verschillen tussen scholen y Het percentage leerlingen met een onvoldoende voor het eindexamen nam de laatste jaren af, maar er zijn nog steeds grote verschillen tussen scholen. Figuur 2.3d groepeert de scholen naar het percentage voldoendes voor de kernvakken.

FIGUUR 2.3D

Percentage afdelingen naar de mate waarin leerlingen voldoendes halen voor de drie kernvakken wiskunde, Nederlands en Engels, naar schoolsoort in de periode 2011-2013 (n 2013*=2.782)

„Minder dan 60%

voldoendes

„60-70% voldoendes

„70-80% voldoendes

„80-90% voldoendes

„90-100% voldoendes

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo

Gemengde/theoretische leerweg vmbo

Havo

Vwo 20112012 2013 20112012 2013 20112012 2013 20112012 2013 20112012 2013

* gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Moeilijkheidsgraad examen veranderd? y Het centraal examen geeft de prestaties van leerlingen weer en dient vooral om de prestaties binnen een bepaald jaar te vergelijken. De stijging van de examenprestaties roept verschillende vragen op. De eerste vraag is of deze stijging wordt veroorzaakt door fluctuaties in de moeilijkheidsgraad van het examen. Het College voor Examens (CvE) is belast met de bewaking van het niveau van het examen. Door het nieuwe examen te vergelijken met een referentie-examen kan het CvE bepalen of het niveau van de examenleerlingen in 2013 verder is gestegen ten opzichte van 2012. Het CvE kan hiermee de normen (met behulp van zogeheten

N-termen) zó vaststellen dat de prestatie-eisen voor een voldoende over de jaren heen constant blijven (zie voor deze werkwijze Cito, 2013; Alberts en Erens, 2013). Voor havo en vwo luidt de conclusie van het CvE dat het niveau van de examenleerlingen in 2013 verder is gestegen ten opzichte van 2012, toen ook al een stijging zichtbaar was. In het vmbo steeg het niveau van de leerlingen in 2012 ten opzichte van 2011, maar in 2013 bleef het vrijwel gelijk aan het jaar ervoor. Onderzoek om het niveau van het examen te ijken aan eerdere jaren is niet eenvoudig en wordt meestal bij een kleine steekproef uitgevoerd. Het vaststellen van een vaardigheids- of niveaustijging kent dan ook een

onzekerheidsmarge.

Examenpopulatie y De tweede vraag die de stijging van de examenprestaties oproept, is: is de populatie leerlingen hetzelfde gebleven? Dat het niveau van de groep leerlingen die examen doet steeg, betekent nog niet dat het algemene niveau in Nederland is gestegen. Het is mogelijk dat minder leerlingen naar de hogere niveaus doorstromen of dat een selectere groep het examen doet. Om dit te achterhalen, is het nodig om naar de doorstroom in het voortgezet onderwijs te kijken. De algemene trend in het voortgezet onderwijs is dat er meer leerlingen naar havo en vwo gaan, al is deze stijging nu aan het afvlakken. Binnen het vmbo is een vergelijkbare trend te zien. Het aantal leerlingen in de theoretische leerweg van het vmbo nam de afgelopen jaren toe ten koste van de deelname aan de beroepsgerichte leerwegen. Beide trends (examencijfers en deelname) laten een niveaustijging zien.

Geen selectievere toelating tot examen y Een derde vraag is of zwakke leerlingen nu minder vaak meedoen aan het examen. De gegevens bevestigen dat niet. Tot 2012 steeg het percentage leerlingen dat kort tevoren werd teruggetrokken voor het examen. Ondanks de aangescherpte exameneisen is in 2013 juist weer een daling te zien (DUO, 2013).

Opstroom, afstroom en zittenblijven y Bij iedere leerling in ieder jaar in het voortgezet onderwijs kan bepaald worden of de leerling succesvol is. ‘Succesvol’ betekent dat leerlingen doorstromen naar een hoger leerjaar, het examen halen of opstromen naar een hoger niveau. ‘Niet succesvol’ is als leerlingen blijven zitten, zakken voor het examen, afstromen naar een lagere schoolsoort of voortijdig het voortgezet onderwijs verlaten (bijvoorbeeld om van de havo naar het mbo te gaan). Vorig jaar constateerde de inspectie in het Onderwijsverslag (Inspectie van het Onderwijs, 2013b) dat het doorstroomsucces in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs sinds 2007 daalde.

Samenhang stromen en zittenblijvers y In de volgende twee tabellen staat informatie over zitten-blijven (tabel 2.3d) en afstroom (tabel 2.3e). In het voortgezet onderwijs kan onder bepaalde condities het zittenblijven vervangen worden door afstroom. Zo kan een leerling in 3 vwo blijven zitten, maar ook door afstroom verdergaan in 4 havo. Het percentage zittenblijvers steeg tot en met 2010. In 2011 stabiliseerde het in de gemengde/theoretische leerweg van het vmbo, het havo en het vwo. In 2012 daalde het percentage zittenblijvers in alle leerwegen van het vmbo en in de havo. Hoewel het percentage zittenblijvers in 2012 nog wel hoger ligt dan in 2007, stijgt het percentage zittenblijvers niet meer en is er zelfs sprake van een lichte daling. De afstroom vanaf leerjaar 3 is tot 2011 duidelijk toegenomen, maar in 2012 vond hier een daling plaats (tabel 2.3e). Wel is in 2013 de afstroom in de onderbouw groter dan de opstroom.

TABEL 2.3D

Percentage zittenblijvers naar schoolsoort in de periode 2007-2012

2007 2008 2009 2010 2011 2012*

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 4,3 4,7 4,9 5,3 6,2 5,8

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 2,7 2,9 3,2 3,6 4,0 3,9

Gemengde/theoretische leerweg vmbo 5,6 5,9 6,0 6,9 6,7 6,6

Havo 10,8 11,0 11,8 12,2 12,0 11,5

Vwo 4,0 4,8 5,1 5,2 5,0 5,0

* gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: DUO, 2014

TABEL 2.3E

Percentage afstroom vanaf leerjaar 3 naar schoolsoort in de periode 2007-2012

2007 2008 2009 2010 2011 2012*

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 7,1 8,2 8,5 8,9 9,4 6,7

Gemengde/theoretische leerweg vmbo 2,2 2,4 2,6 2,8 3,1 2,7

Havo 2,8 3,0 3,4 3,7 4,0 3,8

Vwo 5,7 6,4 7,2 7,9 8,5 7,6

* gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: DUO, 2014

Samenhang op schoolniveau y Op schoolniveau is er samenhang tussen afstroom, zittenblijven, uitstroom naar een andere onderwijssoort en het centraal examen. Scholen met hoge examencijfers tellen procentueel minder zittenblijvers, afstromers of uitstromers naar een andere schoolsoort. Er zijn geen aanwijzingen dat scholen op grote schaal naar selectieve middelen grijpen om de examen-prestaties van hun leerlingen te verhogen.

Betere voorbereiding op examen y Wel zijn er veel signalen dat de voorbereiding voor het centraal examen aanzienlijk is uitgebreid. In toenemende mate organiseren scholen examentrainingen.

Daarvoor wordt het reguliere rooster opzijgezet, worden leraren vrijgemaakt en speciale syllabi samengesteld. Leerlingen doen in een speciale setting proefexamens, waarbij ze geconfronteerd worden met de lange examenduur van 2 à 3 uur per zitting en met examenbeoordelingen (het aantal punten per onderdeel). De Onderwijsraad waarschuwt in dit verband voor een te smalle kijk op onderwijskwaliteit: leerlingen trainen trucjes voor het examen in plaats van dat zij de stof goed beheersen (Onderwijswijsraad, 2013). Soms wordt de examentraining uitbesteed aan een externe instelling. Daaraan zijn voor de leerlingen vaak kosten verbonden.

Effecten van strengere slaag-/zakregeling y De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de strengere exameneisen leerlingen prikkelen en hen aanzetten tot hogere prestaties dan voorheen. Wel zijn scholen in de bovenbouw tot 2011 iets voorzichtiger geworden om leerlingen te laten doorstromen, maar in 2012 verandert dat. Een ander mogelijk effect is dat er in het onderwijs meer nadruk wordt gelegd op het centraal examen.

Toezicht op de examenpraktijk

De examenfraude bij Ibn Ghaldoun y Nooit eerder was er zo veel ophef over de eindexamens van het voortgezet onderwijs als in 2013. Op Ibn Ghaldoun in Rotterdam bleken examenopgaven in het vmbo, havo en vwo voortijdig bij leerlingen bekend te zijn geweest als gevolg van diefstal. Daarnaast hebben sommige leerlingen hun kennis gedeeld met een beperkt aantal leerlingen van andere scholen. Voor de diefstal en het doorspelen van de examenopgaven is in januari 2014 de rechtszaak tegen elf verdachten gestart en in februari afgerond.

Uitkomst evaluatiecommissie Ibn Ghaldoun y De inspectie zag zich genoodzaakt om te besluiten dat de leerlingen van het Ibn Ghaldoun de gemaakte examens voor de betreffende vakken opnieuw moesten afleggen. De situatie heeft aangetoond dat de totale organisatie van de landelijke examens voor het voortgezet onderwijs complex is en, vanwege het grote aantal betrokkenen, ook een zekere kwetsbaarheid bezit (zie ook Van Twist, Scherpenisse, Chin-A-Fat en Van der Steen, 2013).

De tweede correctie van het examenwerk y In het voorjaar van 2013 publiceerde het Cito een onderzoek over de wijze waarop docenten de tweede correctie van het examenwerk van leerlingen uitvoeren (Kuhlemeier en Kremers, 2013). Uit het onderzoek bleek dat de tweede corrector de soepelheid van de eerste corrector lang niet altijd corrigeert. Overigens kan dit per school verschillen.

Daarnaast bleek dat de tweede correctie slechts door ongeveer de helft van de docenten integraal en zorgvuldig plaatsvindt. Uit aanvullend kleinschalig onderzoek van de inspectie bleek dat de tweede correctie op de onderzochte scholen voor het overgrote deel integraal is uitgevoerd. In enkele gevallen is slechts steekproefsgewijs gecorrigeerd. Ook bleek dat verschillen tussen de eerste en de tweede correctie in negen van de tien gevallen waren opgelost door overleg tussen de correctoren.

Slechts enkele keren gebeurde dat door middeling van de scores.

Afnamepraktijk centraal schriftelijk en praktisch eindexamen

Lichte verbetering ten opzicht van 2008 y In 2013 heeft het Cito in opdracht van de inspectie opnieuw onderzoek verricht naar de afname van het centraal schriftelijk en praktisch eindexamen (CSPE) in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Daarvoor zijn 88 scholen bezocht. Uit het onderzoek blijkt dat de afnamepraktijk licht verbeterd is ten opzichte van de situatie in 2008 (zie Inspectie van het Onderwijs, 2009). In 2013 bleken examinatoren de richtlijnen tijdens de afname van het CSPE op gelijke wijze of beter te hanteren. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat nog steeds niet alle examinatoren de richtlijnen strak hanteren.

Geheimhouding verbeterd, maar niet overal y Uit observaties blijkt dat de helft van de examinatoren bekend is met checklists en protocollen over de geheimhouding van het examen. De examinatoren laten kandidaten, in tegenstelling tot in 2008, tegenwoordig niet meer vooraf oefenen met de opgaven uit het nog te maken examen. Wel zijn er nog altijd docenten die hun voorkennis van de inhoud van het examen gebruiken om minder intensief behandelde onderwerpen nog eens extra onder de aandacht te brengen. Ook wordt er soms geoefend bij de voorbereiding op een herkansing van het CSPE.

Hulp bij het maken van opdrachten y Zowel uit interviews met examinatoren als uit observaties van examens blijkt dat in 2013 meer dan de helft van de examinatoren de kandidaten af en toe op niet-toege-stane wijze helpt. Het gaat bijvoorbeeld om het corrigeren of het verstrekken van tips voorafgaand en tijdens de praktische handelingen. Voor de afname van het CSPE bestaan voorschriften over het materiaal-gebruik, over het bieden van hulp aan kandidaten en overleg tussen kandidaten en over de wijze waarop met de examenopdrachten moet worden omgegaan. In 2013 hield nog altijd maar ongeveer een kwart van de examinatoren zich aan alle vier de voorschriften voor de afname van het praktijkexamen. Enige verbetering treedt op bij het toevoegen, weglaten, vervangen of aanpassen van examenopdrachten. Dat gebeurt wat minder vaak dan vijf jaar geleden. Verbetering is er weer niet bij de beoordeling: examinato-ren beoordelen de leerlingen even vaak te soepel als vijf jaar geleden. De uitkomsten van dit nieuwe onderzoek zijn voor de inspectie aanleiding om het toezicht op de afname van het CSPE te intensiveren.

Praktijkonderwijs

Uitstroom uit praktijkonderwijs y Het praktijkonderwijs is bedoeld om leerlingen die niet in staat zijn met succes een vmbo-opleiding te volgen, te begeleiden naar werk en toe te rusten voor zinvolle maatschap-pelijke participatie. In welke mate het praktijkonderwijs hierin slaagt, is af te lezen uit tabel 2.3f.

TABEL 2.3F

Uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs, periode 2008/2009-2012/2013 (in percentages, n 2012/2013=5.490)

2008/2009 2009/2010 2010/2011 2011/2012 2012/2013

Arbeid 26 26 27 27 28

Arbeid en leren 13 14 11 11 9

Onderwijs:

Vmbo 2 2 2 2 2

Mbo-niveau 1 22 20 20 17 17

Mbo-niveau 2 10 11 13 15 15

Anders (andere praktijkschool,

voortgezet speciaal onderwijs) 16 14 11 12 13

Dagbesteding 1 3 3 4 4

Geen werk of school/verhuizing/

onbekend 10 10 13 12 12

Totaal 100 100 100 100 100

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Veel doorstromers naar mbo y Hoewel het niet het primaire doel van het praktijkonderwijs is om leerlingen naar het middelbaar beroepsonderwijs toe te leiden, blijkt dit toch een populaire bestemming.

Door de jaren heen stroomt ongeveer een derde deel van de leerlingen door naar een beroepsopleiding.

Praktijkscholen geven aan dat dit komt door het beperkte aanbod van arbeidsplaatsen voor praktijkschool-leerlingen en de relatief hoge status van een scholingsplaats in het mbo. Er bestaan wel verschillen tussen de scholen. Bij sommige scholen stromen bijvoorbeeld meer leerlingen naar arbeid uit dan bij andere scholen.

Dergelijke verschillen zijn redelijk stabiel door de jaren heen. Bij een klein deel van de scholen (14 procent) zit meer dan 20 procent van de leerlingen in de categorie ‘verhuisd, geen werk of onbekend’.

Vaker startkwalificaties in mbo y Ongeveer 38 procent van de mbo-leerlingen die als hoogste vooroplei-ding praktijkonderwijs hadden, haalde in het schooljaar 2011/2012 een startkwalificatie. Een jaar eerder was dat nog 29 procent. Minder leerlingen uit het praktijkonderwijs verlaten het mbo zonder diploma.

Instroomeisen mbo strenger y Praktijkscholen geven aan dat de instroomeisen die mbo-instellingen sinds kort stellen het voor hun leerlingen moeilijker maken om door te stromen naar een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. De scholen zetten zich daarom momenteel sterk in om de leerlingen die willen doorstromen op het vereiste referentieniveau voor taal en rekenen te brengen. Dit lijkt slechts voor een kleine minderheid

Leerlingen met leerwegondersteuning

Niet alle lwoo-leerlingen in aparte klassen y Bijna een op de tien leerlingen krijgt bij de overstap naar het voortgezet onderwijs een indicatie voor het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). Het gaat om leerlingen met een laag IQ (tussen 75 en 90) die grote leerachterstanden hebben, of om leerlingen met een iets hoger IQ (tussen 91 en 120) met sociaal-emotionele problematiek. De meerderheid van de scholen (60 procent) plaatst deze leerlingen bij instroom niet in aparte lwoo-klassen, maar in klassen met reguliere vmbo-leerlingen. Van de scholen die de leerlingen wel in aparte klassen plaatsen, biedt

Niet alle lwoo-leerlingen in aparte klassen y Bijna een op de tien leerlingen krijgt bij de overstap naar het voortgezet onderwijs een indicatie voor het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). Het gaat om leerlingen met een laag IQ (tussen 75 en 90) die grote leerachterstanden hebben, of om leerlingen met een iets hoger IQ (tussen 91 en 120) met sociaal-emotionele problematiek. De meerderheid van de scholen (60 procent) plaatst deze leerlingen bij instroom niet in aparte lwoo-klassen, maar in klassen met reguliere vmbo-leerlingen. Van de scholen die de leerlingen wel in aparte klassen plaatsen, biedt

In document De staat van het (pagina 107-134)