• No results found

Bestuur en financiën

In document De staat van het (pagina 178-184)

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.7 Bestuur en financiën

Bestuur

Goed bestuur in het mbo y Hoe onderwijsinstellingen functioneren is in belangrijke mate afhanke-lijk van hoe ze de kwaliteit van het onderwijs borgen en sturen (zie 4.2 en 4.4). In de wetgeving zijn belangrijke principes voor goed bestuur vastgelegd. De rol van besturen in het onderwijs staat hoog

minister van OCW in april 2013 een brief aan de Tweede Kamer waarin de versterking van de bestuurs-kracht vooropstaat (OCW, 2013b). Hieronder komen enkele voor het mbo relevante thema’s aan bod.

Code goed bestuur mbo voldoende nageleefd y De branchecode ‘Goed bestuur in de bve-sector’

bestaat sinds 2006. De code bevat afspraken en handreikingen voor raden van toezicht, colleges van bestuur en de horizontale dialoog. Uit een evaluatieonderzoek naar het functioneren van deze code (Commissie Governance, Handhaving en Codes, 2013) blijkt dat de code bij 46 procent van de instellingen goed wordt nageleefd, bij 23 procent voldoende en bij 31 procent nog onvoldoende. De transparantie is over de afgelopen twee jaar verbeterd.

Verantwoording code kan preciezer y Nagenoeg alle instellingen verantwoorden zich in het geïntegreerd jaardocument over het gebruik van de code. Wel dient een groot deel nog preciezer aan te geven in hoeverre aan de afspraken wordt voldaan en uitleg te geven als dat niet het geval is.

Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn de bekendheid en beschikbaarheid van klachtenregelingen, het risico van eenhoofdige besturen en het functioneren van het interne toezicht (Commissie Governance, Handhaving en Codes, 2013). Om het belang van naleving van de code te benadrukken wordt de code een lidmaatschapseis voor de MBO Raad.

Gedeeld medezeggenschap geëvalueerd y In het mbo is sinds 2010 sprake van een Wet medezeg-genschap, in aanvulling op de WEB. Daarin is gedeeld medezeggenschap geregeld, wat wil zeggen dat iedere instelling een ondernemingsraad, een deelnemersraad en eventueel een ouderraad behoort te hebben. In 2013 is deze nieuwe vorm van medezeggenschap in het mbo geëvalueerd (Warps, Van Casteren, Van den Broek en Wartenbergh-Cras, 2013). Het accent lag daarbij op bevraging van de raden. Belangrijke overweging voor de invoering van de gedeelde medezeggenschap was het stimule-ren van de rol van met name de studenten. Daarnaast speelde het marktgeoriënteerde karakter van de instellingen een rol.

Weinig animo ouders en studenten voor medezeggenschap y Uit het onderzoek blijkt dat het, ondanks inspanningen van het bestuur, nog moeilijk is voldoende belangstelling te wekken bij studenten en ouders om in de raden te participeren. De schaalgrootte en de gelaagdheid van de veelal grote instellingen is hierbij een belangrijke factor. Ook de relatief korte verblijfsduur van veel studenten speelt een rol (Warps e.a., 2013).

Medezeggenschap functioneert redelijk y Over het algemeen wordt positief geoordeeld over het functioneren van de medezeggenschap in deze nieuwe structuur. Zo is er voldoende frequent overleg met het bestuur en de medezeggenschapsraad en vindt 50 procent van de raadsleden dat ze serieus genomen worden door het bestuur. Ook is de meerderheid van de raadsleden tevreden over hun invloed. Het belangrijkste kritiekpunt betreft de informatie die raden krijgen. Ruim een derde van de ondernemingsraden vindt dat ze in voorkomende gevallen onvolledig of te laat geïnformeerd zijn. Bij de deelnemersraden ligt dit percentage een stuk lager, namelijk 6 procent. Het algemeen oordeel over het functioneren van de medezeggenschap is positief: gemiddeld beoordelen de leden van de ondernemingsraad de medezeggenschap met een 7- (Warps e.a., 2013).

Jaardocumenten voldoen meestal aan vereisten y Ook dit jaar analyseerde de inspectie de jaarverslagen van de bekostigde instellingen waar zij een onderzoek naar de staat van de instelling deed. De beoordeelde jaardocumenten voldoen in de meeste gevallen aan de algemene vereisten. Op een aantal fronten is echter nog substantiële verbetering noodzakelijk of is zelfs achteruitgang zichtbaar:

• Het is nog steeds zo dat - in tegenstelling tot de richtlijnen voor de jaarverslaggeving - door vrijwel geen van de instellingen gerapporteerd wordt op opleidings- of vestigingsniveau. Dat is zorgelijk omdat hierdoor belangrijke herkenbare informatie ontbreekt voor de studenten, het personeel en de externe omgeving van de instelling.

• Ook over het extern rendement en de arbeidsmarktrelevantie van de opleidingen ontbreekt bij ruim twee derde van de instellingen informatie in het jaardocument. Bij een kwart van de instellingen ontbreekt informatie over de interne organisatiestructuur.

• Een kwart van de instellingen heeft in het jaarverslag geen verslag opgenomen van de raad van toezicht, waarin deze zich verantwoordt. Dit is overigens wel een verbetering ten opzichte van vorig jaar, toen dit verslag nog bij meer dan twee derde van de jaarverslagen ontbrak.

Hoewel in een toenemend aantal jaardocumenten gerept wordt van een systeem van kwaliteitszorg, leidt dit slechts bij ongeveer de helft van de instellingen tot een oordeel over de onderwijs- en examenkwaliteit.

Financiën

Positieve ontwikkelingen y De financiële ontwikkeling in de sector is in het algemeen goed en is het afgelopen jaar zelfs licht verbeterd (tabel 4.7a).

TABEL 4.7A

Waarde van de financiële indicatoren in het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, 2010-2012 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie*

2010 2011 2012

Solvabiliteit 0,50 0,49 0,53

Liquiditeit 0,86 0,90 0,99

Rentabiliteit 0,7% -0,7% 0,5%

* exclusief aoc’s

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Vakinstellingen y De financiële positie van de twaalf vakinstellingen is in het algemeen goed. Er zijn wel twee vakinstellingen waarbij de ontwikkeling van de rentabiliteit twee jaar op rij fors negatief is.

De inspectie volgt daarom de positie van deze instellingen nauwgezet.

Regionale opleidingscentra (roc’s) y De financiële positie van roc’s is in 2012 licht verbeterd. Er zijn zes instellingen waarbij de financiële positie en/of het bestuurlijk handelen hebben geleid tot specifieke aandacht van de inspectie vanuit financieel toezicht. De Amarantis Onderwijsgroep is per 31 december 2012 opgesplitst in vijf eigenstandige opvolgers, waaronder drie mbo-instellingen (zie ook 4.1). De financiële ontwikkelingen bij deze instellingen worden na de doorstart nauwgezet door de inspectie gevolgd. De financiële afwikkeling van de Amarantis Onderwijsgroep is nog niet definitief gerealiseerd. Verder is in 2012 een middelgroot roc in de financiële problemen gekomen als gevolg van de investering in een multifunctionele huisvestingsvoorziening. De inspectie was in 2013 nauw betrokken bij het zoeken naar een oplossing die voor alle betrokken partijen bevredigend is. In verband met de financiële problemen is de jaarverslaglegging van deze instelling over 2012 vertraagd.

Financiering huisvesting belangrijkste risico y In opdracht van het ministerie van OCW stelde de inspectie een notitie op over de huisvestiging van mbo-instellingen en de financiering daarvan (Inspectie van het Onderwijs, 2013a). Als belangrijkste risico voor de instellingen noemde de inspectie het financieringsrisico van huisvesting. Het financieringsrisico voor mbo-instellingen komt naar voren op het moment dat de instellingen niet meer kunnen voldoen aan de gestelde minimale ratio’s, zoals die voor liquiditeit en solvabiliteit. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een instelling te maken heeft met teruglopende studentenaantallen. Daarnaast speelt de waardering van het onder-pand een rol. De bank kan bijvoorbeeld voorwaarden stellen aan een maximumverhouding tussen de hoogte van de nog niet afgeloste banklening en de actuele waarde (taxatiewaarde) van het vastgoed gedurende de looptijd van de banklening.

Quick scan financieel risico huisvesting y Bij in totaal elf van de in 2013 onderzochte mbo-instellin-gen werden mogelijke risico’s gedetecteerd die gerelateerd zijn aan huisvesting (investerinmbo-instellin-gen en financiering). Bij deze elf instellingen heeft de inspectie in 2013 een vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit vervolgonderzoek was met name gericht op de financiële effecten na 2012 van het vastgoed dat de desbetreffende mbo-instelling wil gaan afstoten.

Geen andere risicoprofielen vastgesteld y In het onderzoek werden voor zeven instellingen taxaties opgevraagd. Bij zes mbo-instellingen is op grond van deze taxaties geen wezenlijk effect op de financiële positie van 2012 vastgesteld. Bij één instelling leidt de taxatie tot een substantiële waarde-daling van het vastgoed en een nog nader te bepalen financieel effect. De instelling voert hiervoor momenteel een onderzoek uit naar het juridische eigendom. Bij de vier overige mbo-instellingen is niet voor een taxatie gekozen. Bij drie instellingen is de reden hiervoor dat zij na de fusie het vastgoed van de rechtsvoorganger hebben overgenomen. Een beperkt deel daarvan is in eigendom. Deze mbo-instellingen hebben geen plannen om dat deel op korte termijn af te stoten. Bij één instelling was het mogelijke risico gelegen in een aanvraag tot herfinanciering. De instelling heeft die aanvraag ingetrokken en gaat verder met de huidige langlopende financiering. De onderzoeksresultaten gaven de inspectie geen aanleiding om een ander risicoprofiel voor deze mbo-instellingen vast te stellen (Inspectie van het Onderwijs, 2013a).

Strategische planvorming huisvesting y Uit de analyse bleek verder dat een goede planvorming bij huisvesting cruciaal is. De levenscyclus van mbo-vastgoed is in hoge mate afhankelijk van het (bestemde) gebruik. Hierop zullen de onderwijsinstellingen hun strategische planvorming, maar ook hun investeringsplannen, exploitatiebegrotingen en de waardering van materiële vaste activa moeten afstemmen. Belangrijke elementen daarbij zijn de ontwikkeling van de studentenaantallen, het onderwijsconcept, en de flexibiliteit en multifunctionaliteit van gebouwen en de mogelijkheid deze weer af te stoten (Inspectie van het Onderwijs, 2013a).

Betere detectie risico’s vastgoed y Voor het financiële toezicht in de jaarlijkse risicomonitoring zijn de jaarrekening en het jaarverslag belangrijke aangrijpingspunten. Als informatiebronnen voor het bepalen van risico’s zijn ze echter ontoereikend (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Op basis van de volgende prospectieve plannen van instellingen kan de inspectie een betere inschatting maken van de risico’s van het vastgoed:

• het strategisch onderwijsplan, met het oog op onder meer de verwachte ontwikkeling van het aantal deelnemers op basis van demografische onderzoeken en het onderwijsaanbod;

• het strategisch huisvestingsplan inclusief de investeringsplannen, in financiële omvang en vloeroppervlakte, en inclusief de huisvestingslasten en ontwikkeling daarvan per deelnemer;

• het financieringsplan;

• de meerjarenexploitatie en liquiditeitsprognoses en geprognosticeerde meerjarenbalans.

Uitgebreidere taxatie y Aan de hand van indicatoren zoals de toekomstige studentenaantallen, investeringsplannen, huisvestingslasten per student, waardeontwikkeling onderpand, rentetermijnen en derivaten taxeert de inspectie het risico. Daarbij zullen vanaf nu ook de toekomstige ontwikkeling van de solvabiliteit, liquiditeit, cashflow en rentabiliteit betrokken worden. De inspectie sluit zo veel mogelijk aan bij de interne sturingsinformatie die instellingen daarover moeten gaan geven.

4.8 Nabeschouwing

Stabiel beeld kwaliteit y De kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs is over een periode van ruim vijftien jaar op een nagenoeg gelijk niveau gebleven. De kwaliteit van het onderwijsproces voldoet voor een groot deel aan de basiskwaliteit, maar op onderdelen is verbetering nodig. De basiskwaliteit van de examinering is bij de helft van de opleidingen nog niet bereikt.

Kwaliteitsborging voor verbetering vatbaar y De borging van de kwaliteit door middel van een goed kwaliteitszorgsysteem is al langere tijd voor verbetering vatbaar. Versterking daarvan is nodig.

Een goed kwaliteitszorgsysteem is essentieel om de oorzaken van de tekorten of risico’s te helpen wegwerken. Daarnaast is een goed systeem van kwaliteitsborging nodig om de huidige kwaliteit te kunnen continueren. Daarmee wordt voorkomen dat de instelling stap voor stap minder gaat presteren.

Gezamenlijk werken aan betere kwaliteitsborging y Het systeem van kwaliteitsborging functio-neert momenteel bij een derde deel van de instellingen voldoende. De inspectie is het gesprek aangegaan met alle betrokken partijen om nader te bezien welke acties nodig zijn om de kwaliteits-borging, en daarmee ook de kwaliteit van het onderwijs, op een hoger peil te brengen. Daarbij betrekt de inspectie ook de vraag hoe het inspectietoezicht zo goed mogelijk kan bijdragen aan het versterken van de eigen verantwoordelijkheid die instellingen bij de kwaliteitsborging hebben.

Examencommissies y Instellingen kunnen hun eigen verantwoordelijkheid op het gebied van examinering beter invullen. Vooral op het punt van de examencommissies is verbetering nodig.

Examencommissies moeten zicht hebben op de kwaliteit van de examens. Zij zijn verantwoordelijk voor de borging van de examenkwaliteit. Daarbij gaat het zowel om de kwaliteit van de exameninstru-menten als om de afname en beoordeling van examens. Dit betekent concreet dat verantwoordelijk-heden duidelijker belegd zullen moeten worden en dat een belangrijke professionaliseringsslag nodig is bij examencommissieleden.

Aansluiten op ontwikkeling studenten y Het onderwijsproces voldoet bij vier van de vijf opleidin-gen aan de basiskwaliteit. Daar kunnen de ambities om de lat hoger te legopleidin-gen gezocht worden in het streven nog beter aan te sluiten op de leerbehoeften van de studenten tijdens de lessen. De inspectie ziet vaak dat studenten met leerproblemen wel adequaat worden geholpen, terwijl studenten die boven het gemiddelde niveau van de groep uitstijgen minder tegemoet worden getreden om hun leerpotentieel maximaal te benutten. Een meer proactieve houding op het gebied van loopbaanbege-leiding kan bij veel oploopbaanbege-leidingen tot nog betere resultaten leiden.

Diplomarendement gestegen y Een goede ontwikkeling is dat het diplomarendement in het bekostigd mbo is gestegen. 77 procent van de studenten verlaat het mbo inmiddels met een diploma, waar dit vorig jaar nog 74 procent was. Het blijkt dat veel opleidingen er door een betere intake ook in slagen om studenten een juiste studiekeuze te laten maken en ze op basis van die intake gerichter te begeleiden. De stijgende rendementen tonen aan dat de instellingen hier hun verantwoordelijkheid nemen. Bij andere onderwerpen kan dit een voorbeeld zijn.

Literatuur

Claessens, B. (2013). Docent in het beroepsonderwijs. Jongleren tussen onderwijs en beroepspraktijk. Profiel, 22 (3), 20-21.

Commissie Governance, Handhaving en Codes (2013). Voldoende… En dan nu naar goed! De praktijk van goed bestuur in het mbo. Evaluatie van de code ‘Goed bestuur in de bve-sector’. Eindrapport. [S.l.]: Commissie Governance, Handhaving en Codes.

Hattie, J. (2012). Visible Learning for Teachers. Maximizing the Impact on Learning. London/New York:

Routledge, Taylor & Francis Group.

Inspectie van het Onderwijs (2011). Aandacht voor kwetsbare studenten in het mbo. Een verkennend onderzoek bij vijftien mbo-opleidingen. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2012). De financiële positie van het mbo. Onderzoek op basis van jaarstukken 2011.

Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2013a). Huisvesting in het mbo. Verkennend onderzoek naar de risico’s van huisvesting en de financiering daarvan in het mbo. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2013b). Professionalisering als gerichte opgave. Verkennend onderzoek naar het leren van docenten. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

JOB (2012a). JOB-monitor 2012. Studeerbaarheid van het mbo. Amsterdam: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB).

JOB (2012b). Zwartboek JOB schoolkosten. Amsterdam: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) Programmamanagement MBO15 (2013). De basis op orde, de lat omhoog: het vervolg. Ede:

Programmamanagement MBO15.

OCW (2011). Actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap 2011-2015’. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

OCW (2013a). Kerncijfers 2008-2012. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

OCW (2013b). Versterking bestuurskracht onderwijs. [Brief aan] de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal]. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

OCW (2014). Bijlage bij brief cijfers schooluitval, d.d. 15 januari 2014. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

ROA (2013). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012. Maastricht: Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA).

Warps, J., Casteren, W. van, Broek, A. van den, & Wartenbergh-Cras, F. (2013). Evaluatie medezeggenschap bve-sector. Vragenlijstonderzoek ondernemingsraden en deelnemersraden. Nijmegen: ResearchNed.

I N S P E C T I E V A N H E T O N D E R W I J S | O N D E R W I J S V E R S L A G 2 0 1 2 / 2 0 1 3

In document De staat van het (pagina 178-184)